Citaten van negen fakkeldragers van het Rozenkruis uit de negentiende en twintigste eeuw

Hieronder volgen citaten van negen fakkeldragers van het Rozenkruis in de negentiende en twintigste eeuw. Zij waren niet allemaal heiligen, maar hebben wel tot op de dag van vandaag invloed uitgeoefend op mensen die zich laten inspireren door het verheven symbool van het rozenkruis, dat bekend werd gemaakt door de klassieke rozenkruisers uit het begin van de zeventiende eeuw.

1. Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832)

Hij voelt opnieuw welk heil hier werd ontbonden,
welk sterk geloof het aan de wereld bracht;
maar fonkel-nieuwe zin gaat het verkonden,
zoals het hier verrijst in jonge pracht:
hier staat het kruis met rozen dicht omwonden.
Wie heeft aan ‘t kruis de rozen toegedacht?
Verjongend dringt de krans van alle zijden
om ‘t stugge hout van starheid te bevrijden.

En zilverlichte hemelwolken zweven,
met kruis en rozen hogerop te tijgen,
en uit het midden welt een heilig leven:
een drietal stralen aan één punt ontstijgen;
doch niet door woorden is het beeld omgeven,
waardoor ‘t geheimnis een zin zou krijgen.
In schemering, die zwak nog na blijft gloren,
staat hij en zint – en voelt zich als herboren.

Uit: Johann Wolfgang von Goethe, Geheimenissen (strofen 9 en 10, vertaling gebaseerd op H. Theissen, Humanus 1949)

2. Karl von Eckartshausen (1752-1803)
Het is alleen in de waarachtige scholen van de wijsheid, dat men god, oorspronkelijke natuur en mens kan kennen: duizenden jaren lang is hierin in stilte werk verricht om de hoogste graad van deze kennis te bereiken – de eenheid van de mens met de zuivere natuur en met God.
Dit grote doel, God en natuur, waarheen alles zich beweegt, is aan de mens in elke religie symbolisch voorgesteld: alle symbolen en heilige glypten zijn slechts de letter, waardoor de mens, stap voor stap, de verhevenste van alle mysteriën, goddelijk, natuurlijk en menselijk, weer kan bereiken, of, met andere woorden, waardoor hij de middelen kan leren kennen om zijn ongelukkige toestand te genezen in de eenheid van zijn wezen met de zuivere natuur en met God.
Wij hebben dit tijdstip onder Gods leiding bereikt. de godheid, zich haar verbond met de mensen herinnerend, heeft de middelen tot genezing verschaft, de middelen voor het herstel van de mens tot zijn oorspronkelijke waardigheid, van zijn eenheid met God, de bron van zijn geluk.  
Karl von Eckartshausen, De wolk boven het heiligdom

3. Arthur Edward Waite (1857-1942)
De diepzinnige systemen die verbonden zijn met de roemruchte rozekruisers zijn omhuld door duisternis. Evenals andere studenten van in de esoterie, ben ik geneigd aan te nemen dat achter deze duisternis een werkelijke en mogelijk te ontsluieren kennis schuil gaat. (…) De tijd is aangebroken dat hetgeen in de duisternis werd gefluisterd nu in het volle licht van de dag kan worden verklaard, en dat hetgeen in het oor werd gefluisterd nu van de daken kan worden verkondigd.
De enorme geheimen van spirituele alchemie staan ​​op het punt om zich zich discreet te ontsluieren aan de onbevooroordeelde student van goede wil die ernstig zoekt naar waarheid. (…)
Ik doe dan ook een beroep op die studenten van het occultisme die mensen zijn van zowel methode als van verbeelding, zowel van rede als van intuïtie, om mij te helpen bij het opruimen van het stof en de onzin die in de loop van eeuwen van vergetelheid, verkeerde voorstelling van zaken, en laster de stille heiligdommen van de transcendentale wetenschappen hebben bedolven.
A.E. Waite, The real history of the rosicrucians (1887)

4. Rudolf Steiner (1861-1925)
De studie van de rozenkruisers omvat het zich kunnen verdiepen in een gedachteninhoud die niet afkomstig is uit de fysieke werkelijkheid, maar uit de hogere werelden; het is datgene wat men in het leven het zuivere denken noemt. Het is iets waarvan het bestaan zelfs door de huidige filosofen meestal geloochend wordt; ze beweren dat ieder denken nog iets van een zintuiglijke voorstelling met bevatten. Dat is niet het geval, want geen mens kan bijvoorbeeld een werkelijke cirkel zien. Een cirkel moet men in de geest zien; een op het bord getekende cirkel is alleen maar een verzameling van kleine krijtdeeltjes. Een werkelijke cirkel kan men alleen laten ontstaan wanneer men afziet van alle voorbeelden, van de uiterlijke werkelijkheid. Daarom is het denken in de wiskunde bovenzinnelijk van aard.
Maar ook met betrekking tot alle andere dingen moet men bovenzinnelijk leren denken, en op dezelfde wijze hebben de ingewijden steeds nagedacht over het wezen van de mens. De theosofie van de rozenkruisers is een dergelijke vorm van bovenzinnelijk kennen, en het bestuderen hiervan is de eerste trap binnen de rozenkruisersscholing zelf.
De mensen geloven maar al te vaak dat het onnodig is te speken over de menselijke wezensdelen, over de evolutie van de mensheid of over de verschillende planetaire ontwikkelingen. Ze willen liever mooie gevoelens in zichzelf laten ontstaan, met ernst studeren willen ze niet. Maar ook al verzamelt men nog zo veel mooie gevoelens zelf in in zijn ziel, het is onmogelijk alleen hierdoor in de hogere werelden binnen te dringen. De theosofie van de rozenkruisers wil geen mooie gevoelens opwekken, maar door de geweldige feiten van de geestelijke werelden de gevoelens zelf in de ziel te laten opklinken.
Rudolf Steiner, De antroposofie en de wijsheid van de rozenkruisers

5. Max Heindel (1865-1919)
De wereldbeschouwing van de rozenkruisers is niet dogmatisch, evenmin beroept zij zich op enige andere autoriteit dan de rede van de onderzoeker. Zij geeft geen polemiek en wordt alleen maar in de wereld verkondigd in de hoop dat zij enkele moeiilijkheden, die de denkevermogens van onderz`oekers van de diepzinnige leer in het verleden bedreigd hebben, kan helpen oplossen. Om ernstige misvatting te voorkomen, moet het denkvermogen van onderzoeker echter goed doordrongen zijn van het feit dat er omtrent dit ingewikkelde onderwerp, dat alles onder en ook boven de zon insluit, geen onfeilbare openbaring bestaat.
Een onfeilbare uiteenzetting zou alwetendheid aan de schrijver vooropstellen en zelfs de oudere broeders vertellen ons dat zij zich soms in hun oordeel vergissen. Daarom is er geen spraken van dat er ooit in een boek het laatste woord over het wereldmysterie gezegd kan worden. De schrijver van dit werk geeft dan ook niet veel meer dan de allereerste beginselen van de rozenkruisersleer.
De broederschap van het rozenkruis bezit de verreikendste en meest logische opvatting van het wereldmysterie, waarmee de schrijver in zijn jarenlange studie van dit onderwerp kennis heeft
gemaakt. Voor zover hij heeft kunnen nagaan, is hun leer in overeenstemming met de feiten zoals hij ze kent.Toch is hij er vast van overtuigd dat “De wereldbeschouwing van de rozenkruisers” lang niet het laatste woord over dit onderwerp is. Dat naarmate wij voortschrijden een steeds wijder verschiet van waarheid zich voor ons zal openen en veel dingen zal ophelderen die wij nu nog ‘door een spiegel zien, in raadselen’.  
Max Heindel, De wereldbeschouwing der rozenkruisers

6. Harvey Spencer Lewis (1883-1939)
Wanneer er zorgvuldig onderzoek gedaan zou worden naar het succes dat bereikt is door een grote meerderheid van rozenkruisers die gebruik hebben gemaakt van unieke principes om hun gezondheid, sociale status en financiële positie te verbeteren, dan zou blijken dat deze personen op een vrije manier dergelijke methoden, principes, processen en formules toepasten die ook gebruikt worden door alle andere personen die zich niet laten beperken door het uitsluiten van principes of ideeën die goed klinken en voelen.
Met andere woorden, bij het analyseren van de levens van de meest succesvolle rozenkruisers zal men vinden dat er in hun toepassing van natuurlijke wetten geen element van fanatisme, geen spoor van kwezelarij en geen bekrompenheid te bekennen is.
Het feit dat men in rozenkruisersleringen principes vindt die uniek, efficiënt en het waard zijn om voortdurend toe te passen, is geen reden om de eigen levensstijl en ideeën en principes voor het ontwikkelen van het goede die niet specifiek van de rozenkruisers zijn, te verwerpen.    
H. Spencer Lewis, Rosicrucian principles for the home and business

7. Zwier Willem Leene (1892-1968)
Zie uw medemensen in de wereld zoals deze nu is: arm, geslagen, onwetend, diep, diep treurig. Vervul u dan met een stroom van liefde en stort u zonder het minste eigenbelang voorover in die poel van ellende, om te redden, om te helpen, om te steunen en te dragen. Dat is zelfverloochening – dat is begeerteloosheid. Dan bent u waarlijk kruisdrager, dan bent u de zoon van God, vertegenwoordiger van God in deze wereld, dan draagt u zijn liefdewerk uit. Dan bent u een universeel mens. Dan komt, dan ís de inwijding daar. Inwijding is het zelf stichten van het koninkrijk Gods binnen in u, anders niet.
Als u zo kruisdrager bent, dan worden de zeven zinnencentra, de zeven krachtmiddelpunten in onze geestelijke voertuigen – de zeven rozen die hun vertegenwoordigers hebben in ons stoffelijk voertuig en bekend staan als de zeven klieren met interne secretie – dermate ontwikkeld, dat zij een open deur vormen tot de bevrijding. U treedt als vrije de wereld van het onzienlijke binnen en u kunt daar leren, wat u hier doen moet. Als u zo kruisdrager bent, dan daalt in u neer de witte roos, als middelpunt van uw bestaan. Het is de aanraking, de adem van God, de indaling van de kosmische Christus die woning bij u komt maken.
Van u zal dan worden gezien de gouden ster, het verheerlijkte levenslichaam, bestaande uit de twee hogere ethers. Voor u is de wederkomst Christi dan een feit geworden, voor u is hij al verschenen op de wolken van de hemel; hij heeft zich namelijk meegedeeld aan de ijle wolken van uw aura.
Z.W. Leene, De vuurgloed van de ontstijging

8. Jan van Rijckenborgh (1896-1968)
Wij willen u namens de zevenvoudige wereldbroederschap van het Gouden Rozenkruis in kennis stellen van een Roep van de Broederschap, een nieuwe Fama Fraternitatis, die in deze dagen uitgaat tot allen die hem kunnen verstaan. Het betreft een keerpunt voor de gehele mensheid! Ons woord betreft geen sektarisch afgescheiden groep maar een onherroepelijke wending in de gehele wereldgang. Daarbij is ieder mensenkind, ieder volk en ieder ras partij.
De Broederschap van het Gouden Rozenkruis heeft de gehele mensheid hartelijk lief en wil allen die dit wensen zonder enige uitzondering geheel en volkomen dienen. Zij deelt geen inwijdingen uit en schenkt geen bijzondere voorrechten aan uitgezonderden. Zij is er voor allen en zij is volkomen objectief, vrij van alle rassen en volkeren, vrij van politieke, sociale en economische inzichten en woelingen.In haar mensheidsdienst heeft zij geen enkel belang bij de gewone dialectische wereldorde. Zij wijdt zich aan het oorspronkelijke Vaderland van het menselijke geslacht, het Onbeweeglijk Koninkrijk dat niet van deze wereld is. (…)
Er is een elektromagnetisch stralingsveld dat het leven in onze gewone wereldgang onderhoudt. En er is een ander elektromagnetisch stralingsveld uit een ander universum dan het ons bekende. Dit nog onbekende stralingsveld gaat zich aan de mensheid openbaren en plaatst haar voor een nieuwe ontwikkeling. Op dat feit nu is onze moderne Fama Fraternitatis gebaseerd.
J. van Rijckenborgh, Een nieuwe roep

9. Catharose de Petri (1902-1990)
Toen het tempelwerk nog voor het belangstellende publiek toegankelijk was, voerden de tempels als symbool het witte kruis, met in het hart van dat kruis de witte roos. Zo werden de belangstellenden die de tempel van het rozenkruis binnenkwamen als zoekende zielen geconfronteerd met een geheel wit kruis en een geheel witte roos. (…)  De witte roos verzinnebeeldt het nog in ongerepte staat zijnd zaadatoom in het hartheiligdom, dat door de aanvangende leerling op het pad met het eigen hartenbloed rood moet worden gekleurd door transmutatie van het persoonlijkheidswezen, waardoor de roos van wit ‘rood’ wordt. De roos verzinnebeeldt tevens het latente geestbeginsel in het aurische veld dat ieder mens ommantelt. Dit is de voor menselijke zintuigen onzichtbare mantel, waarin het gehele leven van de persoonlijkheidsgang door de stof wordt opgetekend. 
Nadat de roep vele jaren in de school weerklonken had en een voldoende aantal mensenzielen de drempel van de geestesschool hadden overschreden, kreeg de school een gesloten karakter en werden degenen die zich in de tempel bevonden, geconfronteerd met de rode roos, aannemende dat zij zich met hun hartenbloed verinnigd hadden met de roep van de school.
De geestelijke leiding van de school trad met haar leerlingen stap voor stap voorwaarts op de ontwikkelingsladder, want in de rode roos moest onvergankelijk licht worden gebracht, het licht van de goddelijke zevengeest! (…) De universele leer moest beleden worden het symbool moest een levende werkelijkheid worden. Naarmate nu de leerlingen, doende zijnde met deze grootse arbeid, de aanraking met het gnostieke licht ondergingen, zich daarvan bewust werden, werd in de tempels de rode roos veranderd in de gouden roos en het witte kruis in het gouden kruis. Het perspectief van de leerling werd verruimd; en het oog werd gevestigd op de gouden roos en het gouden kruis.
Catharose de Petri, Het Gouden Rozenkruis, rozenserie 4