De zeven steden – Violet Moller over hoe ideeën uit de oudheid ons bereikten

 

BESTEL DE ZEVEN STEDEN

Een schitterend onderzoek van Violet Moller naar hoe kennis over de astronomie, wiskunde en geneeskunde sinds de oudheid is blijven bestaan. De zeven steden laat zien hoe de wetenschap zich heeft ontwikkeld tussen de klassieke oudheid en de renaissance; een periode die van groot belang is geweest voor ons huidige denken. We volgen de belangrijkste ideeën, de basis van de hedendaagse geneeskunde, wiskunde en astronomie, op een spannende reis die werd voortgedreven door een onverzadigbare nieuwsgierigheid naar de wereld.

De auteur schetst de afgelegde route, langs zeven steden en over een periode van meer dan duizend jaar. We worden meegenomen naar het zesde-eeuwse Alexandrië en het negende-eeuwse Bagdad, naar het islamitische Córdoba en het katholieke Toledo, naar Salerno’s middeleeuwse medische school en Palermo, de hoofdstad van Sicilië met een levendige mix van culturen, en uiteindelijk naar Venetië, waar de drukpersen geometrie mogelijk maakten en zorgden dat de enorme hoeveelheid geschriften over het sterrenstelsel en de geneeskunde nog beter konden worden verspreid. Haar duizelingwekkende reisverslag geeft een genuanceerd en dynamisch beeld van ons gemeenschappelijke intellectuele erfgoed.

VOORWOORD

In het begin van het jaar 1509 begon de jonge kunstenaar Raffaello Sanzio (1483-1520) met het schilderen van een serie fresco’s op de muren van de persoonlijke bibliotheek van paus Julius II, diep in het Vaticaan. Vlak in de buurt daarvan, in de Sixtijnse kapel, lag Rafaëls grote rivaal Michelangelo op zijn rug op een enorme, tientallen meters hoge steiger. Daar werkte hij aan een monumentale afbeelding van God die Adam het leven schenkt.

In Rome was de renaissance op zijn hoogtepunt, en onder de aegis van paus Julius werd de luister van het antieke verleden van het Romeinse keizerrijk nieuw leven ingeblazen. Rafaëls fresco’s op de vier muren van de Stanza della Signatura waren ingegeven door de vier categorieën boeken die op de planken eronder stonden: theologie, filosofie, rechtsgeleerdheid en poëzie.

La Scuola di Atene. D.R.

In het fresco over filosofie, dat we nu De School van Athene noemen, beeldde Rafaël drie enorme bogen af, achter elkaar, met ter linkerzijde een beeld van de Romeinse god Apollo en rechts een beeld van de godin Minerva, en een brede marmeren trap naar een lager gelegen vloer die in een geometrisch patroon is belegd. De architectuur is onmiskenbaar Romeins – gedurfd, dominant, monumentaal – maar de cultuur en de gedachtewereld van de achtenvijftig personages die zorgvuldig over het fresco zijn verdeeld zijn nadrukkelijk en vrijwel zonder uitzondering Grieks.

Dit is een hommage aan de herontdekking van antieke ideeën die bepalend waren voor het intellectuele milieu van het Rome van de zestiende eeuw. Plato en Aristoteles staan pal in het midden, onder een enorme boog die zich aftekent tegen de blauwe hemel, waar Plato op wijst, terwijl Aristoteles gebaart naar de aarde onder hem. Zo geeft de schilder weer waarmee de twee filosofen zich bezighielden: Plato richtte zich op het ideale en het hemelse, terwijl Aristoteles inzicht wilde krijgen in de tastbare wereld om hem heen. De volledige reikwijdte van de antieke filosofie die het Italiaanse humanisme had geërfd, wordt hier triomfantelijk en in gloeiende kleuren weergegeven.

Niemand weet precies wie alle andere afgebeelde personen zijn en wetenschappers houden zich al eeuwen bezig met pogingen om hen te identificeren. De meeste mensen denken dat de kale man rechts op de voorgrond, die druk bezig is om met een passer een geometrische theorie te bewijzen, Euclides is, terwijl de man naast hem, met een kroon op zijn hoofd en een wereldbol in zijn handen, zeker Ptolemaeus is, die in die tijd meer roem genoot als geograaf dan als astronoom. Alle met zekerheid geïdentificeerde personages hebben in de Oudheid geleefd, minstens duizend jaar voor Rafaël aan zijn fresco’s begon, op één na.

Links in de schildering buigt een man met een tulband op het hoofd zich over de schouder van Pythagoras om te zien wat die opschrijft. Dat is de islamitische filosoof Ibn Rushd, in het Westen doorgaans Averroes genoemd (1126- 1198). Daarmee is hij de enige herkenbare persoon uit de duizend jaar tussen de laatste Griekse filosofen uit de oudheid en Rafaëls eigen tijd, en de enige vertegenwoordiger van de Arabische intellectuele traditie die juist in deze periode zo vitaal en levendig was. Deze geleerden, qua herkomst en geloof een heterogeen gezelschap, met als verbindend element dat ze in het Arabisch schreven, hadden de vlam van de Griekse wetenschap brandende gehouden en die kennis gecombineerd met andere tradities en hun eigen werk en scherpzinnige inzichten. Zo waren ze erin geslaagd om deze wetenschap door de eeuwen heen te behouden, tot de renaissance.

Ik heb op de middelbare school en op de universiteit de klassieke oudheid bestudeerd, maar heb daar nooit iets meegekregen over de invloed die de middeleeuwse Arabische wereld of een andere beschaving buiten Europa heeft gehad op de cultuur daar. De geschiedenis van de wetenschap leek in één zin samen te vatten: ‘Eerst had je de Grieken, toen de Romeinen en toen kwam de renaissance.’ Het hele millennium daartussen werd gemakshalve overgeslagen.

Ik wist uit mijn colleges over mediëvistiek dat er in die periode in West-Europa niet veel wetenschappelijke kennis aanwezig was en begon me af te vragen wat er was gebeurd met de antieke teksten over wiskunde, astronomie en geneeskunst. Hoe waren die bewaard gebleven? Wie had ze keer op keer overgeschreven en vertaald? Waar bevond zich de veilige haven waarin ze die duizend jaar hadden overleefd?

Op mijn eenentwintigste reden een vriendin van me en ik in haar oude Volvo van Engeland naar Sicilië. Daar wilden we onderzoek doen naar Grieks-Romeinse tempels. Het was een geweldig avontuur. We raakten de weg kwijt in Rome, liepen te puffen in Napels, werden aan de kant gezet door de politie (omdat die een afspraakje met ons wilde), liepen met open mond rond in Pompeii en aten melkige bolletjes mozzarella di bufala in Paestum.

Uiteindelijk, na weken onderweg te zijn geweest, bereikten we na een korte vaartocht met een ferry over de Straat van Messina Sicilië. Dat eiland voelde meteen heel anders dan de rest van Italië: exotisch, complex, overweldigend. Het gelaagde verleden omhulde ons. Overal zagen we de sporen die waren nagelaten door elkaar opvolgende beschavingen, als geologische lagen in een rotswand. In de kathedraal van Syracuse zagen we de zuilen van de Griekse tempel van Pallas Athene, gebouwd in de vijfde eeuw v. Chr. Ze staan nog recht overeind, 2500 jaar nadat ze zijn opgericht.

We hoorden dat de kathedraal in 878 was omgebouwd tot moskee, want toen werden moslims de baas in de stad, en dat hij twee eeuwen later weer een christelijke kerk werd, toen de Normandiërs er heer en meester waren. Het was wel duidelijk dat Sicilië al honderden jaren een plek was waar culturen elkaar ontmoetten, een plek waar ideeën, tradities en woorden waren uitgewisseld en een andere vorm hadden gekregen, waar werelden op elkaar waren gebotst.

De voornaamste focus van onze reis was de relatie tussen de Griekse en de Romeinse religie en de architectuur, maar nu bleken ook latere culturen – Byzantijns, islamitisch, Normandisch – een grote rol te hebben gespeeld. Daardoor ging ik nadenken over andere plekken die bij de uitwisseling van gedachten een soortgelijke rol hadden gespeeld, en over de ontwikkeling die die plekken hadden meegemaakt.

Die vragen kwamen weer bovendrijven toen ik voor mijn dissertatie onderzoek deed naar intellectuele kennis in het vroegmoderne Engeland. Dat onderzoek was opgehangen aan de bibliotheek van doctor John Dee, de man die door Elizabeth I ‘mijn filosoof’ werd genoemd. Dee, een merkwaardige, fascinerende man, zou enkele jaren mijn trouwe metgezel blijven. Hij nam me mee op een onvergetelijke reis door de intellectuele wereld van het eind van de zestiende eeuw.

Tijdens zijn uitzonderlijke carrière heeft hij de eerste waarlijk universele boekverzameling van Engeland tot stand gebracht, plannen gemaakt voor ontdekkingsreizen naar de Nieuwe Wereld, de aanzet gegeven voor het latere Britse imperium, de kalender op een heel andere leest geschoeid, gespeurd naar de steen der wijzen, pogingen gedaan om engelen op te roepen en heel Europa bereisd met zijn vrouw, bedienden, kinderen en honderden boeken.

Hij heeft ook uitgebreid geschreven over een breed gamma aan onderwerpen: geschiedenis, wiskunde, astrologie, navigatie, alchemie en magie. Een van zijn belangrijkste wapenfeiten was dat hij heeft meegewerkt aan de eerste Engelse vertaling van De Elementen van Euclides, die in 1570 verscheen. Maar waar was die tekst al die tijd geweest, en wie had ervoor gezorgd in de tweeduizend jaar die waren verstreken tussen Euclides, die er in Alexandrië aan had geschreven, en Dee, die in Londen de vertaling het licht liet zien?

Toen ik de catalogus bekeek die Dee in 1583 van zijn bibliotheek had gemaakt, viel me op dat veel van zijn werken, vooral als ze over wetenschappelijke dingen gingen, door Arabische wetenschappers waren geschreven. Dat kwam overeen met wat ik op Sicilië had gezien en bood me een voorproefje van wat er in de middeleeuwen was gebeurd in de Arabische wereld. Zo schoof mijn kijk op de geschiedenis voorbij de traditionele westerse grenslijnen. Ik begon te beseffen dat de geschiedenis van ideeën zich niets gelegen laat liggen aan culturele, religieuze of politieke grenzen, en dat voor een volledig inzicht in die geschiedenis een bredere aanpak vereist is.

Die ideeën bleven in mijn achterhoofd zitten, en langzamerhand rijpte daar een plan voor een boek waarin ik zou onderzoeken wat voor reis antieke wetenschappelijke opvattingen hadden gemaakt, door de middeleeuwen heen tot aan de renaissance. Ik besloot me te concentreren op een paar specifieke teksten en de route na te gaan die ze door allerlei kenniscentra hadden gevolgd. Met mijn achtergrond binnen de wetenschapsgeschiedenis, en meer specifiek de exacte wetenschap, lagen drie onderwerpen voor de hand: wiskunde, astronomie en geneeskunde. Binnen elk van die gebieden is een geniale beoefenaar aan te wijzen: bij de wiskunde is dat Euclides, bij de astronomie Ptolemaeus en bij de geneeskunde Galenus.

Euclides en Ptolemaeus hadden beiden omvangrijke boeken geschreven over hun vakgebied – De Elementen en De Almagest – maar bij Galenus lag het ingewikkelder. Hij had honderden teksten geschreven, en dus besloot ik me te concentreren op de teksten die in Alexandrië tot het curriculum hadden behoord, naast algemene gebieden als anatomie en farmacologie.

Deze bijzondere mannen hebben stuk voor stuk een heel eigen vorm en inhoud gegeven aan hun kennisgebieden. Zij hebben het raamwerk op poten gezet waarbinnen individuele wetenschappers nog eeuwenlang zouden werken. Veel theorieën van Ptolemaeus en Galenus zijn sindsdien onjuist gebleken en vervangen, maar dat zij veel invloed hebben gehad en een grote prestatie hebben geleverd is onweerlegbaar. Galenus’ theorie over de ‘humoren’ leeft voort in de traditionele Tibetaanse geneeskunde en ook in de moderne complementaire geneeskunde. Ptolemaeus’ opvattingen over vaste sterren staan nog overeind, net als zijn gedachte ‘dat de tastbare wereld betrouwbaar is en begrepen kan worden aan de hand van wiskunde’.

De Elementen van Euclides daarentegen heeft de tand des tijds vrijwel volledig weten te doorstaan. In de twintigste eeuw werd het boek nog als lesmateriaal gebruikt en de geometrische theorieën eruit zijn vandaag de dag nog even waar en relevant als in de vierde eeuw v. Chr. Hetzelfde geldt voor de bewijsvoering van Euclides, die gebruikmaakt van een beknopt technisch vocabulaire, uitgangspunten en bewijzen (diagrammen) en tot en met onze tijd een schoolvoorbeeld is gebleven voor wetenschappelijke teksten. Euclides, Galenus en Ptolemaeus zijn pioniers geweest van een wetenschappelijke aanpak die was gebaseerd op observeren, experimenteren, accuratesse, intellectuele precisie en duidelijk communiceren – de hoekstenen van wat nu ‘de wetenschappelijke aanpak’ heet.

Toen ik met mijn onderzoek begon, verbaasde ik me erover dat het verhaal zich zo keurig ontvouwde. Het jaar 500 was een voor de hand liggend uitgangspunt, want dat was een tijd waarin de intellectuele tradities uit de oudheid overgingen in die van de vroege middeleeuwen en de wetenschap aan een andere tijd begon. In opeenvolgende hoofdstukken wordt het accent steeds op een andere stad gelegd. Het verhaal begint in Alexandrië, waar gekeken wordt wanneer en hoe de teksten zijn geschreven. Vandaar hebben ze zich een weg gevonden naar het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied, Syrië en Constantinopel. Daar zijn ze tot de negende eeuw gebleven, toen geleerden uit de nieuwe stad Bagdad, de hoofdstad van het uitgestrekte islamitische rijk, erop afkwamen om ze in het Arabisch te vertalen en de erin vervatte ideeën te gebruiken als fundament voor hun eigen wetenschappelijke ontdekkingen.

Bagdad was na de oudheid het eerste centrum van wetenschappelijke kennis, en in de loop der jaren heeft de stad andere steden in de Arabische wereld geïnspireerd om ook bibliotheken te bouwen en geld ter beschikking te stellen aan de wetenschap. De belangrijkste daarvan was Córdoba, in het zuiden van wat nu Spanje is. Die stad werd geregeerd door de dynastie der Umayyaden. Dankzij hun steun konden de werken van Euclides, Ptolemaeus en Galenus worden bestudeerd en werden hun inzichten door generaties wetenschappers kritisch bekeken en bijgesteld. Van Córdoba vonden die opvattingen hun weg naar andere steden in Spanje. Toen de christelijke reconquista begon, werd Toledo een belangrijk centrum waar teksten werden vertaald. Vanuit Toledo kwamen ze ook in de westelijke christelijke wereld terecht.

Dat was de hoofdroute die de teksten volgden, maar er waren in de middeleeuwen nog andere plaatsen waar antiek Griekenland, de Arabische wereld en de westerse cultuur met elkaar in contact kwamen. Salerno, in het zuiden van Italië, was een plek waar medische teksten uit Noord-Afrika terechtkwamen (in het Arabisch, maar afkomstig van Galenus) en werden vertaald in het Latijn. Daardoor werd Salerno eeuwenlang een centrum van medische kennis en speelde het een grote rol bij de verbreiding daarvan. In Palermo nemen Ptolemaeus en Euclides de plaats in die Galenus in Salerno had, want hier werden handschriften van De Elementen en De Almagest rechtstreeks uit het Grieks in het Latijn vertaald, zonder de omweg via het Arabisch, in de hoop dat dit een nauwkeuriger tekst zou opleveren. De drie divergerende strengen kwamen weer bij elkaar in Venetië, waar in de eerste helft van de vijftiende eeuw manuscripten bij de drukpers arriveerden om voor het eerst gedrukt te worden.

Natuurlijk had ik ook andere steden kunnen opnemen, maar me beperken tot die steden waar de belangrijkste teksten werden bestudeerd en vertaald leek me de beste manier om in dit uitgebreide verhaal niet de weg kwijt te raken. Door mijn keuze kwam ik voor de interessante vraag te staan wat een kenniscentrum eigenlijk is. Constantinopel was een stad waarin enorm veel antieke teksten aanwezig waren, maar geen stad waar die teksten gedreven of met een originele aanpak werden bestudeerd. Ook was het geen plek waar veel vertalingen werden vervaardigd en dus aan anderen werden doorgegeven, en om deze redenen speelt de stad dus maar een bijrol als de plek waar geleerden en kaliefen heen togen om op zoek te gaan naar teksten van Euclides, Ptolemaeus en Galenus. Misschien had de stad aan de Gouden Hoorn het dan gewonnen van Alexandrië op het gebied van macht en status, maar als je keek naar wetenschappelijke kennis was er een enorme achterstand: Constantinopel bewaarde wel veel teksten, maar deed er weinig vernieuwends mee. Toledo, Salerno en Palermo waren de plaatsen waar de Arabische cultuur bij uitstek in nauw contact kwam met de christelijke, maar er was ook enige uitwisseling in Syrië, ten tijde van de kruistochten. Daar besteed ik vrij weinig aandacht aan, omdat er geen bewijzen zijn dat De Elementen, De Almagest of de belangrijkste werken van Galenus deel uitmaakten van de boeken die daar zijn vertaald.

Het onderliggende verhaal van dit boek was dus gemakkelijk te volgen, maar me een weg zoeken door het dichte, warrige struikgewas van de manuscriptgeschiedenis viel bepaald niet mee. Omdat de teksten zo belangrijk waren, waren er tal van uiteenlopende versies van in omloop, en vaak was het een flinke opgave om uit te zoeken hoe die zich tot elkaar verhielden en waar de waarheid lag. Tot de drukkunst werd ontdekt, werd elke tekst steeds met de hand overgeschreven, en dus kreeg je verschillen, eigenaardigheden en fouten. Het bestuderen van complexe tekstuele tradities is een heel eigen vakgebied binnen de geschiedkunde, en ik kan niet zeggen dat ik daar veel van weet. Om greep te houden op het verhaal moest ik selectief te werk gaan en vereenvoudigde versies opnemen van het rijke manuscriptverleden van deze teksten.

Voor mij is de ideeëngeschiedenis altijd het meest fascinerende aspect van ons verleden geweest. Erachter komen hoe mensen omgingen met de fundamentele vragen over onze planeet en het universum, hoe ze hun theorieën doorgaven aan latere generaties en de grenzen van onze kennis verlegden is buitengewoon boeiend. Een groot deel van dit aspect van de geschiedkunde staat te verstoffen in erudiete boeken in wetenschappelijke bibliotheken. Dat is niet hoe het zou moeten zijn.

Door een brede blik te hanteren en te schrijven over de personages en de verhalen, en je niet te richten op de wetenschappelijke inhoud en minuscule historische details, kun je die ideeëngeschiedenis tot leven brengen. Het model dat Ptolemaeus opstelde van het heelal, om een voorbeeld te noemen, is alleen te begrijpen als je tot in detail op de hoogte bent van astronomie, maar ook zonder die kennis kun je heel goed begrijpen hoe belangrijk dat model is geweest en is het interessant om de ontwikkeling te volgen die het heeft doorgemaakt. Op die manier maken we een uitgebreide reis door de middeleeuwen en zoomen we in op een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats om erachter te komen hoe en waarom wetenschappelijke ideeën werden doorgegeven, al dan niet in gewijzigde vorm.

Door deze manier van werken worden de traditionele grenzen van het westerse historische narratief verlegd, omdat er nu ook aandacht is voor de belangrijke bijdrage van de moslimwereld en de middeleeuwse christelijke geleerden. Daardoor wordt het millennium tussen ‘de Romeinen’ en ‘de renaissance’, dat eerst zo leeg leek, aardig opgevuld. Deze aanpak maakt het mogelijk om ook naar elementen van andere culturen te kijken die geleidelijk zijn opgenomen in de canon van onze wiskundige, astronomische en medische kennis. Een voorbeeld zijn het Hindoe-Arabische getallen- en positiestelsel, oorspronkelijk afkomstig uit India, dat via de moslimwereld tot ons is gekomen en overal op de wereld wordt gebruikt.

Als je een stapje achteruit doet en vanuit een breder perspectief naar de geschiedenis kijkt, krijg je beter inzicht in het complexe web van de verbanden tussen verschillende culturen. Daardoor ontstaat er een breder, genuanceerder en uiteindelijk ook levendiger beeld van ons intellectuele erfgoed.

INHOUD

Kaarten

Voorwoord
Het grote verdwijnen
1 Alexandrië
2 Bagdad
3 Córdoba
4 Toledo
5 Salerno
6 Palermo
7 Venetië
1500 en later

Noten
Bibliografie
Illustratieverantwoording
Dankwoord
Register

BESTEL DE ZEVEN STEDEN