Twee gedeelten uit Harry Potter en de gevangene van Azkaban

BESTEL HARRY POTTER EN DE GEVANGENE VAN AZKABAN

BESTEL DE ALCHEMIE VAN J.K ROWLING

Elke zomer is voor Harry Potter opnieuw een beproeving. Het lijkt wel alsof de familie Duffeling er een dagtaak van heeft gemaakt om hem het leven zuur te maken. Door een verrassende aanvaring met de dreuzels, staat Harry opeens op straat. Vanaf dat moment gaat alles in sneltreinvaart. Harry belandt al snel op de ‘Weg is Weg’ waar hij een aantal eigenaardige figuren tegenkomt. Eenmaal op school begint voor Harry Potter alweer het derde jaar aan Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus. Gelukkiger dan daar voelt hij zich nergens. Maar onbezorgd blijft het jaar niet lang als blijkt dat een levensgevaarlijke tovenaar uit Azkaban is ontsnapt en overal griezelige dementors opduiken. Hieronder volgen twee gedeelten uit het derde boek van de zevendelige Harry Potter-serie die zijn opgenomen in hoofdstuk 16 van het boek De alchemie van J.K. Rowling in het licht van de alchemische bruiloft van Christiaan Rozenkruis van Hans Andréa

En toen zag Harry ze. Dementors, minstens honderd, die als een zwarte massa om het meer op hem af gleden. Hij draaide zich bliksemsnel om terwijl de vertrouwde, ijzige kou in zijn borst opborrelde en witte mist hem het gezicht benam. Er doken steeds meer Dementors op uit het duister; ze omsingelden hen…
‘Hermelien, denk aan iets dat je blij maakt!’ schreeuwde Harry, die zijn toverstok ophief en woest met zijn ogen knipperde in een poging de mist te laten optrekken. Hij schudde zijn hoofd om het gegil dat hij in de verte hoorde uit te bannen –
Ik ga bij mijn Peetvader wonen. Ik ga weg bij de Duffelingen.

Hij dwong zichzelf om aan niets anders dan aan Sirius te denken en begon: ‘Expecto patronum! Expecto patronum!’ te mompelen. Zwarts rilde, rolde om en bleef roerloos en lijkbleek op de grond liggen. Het komt weer goed met hem. Ik ga bij hem wonen.

‘Expecto patronum! Help me, Hermelien! Expecto patronum!’ ‘Expect –’ fluisterde Hermelien, ‘expecto – expecto’. Maar ze kon het niet. De Dementors sloten hen in en waren nog maar op zo’n drie meter afstand. Ze vormden een dikke haag rond Harry en Hermelien en kwamen steeds dichterbij… ‘EXPECTO PATRONUM!’ schreeuwde Harry, die niet naar het gegil in zijn hoofd probeerde te luisteren. ‘EXPECTO PATRONUM!’
Een ijl, zilveren sliertje schoot uit zijn toverstok en bleef als een dunne nevel voor hem zweven. Op hetzelfde moment zakte Hermelien in elkaar. Hij was alleen… moederziel alleen… ‘Expecto – expecto patronum –’

Harry voelde zijn knieën neerploffen in het kille gras. Mist golfde voor zijn ogen. Met een uiterste krachtsinspanning dwong hij zich om na te denken. Sirius was onschuldig – onschuldig – alles komt goed met ons – ik ga bij hem wonen. ‘Expecto patronum!’ bracht hij moeizaam uit.
In het zwakke schijnsel van zijn vormloze Patronus zag hij een dementor vlak voor hem stilhouden. Hij kon de wolk van zilveren mist die Harry had opgeroepen niet passeren. Een dode, slijmerige hand gleed onder de mantel uit en maakte een gebaar, alsof hij de Patronus wilde wegvagen.

‘Nee – nee –’ zei Harry, naar adem snakkend. ‘Hij is onschuldig… Expecto – expecto patronum.’
Hij voelde dat hun aandacht op hem was gericht, hoorde hun reutelende adem als een kwaadaardige wind om hem heen gieren. Het was alsof de dichtstbijzijnde dementor hem aanstaarde. Toen hief hij zijn rottende handen op – en liet de kap van zijn mantel zakken.

Waar ogen hadden moeten zitten was alleen dunne, grauwe huid vol korsten, die strak over lege oogkassen spande. Maar er was wel een mond… een gapend, vormeloos gat dat met het geluid van een doodsrochel lucht naar binnen zoog…
Harry was verstijfd van angst. Hij kon geen vin verroeren en geen kik geven. Zijn Patronus flakkerde en doofde uit. Hij werd verblind door witte mist. Hij moest zich verzetten… expecto patronum hij kon niets meer zien… en in de verte hoorde hij het vertrouwde gegil… ‘expecto patronum’… hij tastte in de nevel naar Sirius en vond zijn arm… ze zouden hem niet te pakken krijgen…

Maar plotseling sloten zich twee sterke, klamme handen om Harry’s keel. Ze bogen zijn hoofd achterover… hij voelde de adem van de Dementor… die wilde hem als eerste opslorpen… hij voelde zijn rottende adem… het gegil van zijn moeder galmde in zijn oren… haar stem zou het allerlaatste zijn dat hij hoorde – En toen, opeens, dacht hij dat hij een zilverachtig licht door de mist zag schijnen waarin hij verdronk, een licht dat feller en feller werd… hij voelde dat hij voorover op het gras viel – Plat op zijn buik, te zwak om zich te verroeren, misselijk en bibberig, deed Harry zijn ogen open. Het oogverblindende schijnsel verlichtte het gras om hem heen… Het gegil was opgehouden en de kou ebde langzaam weg…Iets dreef de Dementors terug… het cirkelde om hem en Sirius en Hermelien heen… de rochelende, slurpende geluiden van de Dementors stierven weg. Ze trokken zich terug… de lucht werd weer warm…

Harry hief met zijn laatste krachten zijn hoofd een paar centimeter op en zag, badend in het licht, een dier dat weg galoppeerde over het meer. Met ogen die vertroebeld waren van het zweet probeerde Harry te zien wat het was… het straalde als een eenhoorn. Harry vocht om bij bewustzijn te blijven. Hij zag hem zijn galop inhouden toen hij de andere oever bereikte. En heel even zag Harry, in het stralende licht, dat hij door iemand begroet werd… iemand die
zijn hand uitstak om hem te aaien… iemand die hem merkwaardig bekend voorkwam… maar dat kon niet waar zijn…

Uit: de Gevangene van Azkaban, p 288

(… Later, als hij drie uur in de tijd is teruggegaan, ziet hij dezelfde scene vanaf de overkant van het meer).

Harry plofte achter een struik neer die pal aan de waterkant groeide en tuurde wanhopig door de bladeren. Op de andere oever doofde de zilveren flikkeringen plotseling uit. Er golfde een geweldige opwinding door hem heen – het kon nu elk moment gebeuren – ‘Kom op!’ mompelde hij en hij keek om zich heen. ‘Waar blijf je, pa? Vooruit, kom op –’ Maar er kwam niemand. Harry hief zijn hoofd op en staarde naar de kring van Dementors aan de overkant ven het meer. Eentje liet zijn kap zakken. Nu moest de redder ten tonele verschijnen – maar deze keer kwam niemand hem helpen – En toen drong het opeens tot hem door – hij begreep het. Hij had niet zijn vader gezien – maar zichzelf! Harry sprong achter de struik vandaan en trok haastig zijn toverstok.

‘EXPECTO PATRONUM!’ schreeuwde hij. En uit de punt van zijn toverstok spoot geen vormloze wolk, maar een fonkelend, oogverblindend zilveren dier. Hij kneep zijn ogen half dicht en probeerde te zien wat voor dier het was. Het leek op een paard, dat geluidloos over het inktzwarte water van het meer galoppeerde. Hij zag hoe het beest zijn kop liet zakken en de krioelende Dementors te lijf ging… hij draaide in cirkels om de donkere silhouetten op de grond heen en de Dementors trokken zich terug, verspreidden zich, vluchtten het duister in… ze waren verdwenen.

De Patronus draaide zich om en rende terug, over het rimpelloze water van het meer. Het was geen paard. Het was ook geen eenhoorn. Het was een hert dat net zo helder glansde als de maan boven hun hoofd… Hij kwam naar Harry terug. Op de oever bleef hij staan. Zijn hoeven lieten geen afdrukken achter in de vochtige aarde. Hij staarde Harry aan met zijn grote, zilveren ogen en boog langzaam zijn kop, met zijn machtige gewei. En Harry besefte…
‘Gaffel!’ fluisterde hij. Maar toen hij zijn bevende vingers uitstrekte, verdween het dier.

Uit: de Gevangene van Azkaban, p 308

BESTEL HARRY POTTER EN DE GEVANGENE VAN AZKABAN

BESTEL DE ALCHEMIE VAN J.K ROWLING