Mirdad spreekt over de dood en het wiel van de tijd – hoofdstuk 18 uit Het boek van Mirdad

BESTEL HET BOEK VAN MIRDAD

In hoofdstuk 18 van Het boek van Mirdad van Mikhail Naimy raadt Mirdad de dood van Himbals vader en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. Hij spreekt over de dood. De tijd is de grootste goochelaar. Het wiel van de tijd, zijn velg en zijn as. Hieronder volgt de integrale tekst en hierboven is het ingesproken hoofdstuk 18 te beluisteren.

Naronda: Veel water was klaterend langs de bergen zijn neerwaartse gang naar de zee gegaan, toen de deelgenoten, zonder Himbal, weer eens rond de meester in het Adelaarsnest verzameld waren. De meester sprak over de Alwil, toen hij plotseling ophield en zei:

Mirdad: Himbal heeft een groot verdriet en zou om steun bij ons willen komen, maar zijn voeten zijn te beschaamd om hem hierheen te dragen. Ga hem helpen, Abimar.

Naronda: Abimar ging naar buiten en kwam spoedig met Himbal terug, die wanhopig snikte en er zeer ongelukkig uitzag.

Mirdad: Kom eens bij mij, Himbal. O Himbal, Himbal, omdat uw vader gestorven is laat u droefheid knagen aan uw hart en laat u uw hartenbloed veranderen in tranen. Wat zou u doen als uw gehele familie stierf ? Wat zou u doen als alle vaders en moeders en alle zusters en broeders in deze wereld heengingen, buiten het bereik van uw handen en ogen?

Himbal: Ach Meester, mijn vader stierf een gewelddadige dood. Een stier die hij pas gekocht had, doorboorde gisterenavond zijn buik en verbrijzelde zijn schedel. De boodschapper is het mij zojuist komen vertellen en ik ben diep bedroefd.

Mirdad: Hij stierf, naar het schijnt juist toen de geluksgoden van deze wereld op het punt stonden hem toe te lachen.

Himbal: Zo is het, meester. Zo is het precies.

Mirdad: En zijn dood verdriet u eens te meer omdat de stier gekocht was met het geld dat u hem gezonden had.

Himbal: Zo is het, meester. Zo is het precies. U schijnt alles te weten.

Mirdad: Dat geld was de prijs van uw liefde voor Mirdad.

Naronda: Himbal kon niet meer antwoorden, daar zijn tranen hem beletten te spreken.

Mirdad: Uw vader is niet dood, Himbal. Ook zijn vorm en zijn schaduw zijn nog niet dood. Dood zijn wel uw zintuigen voor de veranderde vorm en schaduw van uw vader. Want er zijn vormen zo ijl, met schaduwen zo zwak dat het grove oog van de mens ze niet kan waarnemen.

De schaduw van een ceder in het woud is niet gelijk aan de schaduw van die ceder als hij tot een scheepsmast is geworden, of een pilaar in een tempel, of een stellage voor een galg. Ook is de schaduw van die ceder in de zon niet dezelfde als in het licht van de maan, of van de sterren, of in de purperen ochtendnevel. Toch blijft die ceder, hoe hij ook van gedaante verandert, voortleven als ceder, ofschoon de ceders in het woud hem niet meer als hun broer van weleer herkennen.

Kan een zijderups op het blad een zuster herkennen in de rups die bezig is zich in de zilveren cocon in te spinnen? Of kan deze een zuster zien in de vliegende zijdevlinder?

Kan een tarwekorrel in de aarde zijn verwantschap kennen met een tarwestengel boven de grond? Kunnen de nevels in de lucht of de wateren van de zee de ijskegels in een bergspleet als hun broers herkennen? Kan de aarde een zuster-ster herkennen in een meteoor die vanuit de diepten van de ruimte naar haar wordt toe geslingerd? Kan de eik zichzelf zien in de eikel?

Omdat uw vader zich nu in een licht bevindt waaraan uw oog niet gewend is, en in een vorm die u niet kunt onderscheiden, zegt u dat uw vader niet meer is. Maar ’s mensen stoffelijke zelf moet, waarheen ook overgebracht en hoe ook veranderd, steeds een schaduw werpen tot het geheel opgelost zal zijn in het licht van ’s mensen goddelijke zelf.

Al is een stuk hout vandaag een groene tak aan een boom en morgen een kapstok aan een muur, het blijft hout en gaat voort van vorm en schaduw te veranderen tot het door het vuur-van-binnen verteerd is. Evenzo zal de mens zowel bij leven als in de dood een mens blijven tot de God-in-hem verteert, dat wil zeggen: tot hij zijn eenheid met de Ene waarlijk inziet. Maar dat kan zich niet voltrekken in dat korte ogenblik dat de mensen een mensenleven gelieven te noemen.

Het leven van de mensen overspant de tijd, mijn waarde deelgenoten. Er zijn in de tijd geen halten en geen beginpunten. En ook geen karavaanse reis waar reizigers kunnen afstappen om zich te verfrissen en te rusten.

De tijd zet zichzelf ononderbroken voort en overbrugt zichzelf: zijn achterhoede is altijd verbonden met zijn voorhoede. Niets in de tijd is eindig en niets wordt afgedankt. Niets wordt begonnen, niets neemt een einde. De tijd is een wiel dat door de zintuigen geschapen werd en door de zintuigen in de leegten van de ruimte tot rotatie werd gebracht.

U neemt de verbijsterende verandering van de jaargetijden waar en u gelooft daardoor dat alles in de greep van de verandering ligt. Maar u erkent tevens dat de kracht die de jaargetijden afsluit en ze weer openvouwt, eeuwig en onveranderlijk een en dezelfde is.

U neemt de groei van de dingen waar en hun verval, en u verklaart mistroostig dat verval het einde is van al wat groeit. Maar u erkent dat de kracht die groei en verval bepaalt, zelf niet groeit of vervalt.

U neemt waar hoe snel de wind is in vergelijking met de zachte bries, en u zegt dat de wind verreweg de snelste is. Maar desondanks erkent u dat de beweegkracht van de wind en die van de bries een en dezelfde is, en dat zij noch voortraast met de wind, noch drentelt met het briesje.

Hoe lichtgelovig bent u. Hoe gemakkelijk laat u zich in alles door uw zintuigen misleiden. Waar is uw voorstellings- vermogen? Juist daarmee kunt u zien dat alle veranderingen die u verbijsteren slechts kunstgrepen zijn. Hoe kan de wind sneller zijn dan de bries? Geeft niet de bries geboorte aan de wind? Draagt niet de wind de bries met zich mee?

U, die rondgaat op de aarde, wat meet u de afstanden die u aflegt met passen en mijlen? Wordt u, of u nu drentelt of snelt, niet voortgedragen door de snelheid van de aarde in de ruimten en gebieden waardoorheen de aarde op haar beurt zelf gedragen wordt? Is dus uw gang niet gelijk aan die van de aarde? Wordt de aarde op haar beurt niet voortgedragen door andere lichamen, en is haar snelheid niet gelijk aan de hunne?

Ja, het langzame is de moeder van het snelle. Het snelle is de voerman van het langzame. Het snelle en het langzame zijn onscheidbaar op elk punt van ruimte en tijd.

Hoe kunt u zeggen dat groei groei is en verval verval, en dat de een de vijand is van de ander? Komt alles wat ontstaat niet altijd voort uit wat vergaan is? Is alles wat vergaat niet steeds de uitkomst van wat groeit?

Groeit uzelf niet door bij voortduring te vergaan? Vergaat u niet door bij voortduring te groeien? Vormen de doden niet de voedingsbodem voor de levenden en zijn de levenden niet de voorraadschuren van de doden?

Als groei het kind is van verval en verval het kind van groei, als het leven de moeder is van de dood en de dood de moeder van het leven, dan zijn zij waarlijk één op ieder punt van ruimte en tijd. En dan is uw vreugde om te leven en te groeien even dom als uw smart om de dood en het verval.

Hoe kunt u zeggen dat alleen de herfst het jaargetijde van de druiven zou zijn? Ik zeg dat de druif ook in de winter rijp wordt, als ze slechts een dommelend sap is dat onmerkbaar in de wijnstok vibreert en daar haar dromen droomt en evenzo in de lente, als ze in tere trossen van nietige smaragdgroene parels te voorschijn treedt en ook in de zomer, als de trossen groter en groter worden en de vruchten zwellen en hun wangen gekleurd worden door het goud van de zon. Als ieder jaargetijde de overige drie in zich draagt, dan zijn alle jaargetijden één op elk punt van ruimte en tijd.

Ja, de tijd is de grootste goochelaar, en de mensen zijn de grootste slachtoffers. Evenals de eekhoorn in het ronddraaiende rad, wordt de mens die het wiel van de tijd in beweging heeft gebracht, zo door de beweging geboeid en meegesleept dat hij niet meer kan geloven dat hijzelf de beweegkracht is en ook geen ’tijd kan vinden’ om het gejaag van de tijd tot staan te brengen.

En gelijk de kat die haar tong stuk likt door een slijpsteen te likken en meent dat het bloed dat zij likt uit de steen sijpelt, likt de mens zijn eigen bloed dat hij op de velg van de tijd vergoten heeft, en knauwt hij op zijn eigen vlees dat door de spaken van het wiel van de tijd verscheurd is in de mening dat het het bloed en het vlees van de tijd is.

Het wiel van de tijd wentelt in de leegten van de ruimte. Op de velg van dit wiel zijn alle dingen waarneembaar voor de zintuigen, die niet in staat zijn iets waar te nemen, behalve dan in ruimte en tijd. Zo verschijnt en verdwijnt alles in de gestage wielwenteling. Wat voor de een op een zeker punt van ruimte en tijd verdwijnt, verschijnt voor een ander op een ander punt. Wat aan de een boven toeschijnt, is voor de ander beneden. Wat dag is voor de een, is nacht voor de ander, al naar het ‘wanneer’ en ‘waar’ van de toeschouwer.

Eén, o monniken, is het pad van leven en dood op de velg van het wiel van de tijd. Want een cirkelbeweging kan nimmer een einde vinden, noch ooit zichzelf uitputten. En iedere beweging in de wereld is een cirkelvormige beweging. Zal de mens zich dan nimmer bevrijden van de vicieuze cirkel van de tijd?

De mens zál zich bevrijden, omdat hij erfgenaam is van de heilige vrijheid Gods. Het wiel van de tijd wentelt, maar zijn as is immer in rust. God is de as van het wiel van de tijd. Hoewel alles rondom Hem wentelt in tijd en in ruimte, is Hij altijd tijdloos, ruimteloos en in rust. Ofschoon alles uitgaat van zijn Woord, is zijn Woord tijdloos en ruimteloos als Hij.

In de as is alles vrede. Op de velg is alles in hevige beroering. Waar zou u liever willen zijn? Ik zeg u: stap van de velg van de tijd over naar haar as, en bespaar uzelf de onpasselijkheid van de beweging. Laat de tijd rondom u wentelen, maar wentel zelf niet met de tijd.

 

Dit is het Boek van Mirdad
zoals het opgetekend is door Naronda,
de jongste en geringste van zijn deelgenoten

Een vuurtoren en een veilige haven voor hen die hunkeren
naar de overwinning

Dat alle anderen er verre van blijven!

  1. Mirdad onthult wie hij is en spreekt over sluiers en zegels
  2. Over het scheppende Woord. Het ik is de bron en het middelpunt van alle dingen
  3. De heilige drie-eenheid en het volmaakte evenwicht
  4. De mens is een God in windsels
  5. Over smeltkroezen en zeven. Het Woord van God en dat van de mens
  6. Over heer en knecht. De deelgenoten geven hun mening over Mirdad
  7. Micayon en Naronda hebben een nachtelijk gesprek 7met Mirdad, die hen op de komende zondvloed wijst en hen aanspoort zich gereed te maken
  8. De zeven zoeken Mirdad in het Adelaarsnest op,  waar hij hen waarschuwt niets in het duister te doen
  9. De weg tot een leven zonder lijden. De deelgenoten willen weten of Mirdad de verstekeling is
  10. Over het oordeel en de oordeelsdag
  11. Liefde is de wet van God. Mirdad speurt verwijdering tussen twee deelgenoten, vraagt een harp, en zingt een hymne van de nieuwe Ark
  12. Over scheppende stilte. Spreken is op zijn best een eerlijke leugen
  13. Over het gebed
  14. Samenspraak tussen twee aartsengelen en samenspraak tussen twee aartsdemonen bij de tijdeloze geboorte van de mens
  15. Shamadam tracht Mirdad uit de Ark te verwijderen. De meester spreekt over beledigen en beledigd worden en over het omvatten van de wereld in heilig inzicht.
  16. Over schuldeisers en schuldenaren. Wat is geld? Rustidion wordt van zijn schuld aan de Ark ontheven
  17. Shamadam neemt in zijn strijd tegen Mirdad zijn toevlucht tot omkoperij
  18. Mirdad raadt de dood van Himbals vader en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. Hij spreekt over de dood. De tijd is de grootste goochelaar. Het wiel van de tijd, zijn velg en zijn as
  19. Logica en geloof. Zelfverloochening is zelfdeclaratie. Hoe het wiel van de tijd tot stilstand te brengen. Wenen en lachen
  20. Waarheen gaan wij na ons sterven? Over het berouw
  21. De heilige Alwil. Waarom de dingen gebeuren zoals zij gebeuren en wanneer zij gebeuren
  22. Mirdad bevrijdt Zamora van zijn geheim en spreekt over de man en de vrouw, het huwelijk, het celibaat, en de overwinnaar
  23. Mirdad geneest Sim-Sim en spreekt over de ouderdom
  24. Is het rechtmatig te doden om te eten?
  25. De Dag van de Wijnstok en de voorbereiding daartoe. Mirdad wordt aan de vooravond ervan vermist<
  26. Mirdad richt op de Dag van de Wijnstok een vlammend betoog tot de pelgrims en bevrijdt de Ark van enig dood gewicht
  27. Moet de waarheid verkondigd worden aan allen, of aan de weinige uitverkorenen? Mirdad onthult het geheim van zijn verdwijning aan de vooravond van de Dag van de Wijnstok en spreekt over valse macht
  28. De vorst van Bethar verschijnt met Shamadam bij het Adelaarsnest. Tweegesprek tussen de vorst en Mirdad over oorlog en vrede. Mirdad wordt door Shamadam in een valstrik gelokt
  29. Shamadam tracht tevergeefs de deelgenoten voor zich te winnen. Mirdad keert op wonderbaarlijke wijze terug en geeft alle deelgenoten, behalve Shamadam, de kus des geloofs
  30. Micayons droom door de meester onthuld
  31. Het grote heimwee
  32. Over zonde en het afwerpen van de schorten van vijgenbladeren
  33. Over de nacht, de weergaloze zanger
  34. Over het moeder-ei
  35. Vonken op het pad naar God
  36. De Dag van de Ark en zijn rituelen. De boodschap van de vorst van Bethar over de levende lamp
  37. De meester waarschuwt de menigten voor de zondvloed door vuur en bloed, wijst de weg ter ontkoming, en laat zijn Ark te water

BESTEL HET BOEK VAN MIRDAD

LEES OVER DE BOVENSTAANDE DRIE BOEKEN VAN MIKHAIL NAIMY