Frama Fraternitatis met Nederlandse vertaling van P. van der Kooij en uitvoerige inleiding van Carlos Gilly

BESTEL FAMA FRATERNITATIS

Deze uitgave door P. v.d. Kooij is gebaseerd op de manuscripten van de Fama die reeds voor de eerste druk in 1614 in omloop waren. Naast de vertaalde Fama-tekst staat de Duitse oorspronkelijke tekst afgedrukt. In de uitvoerige inleiding van Dr. Carlos Gilly, medewerker van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam, wordt een beeld geschetst van ontstaan en verspreiding van de manifesten van de rozenkruisers en van de figuren rond de auteur, Johann Valentin Andreae. Het boek heeft een uitgebreid notenapparaat.

‘Want voor wie de gehele natuur zich opent, die verheugt zich er niet over dat hij goud kan maken, of, zoals Christus zegt, dat de duivelen hem gehoorzamen, maar (hij verheugt zich erover) dat hij de hemel ziet open gaan en de engelen Gods ziet opstijgen en neerdalen en dat zijn naam in het Boek des Levens geschreven is.‘ Dit is een citaat uit het geschrift, met als volledige titel: ‘Fama Fraternitatis R.C. – De roep van de rozenkruisers broederschap, een oproep aan de ‘staatshoofden, regeringen en geleerden van Europa’ . Toen er al diverse handgeschreven versies in omloop waren, werd de tekst voor het eerst in 1614 in Kassel gedrukt en is door geheel Europa verspreid. Het is het oermanifest van de rozenkruisers broederschap. Gilly heeft aangetoond dat er in Europa meer dan 400 gedrukte reacties op dit manifest zijn verschenen.

TEN GELEIDE

De Fama Fraternitatis R.C., het oudste manifest van de Broederschap van het Rozenkruis, is voor het eerst in druk verschenen in de Duitse stad Kassel, in het jaar 1614. Verder bevatte deze uitgave de ‘Allgemeine und General Reformation der gantzen weiten Welt’, een in het Duits vertaald gedeelte uit een in het Italiaans geschreven satirisch werk van Traiano Boccalini, Ragguagli di Parnasso, Venezia, 1612, en ook een herdruk van een uit 1612 daterende en aan de Broederschap gerichte brief van de Oostenrijkse ‘notarius publicus’ Adam Haslmayr. Tot 1617 volgden daarop kort na elkaar nog zes andere Duitse edities van de Fama. Alle uitgaven en vertalingen die na die tijd het licht hebben gezien, waren dan ook tot dusverre op een van deze publicaties gebaseerd.

Bekend was echter dat de tekst van de Fama Fraternitatis reeds gedurende enkele jaren vóór 1614 in manuscript gecirculeerd had onder diegenen die daarvoor naar de mening van de auteur(s) in aanmerking kwamen. Een van hen was de bovenvermelde Adam Haslmayr, die het manuscript in 1610 in handen kreeg en, zoals gezegd, in 1612 de door de Fama verlangde ant- woordbrief publiceerde. Door de volhardende speurtocht die de historicus dr. Carlos Gilly, bibliothecaris van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam, gedurende de afgelopen jaren in tal van Europese bibliotheken en archieven naar gegevens over de zeventiende-eeuwse rozenkruisers ondernomen heeft, werden tot nu toe vier van deze manuscripten door hem herontdekt.

Uit enkele daarvan – vooral het uit de bibliotheek van Christoph Besold afkomstige exemplaar dat bewaard wordt in de Universitätsbibliothek van Salzburg – is inmiddels gebleken dat in de gedrukte teksten van 1614/1617 diverse passages ontbraken en andere niet juist of niet duidelijk waren weergegeven. Deze pasages zijn in de nu voor u liggende uitgave verwerkt in de tekst van 1614, waarbij uiteraard tevens de in die editie voorkomende zet- en tekstfouten van andere aard verbeterd werden. Ter wille van betere leesbaarheid werd de aldus herziene tekst verdeeld in alinea’s. Gelijklopend daarmee werd een eveneens aangepaste Nederlandse vertaling opgenomen.

Daar het oorspronkelijke manuscript van de Fama tot op heden helaas nog altijd niet gevonden is, is het laatste woord over deze tekst – die nog verscheidene moeilijkheden oplevert – zeker nog niet gezegd. Wel menen wij te mogen zeggen dat de bovenbedoelde aanvullingen en verbeteringen een stap in de goede richting vormen en wij prijzen ons gelukkig deze herziene versie van de Fama Fraternitatis R.C. thans te kunnen aanbieden aan allen die belang stellen in de tekst en de betekenis van dit bijna vierhonderd jaar oude, maar nog altijd fascinerende geschrift.

De uitgave is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen dr. Carlos Gilly, reeds eerder genoemd, en Pleun van der Kooij, redacteur van de Rozekruis Pers. Voor de door hen beiden verrichte arbeid, die ongetwijfeld niet eenvoudig zal zijn geweest, zijn wij zeer erkentelijk. 

Dr. Carlos Gilly danken wij in het bijzonder ook voor de uitvoerige inleiding waarmee hij het werk verrijkt heeft, en die de lezer een helder beeld zal geven van de opzienbarende uitwerking en nawerking die door de publicatie van de manifesten van de rozenkruisers in de zeventiende eeuw teweeg werd gebracht en die ook in onze tijd nog altijd voortduurt. Voorts zijn wij dank verschuldigd aan prof.dr. F.H.Jansen, directeur van de Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam, voor diens waardevolle adviezen en aan zijn medewerkster, mevrouw José Bouman, voor de illustraties die zij ons uit het bezit van de genoemde bibliotheek verschaft heeft.

Rozekruis Pers

  1. HET RAADSEL VAN DE MANIFESTEN R.C.

Over de identiteit van de auteurs van de Fama Fraternitatis oder Brüderschafft des hochlo« blichen Ordens des Rosenkreutzes, de Confessio Fraternitatis R.C. ad eruditos Europae en van de Chymische Hochzeit Christiani Rosencreutz – die achtereenvolgens in 1614, 1615 en 1616 verschenen zijn – hebben vele tijdgenoten zich het hoofd gebroken. Het is echter slechts aan weinig buitenstaanders gelukt het goed bewaarde geheim te doorgronden.

Zelfs de eerste uitgevers schijnen nimmer te weten gekomen te zijn van wie deze manifesten van de rozenkruisers eigenlijk afkomstig waren. In elk geval werd de eerste druk van de Fama Fraternitatis, in maart 1614 bij Wilhelm Wessel in Kassel verschenen, niet alleen buiten medeweten en toestemming van de auteurs gepubliceerd, maar bovendien op basis van een manuscript dat leemten vertoonde. Alle nadien volgende drukken, met inbegrip van de moderne edities, bevatten dezelfde tekortkomingen en zelfs naderhand aangebrachte correcties berustten uitsluitend op vermoedens en niet op een eventuele vergelijking met betere manuscripten.

Bij de vier bewaarde manuscripten van de Fama die vóór het jaar 1614 ontstaan zijn, en die in 1986 voor het eerst in Joost Ritmans Bibliotheca Philosophica Hermetica te Amsterdam ten toon werden gesteld, en die ook in de door deze bibliotheek uitgegeven tentoonstellingscatalogus Cimelia Rhodostaurotica van 1995 beschreven werden, is er slechts één dat geen leemten in de tekst bevat, namelijk een manuscript uit Salzburg, dat eertijds in het bezit was van Christoph Besold. Helaas zijn daaruit echter acht bladzijden verloren gegaan.

De andere manuscripten bevatten alle dezelfde leemten als het manuscript dat ten grondslag moet hebben gelegen aan de gedrukte ‘editio princeps’ van 1614 en ze berusten dus, ondanks vele taalkundige varianten, alle op de enige kopie – waarschijnlijk in allerijl vervaardigd – die voortijdig in handen kwam van mensen buiten de nauwe vriendenkring van Tobias Hess in Tübingen.

Dit laatste wordt bevestigd door een brief van August von Anhalt van 21 juli het raadsel van de manifesten r.c. 1612, waarin deze aan zijn vertrouwde vriend, de Augsburgse arts en handschriften verzamelaar Carl Widemann, dringend vroeg ‘bij de dokter in Tübingen’, Tobias Hess, te informeren naar de plaats waar zich de Confessio Fraternitatis bevond en naar andere geschriften van de Broederschap, en of die ook bij hem, Hess, te verkrijgen zouden zijn, daar hij ook de Fama zou bezitten. Dat de vorst op de hoogte was van het belangrijke feit dat de Fama aanvankelijk in het huis van Tobias Hess te vinden was, dankte hij aan de theosoof en alchimist Adam Haslmayr uit Tirol, die reeds in november 1610 de eerste aanwijsbare kopie van de Fama Fraternitatis in handen kreeg, en wiens Antwort an die lobwürdige Brüderschafft der Theosophen von RosenCreutz tevens het eerste gedrukte document van de gehele literatuur over het Rozenkruis vormt.

Dit Antwort van Haslmayr werd in maart 1612 op kosten van August von Anhalt gedrukt, en de vorst was van plan ook de Fama Fraternitatis te laten drukken in de geheime drukkerij die hij inmiddels had laten inrichten, maar alleen als dan tevens de Confessio Fraternitatis, die in de Fama enkele malen genoemd wordt, kon worden gedrukt. Daar echter noch Tobias Hess, noch enig lid van zijn vriendenkring ook maar de geringste bereidheid toonde het geheim betreffende de Broederschap reeds op dit vroege tijdstip te onthullen, moest August von Anhalt tot de zomer van 1614 wachten alvorens hij een met de hand geschreven kopie van de Latijnse Confessio in handen kreeg, en wel uit Kassel.

Oorspronkelijk waren Tobias Hess en zijn vrienden kennelijk van plan ‘onze Fama in vijf talen […] samen met de Latijnse Confessio’ aan de geleerden van Europa te zenden. Maar voordat deze vertalingen ter hand konden worden genomen en het tijdstip van bekendmaking der manifesten gunstig geacht werd, moeten de auteurs bemerkt hebben dat er reeds een levendige verspreiding van afschriften daarvan gaande was, een verspreiding die nu juist bedreven werd door een van de in Fama en Confessio bekritiseerde ‘pseudo-chymici’, namelijk door de globetrotter Benedictus Figulus . De kopie van de Fama die door deze Figulus eind 1610 ófwel naarTirol gebracht werd, óf die hij aldaar overschreef van het exemplaar van Haslmayr, liet hij enkele maanden later in Kassel, Marburg en Straatsburg door verscheidene lieden overschrijven, zodat er kort daarna zelfs in Praag kopieën terecht kwamen.

De Deense natuuronderzoeker Ole Worm had de Fama reeds eind 1611 bij de Marburgse professor in de scheikunde Johann Hartmann te lezen gekregen . In de lente van 1613 gaf Johannes Combach in Marburg een boek over metafysica uit dat gewijd was ‘ad Fraternitatem R.C.’. In de zomer van hetzelfde jaar liet de zwager van Tycho Brahe, Erik Lange, samen met drie vrienden van Praag uit het raadsel van de manifesten R.C. een enthousiast huldeblijk verspreiden an die Herren und Brueder der Fraternitet und Bruederschafft des hochlöblichen und unvergenglichen Ordens des Rosen Creutz . En de Epistola ad Fratres Christianos a Cruce Rosea van de Praagse arts I.B.P. verscheen kort daarna in Frankfurt, en wel op 12 januari 1614, twee maanden voordat de eerste druk van de Fama uitkwam.

Het verrassingseffect waarop de samenstellers van de Fama gehoopt hadden, was trouwens reeds in 1612 door het verschijnen van het Antwort van Haslmayr verloren gegaan, zodat zij voortdurend rekening moesten houden met een onbevoegd gedrukte uitgave van de Fama, zoals die dan ook in maart 1614 in Kassel werkelijkheid werd.

De vraag waarom Tobias Hess en zijn vrienden deze ontwikkeling, die zij hadden kunnen voorzien, niet voorkomen hebben door zelf de manifesten te juister tijd in gedrukte vorm te publiceren, moet – wegens het ontbreken van daarop betrekking hebbende bronnen – vooralsnog onbeantwoord blijven. Hetzelfde geldt voor de vraag of enkele leden van de groep niet op het laatste moment nog een koerswijziging voltrokken hebben, door in de zomer van 1614 enkele kopieën van de Confessio Fraternitatis te laten verspreiden, die vervolgens in 1615 in het Latijn en in twee Duitse vertalingen in Kassel en Frankfurt gepubliceerd werden. In elk geval kan men uit het feit dat de Duitse vertaling van Boccalini’s Allgemeine und General Reformation der gantzen weiten Welt, die de eerste druk van de Fama inleidde, van de hand was van de nauw met Hess bevriende Wilhelm Biedenbach, toch wel afleiden dat er in de Tübinger groep sprake was van toenemen de onenigheid.

Op deze onenigheid heeft trouwens Johann Valentin Andreae eind 1614 gezinspeeld in zijn ‘Tobiae Hessi, viri incomparabilis, Immortalitas’, door daarin opzettelijk de namen te verzwijgen van die vrienden die zich van Hess begonnen te distantiëren, daar zij niet mee wensten te doen aan ‘de spotternijen die dit onschuldigste hart op de proef stelden en die wellicht ook zijn gewijde as niet zouden ontzien.’ Andreae zegt namelijk verderop dat er intussen in Tübingen vele ‘smadelijke lasterpraatjes’ jegens Tobais Hess gelanceerd werden. ‘Hess werd bijgelovig genoemd, monnik, excentriek, fantast; andere leugenaars noemden hem Heer van Utopia, droomuitlegger, pseudo-profeet. En de met hem als broeders verbonden vrienden werden verwenst en bespot als fanatiek verbond, geheime groep samenzweerders en duistere conspiratieve bende.’

Maar ook Andreae, die intussen predikant geworden was, had, toen hij deze regels schreef, reeds enigermate afstand genomen van de mystieke tijdrekening en de bijbelse getallenspelletjes van zijn leraar en vriend. Zo stelde hij in de Immortalitas niet zonder spijt vast dat ook hijzelf geloofd had ‘aan de paradoxale geest van Hess, aan een ik-weet-niet-wat voor gefingeerd Gouden Tijdperk en aan een, hoe dan ook, typische berekening van het Laatste Oordeel.’ Indien het toen gegaan zou zijn zoals Andreae het wenste, zouden de manifesten van de Broederschap van het Rozenkruis waarschijnlijk niet eens gepubliceerd zijn. Het is daarom maar goed dat Adam Haslmayr en Benedictus Figulus zo vrijgevig omgesprongen zijn met hun kopieën, al waren die dan niet vrij van fouten.

INHOUDSOPGAVE

Ten geleide

Inleiding door Carlos Gilly: Het ontstaan en de geschiedenis van de Manifesten der Rozenkruisers

  1. Het raadsel rond de RC-manifesten
  2. Tobias Hess: het voorbeeld voor C.R.C.?
  3. De auteur van de RC-manifesten
  4. De manuscripten van de Fama Fraternitatis voor de eerste druk
  5. De eerste gedrukte uitgaven van de Fama Fraternitatis R.C.
  6. Latere manuscripten van de Fama Fraternitatis
  7. Latere uitgaven en vertalingen van de Fama Fraternitatis
  8. Bij deze uitgave

Fama Fraternitatis R.C. Herziene en aangevulde tekst van 1614
Nederlandse vertaling
Noten bij de tekst van 1614

Bron: Inleiding door Carlos Gilly in ‘Fama Fraternitatis – oudste manifest der Rozenkruisers Broederschap’

BESTEL FAMA FRATERNITATIS