Het lied van de grote beproeving: de twaalfde boetezang uit het Evangelie van de Pistis Sophia

Hieronder volgt de twaalfde boetezang van de dertien boetezangen die de Pistis Sophia zingt in het Evangelie van de Pistis Sophia. Deze zang staat ook bekend als het lied van de grote beproeving die te vergelijken is met de verzoeking in de woestijn.

O Licht, vergeet mijn lofzang niet. Want de authades en zijn krascht mdet de leeuwekop hebben hun mond weer tegen mij opengesperd en mij bedrieglijk behandeld. Zij hebben mij omsingeld, daar zij mijn krachten wilden wegnemen; en zij haatten mij, omdat ik uw lof zong. In plaats van mij lief te hebben, belasterden zij mij; ik echter zong uw lof. Zij beraamden het plan mijn kracht weg te nemen, omdat ik u, o Licht, heb geprezen; en zij haatten mij, omdat ik u liefhad.

Moge de duisternis over Authades komen, en mogen de archonten van de buitenste duisternis aan zijn rechterhand vertoeven. Neem ten dage van uw gericht zijn kracht weg en neem ook dat wat hij beraamd heeft om mijn licht van mij te nemen van hem weg. Moge alle krachten van zijn scheppingen lichtloos worden, en moge zijn materie zonder enig licht zijn. Moge zijn scheppingen gebonden zijn aan de Chaos en mogen zij verhinderd worden om weer te keren naar hun gebied. Moge hun innerlijke licht wegvlieten, en sta hun niet toe naar de Dertiende Eoon, hun gebied, te gaan. 

Moge de Paralemtor, de Reiniger van het Licht der Lichten, alle licht dat in Authades is, reinigen en het van hem wegnemen. Mogen de archonten van de buitenste duisternis over zijn scheppingen heersen, en laat niemand hem in zijn gebied opnemen, en laat niemend de kracht van zijn scheppingen in de Chaos aanhoren. 

Moge de kracht met de leeuwekop beladen worden met de zonden van hem die haar voortgebracht heeft in tegenwoordigheid van het licht en moge de grote schuld van de materie die hem (de Authades) heeft voortgebracht, niet uitgewist worden. Mogen hun zonden voor het aangezicht van het eeuwige Licht blijven en moge het hun niet worden toegestaan buiten de Chaos te blikken; en moge hun naam worden verwijderd uit alle gebieden. Want zij hebben mij niet ontzien, wier licht en wier kracht zij genomen hebben, hebben zij verdrukt; en naderhand hebben zij mij hier geplaatst, teneinde mij al mijn licht te ontnemen. 

Zij hadden voorliefde voor de afdaling in de Chaos, zo mogen er nu in blijven en er van nu af aan niet meer uit weggeleid worden. Het gebied van de gerechtigheid wensten zij niet als woonplaats, van nu af aan zullen zij er niet in opgenomen worden. Hij hulde zich in duisternis als in een mantel; zij (de dusiternis) doordrong zijn lichaam als water en zij doordrong al zijn krachten als olie. Moge dit hun overkomen dit dit alles terwille van het licht over mij gebracht hebben en die gezegd hebben: ‘Laten wij haar al haar kracht ontnemen.’

Doch gij, o Licht, erbarm u over mij terwille van het mysterie van uw naam en verlos mij vanwege de goedheid van uw genade. Want zij hebben mij beroofd van mijn licht en van mijn kracht; en mijn kracht heeft inwendig gewankeld en ik heb mij in hun midden niet staande kunnen houden. Ik ben geworden als verzondigde stof; ik werd heen en weer geslingerd als een boze geest in de lucht. 

Mijn kracht is verdwenen, omdat ik het heilsgeheim niet machtig was, en mijn materie is vervlogen, omdat zij mijn licht hebben weggenomen. En mij hebben zij bespot en, mij toewuivend, keken zij op mij neer. Help mij naar uw barmhartigheid.  

Bron: Het Evangelie van de Pistis Sophia