BESTEL KABBALAH, WEGWIJZER TUSSEN HEMEL EN AARDE
In het kader van de christelijke vervangingstheologie, volgens welke het christendom de plaats had ingenomen van het jodendom, werd ook de kabbalah bestudeerd en werden kabbalistische methodes toegepast om het christelijk gelijk te bevestigen. Een sprekend voorbeeld is De verbo mirifico van Johannes Reuchlin (1455-1522), het eerste werk dat deze grote humanist en christelijke kabbalist uitbracht (1494).
Volgens Reuchlin werd de onuitsprekelijke naam van God, het tetragrammaton (deels gebaseerd op de tetractys van Pythagoras), gespeld jod he vav he, uitspreekbaar door de toevoeging van de letter shin – die dan weer de naam Jezus gaf. Zo ontstond door de plaatsing van een letter in het midden van het tetragrammaton het pentagrammaton: jod he shin vav he.
Deze mooie theorie van Christus als de middelaar tussen God en mens ging overigens wel voorbij aan het gegeven dat de naam ‘Jezus’ in het Hebreeuws in alle varianten van de naam aan het einde wordt gespeld met een ain en niet met een he. In de tijd van de Reformatie en Contra-Reformatie werd de Talmoed door Paus Paulus IV op de index van verboden boeken geplaatst, maar niet de kabbalistische Zohar, want deze bevatte geen ‘anti-christelijke elementen’.
Door de val van de oermens in de materie, schrijft Reuchlin in zijn kabbalistische meesterwerk (De arte cabalistica, Hagenau 1517), dreigde het goddelijk licht niet meer vrijelijk door de sefirot te kunnen stromen. Iedere mens kan eraan bijdragen deze ‘blokkade’ op te heffen door middel van zijn of haar daden. De macrokosmos en de microkosmos spiegelen elkaar, zoals Reuchlin uitlegt in De arte cabalistica: De kabbalisten zeggen dat de dingen beneden afbeeldingen zijn van de dingen boven, en dat wat beneden gebeurt, ook boven plaatsvindt.
Voor Johannes Reuchlin was Hebreeuws de taal waarin God en de engelen communiceerden met de mens: ‘Simpel, puur, onbedorven, heilig, beknopt en bestendig is de Hebreeuwse taal, waarin God met de mensen sprak en mensen met de engelen: persoonlijk en niet door middel van een tolk, van aangezicht tot aangezicht’ (De verbo mirifico).
In Reuchlins opvatting over de kabbalah spelen engelen een centrale rol in mystieke en magische handelingen: ‘er gebeurt niets zonder bemiddeling van de engelen’, schreef hij in de marge van een kabbalistisch handschrift. Door te mediteren aan de hand van de namen van de engelen is het mogelijk met ze in contact te treden: Deze namen zijn als geheugentekens die onze zintuigen prikkelen … de zintuigen prikkelen onze verbeelding, de verbeelding prikkelt ons geheugen, het geheugen prikkelt de rede, de rede prikkelt het intellect, het intellect prikkelt de geest (mens), en de geest roept de engelen op.
In Jacobs droom (Genesis 28: 10-22) stijgen engelen op en dalen ze af van een ladder die op aarde staat maar tot in de hemel reikt. Reuchlin vergeleek de kabbalah dan ook met de jacobsladder, waardoor de mens kan opstijgen tot het goddelijke. Een van de drie hoofdpersonen in De arte cabalistica is de joodse kabbalist Simon, die zegt: ‘Dit is, om jullie uitdrukking te gebruiken, Homerus’ Gouden Keten. Zelf verwijzen wij naar de jacobsladder, die vanuit de hoogte tot de aarde reikt, als een gouden koord dat ons vanuit de hemel wordt toegeworpen’.
Bron: Kabbalah, wegwijzer tussen hemel en aarde, symposionreeks 32, bijdrage van Cis van Heertum