BESTEL DE PELGRIMSTOCHT – EPIGRAMMEN
In oktober 2021 verscheen bij uitgeverij De Wilde Tomaat een bloemlezing met teksten van Angelus Sileusius met de titel ‘De pelgrimstocht. Epigrammen’. Achter de schrijversnaam Angelus Silesius schuilt Johannes Scheffler (1624-1677), geboren in Breslau. De vertaalde epigrammen in deze uitgave zijn gekozen uit zijn wereldberoemde meesterwerk, Der Cherubinischer Wandersmann. Oorspronkelijk waren epigrammen inscripties op grafstenen en monumenten. Later gewoon puntdichten, kernachtige en aforistische poëtische teksten met een verrassende pointe. Hieronder zijn 10 van de 189 opgenomen vertaalde epigrammen weergegeven. Deze korte verzen gaan over God of het onnoembare.
Piet Thomas, ook bekend als vertaler van de poëzie van Rilke, Hölderlin en andere Duitstalige dichters, heeft voor De pelgrimstocht de geselecteerde disticha in kwatrijnen veranderd, om het subtiele effect van het rijmspel zichtbaarder te maken en zo de paradoxale kracht van Silesius’ verbeeldingsrijke stijl extra te belichten. Bij de keuze van de teksten werd vooral rekening gehouden met de mystieke relevantie, de esthetische kwaliteit en met de vertaalbaarheid in rijmen. Het essay dat als inleiding fungeert tot De pelgrimstocht is van de pas emeritus geworden professor Peter Nissen, die hoogleraar Spiritualiteitsstudie en Oecumenica was aan de Radboud Universiteit van Nijmegen. Hij gaat uitvoerig in op het leven en het dichterlijke en polemische werk van Silesius, en hij besluit zijn bijdrage met enkele commentaren bij de rijke verbeeldingswereld van de dichter.
I, 10 Ik ben als God en God als ik
Ik ben zo groot als God,
Hij is als ik zo klein.
Hij kan niet boven mij,
Ik onder Hem niet zijn.
I, 13 De mens is eeuwigheid
Ikzelf ben eeuwigheid
Als ik de tijd verlaat
En ik in God verdwijn
En God in mij bestaat
I, 17 Een Christen is Gods zoon
Ik ook, ik ben Gods zoon.
‘k Zit aan zijn rechterhand.
In geest en vlees en bloed
Ben ik aan Hem verwant.
I, 51 De gelijke Gods
Wie onbewegelijk blijft
In vreugde, leed en pijn,
Die kan voortaan niet ver
Van Gods gelijke zijn.
I, 85 Hoe hoort men Gods woord
Als je het eeuwig woord
In jou wil horen spreken,
Dan moet bij jou vooraf
De onrust gans ontbreken.
I, 129 Het boze ontstaat in jou
In God is niets dan goed.
Dood en verdoemenis, pijn
En wat men boosheid noemt
Kan, mens, in jou slechts zijn.
I, 91 Wie God wil zien moet alles zijn
Wie zelf niet alles is,
Die is nog te gering
Om Jou te zien, mijn God,
En ieder ander ding.
II, 146 God is duisternis en licht
God is een felle bliksemflits
En ook een donker ‘niet’.
Geen schepsel dat met eigen licht
De godheid ooit eens ziet.
IV, 9 Het onuitsprekelijke
Wat onuitsprekelijk is,
Men pleegt het God te heten.
En toch volstaat één Woord
Om het nooit te vergeten.
IV. 35 De diepte, hoogte, breedte en lengte van God
Door wijsheid is God diep,
Breed door barmhartigheid,
Door almacht is hij hoog,
En lang door eeuwigheid.