Pelgrim onderzoekt de stand van de overheden – hoofdstuk 19 uit ‘Het labyrint der wereld’ van Comenius

BESTEL HET LABYRINT DER WERELD – HET PARADIJS DES HARTEN

Wat past bij mij? Van wie kan ik leren? Hoe vind ik levensvervulling? Die vragen stelt de hoofdpersoon zichzelf in de allegorische roman van Jan Amos Comenius (1592 – 1670, fakkeldrager van het Rozenkruis 9).  Dit beroemde literaire werk is nog steeds actueel en wordt gekenmerkt wordt door een grote zeggingskracht en een diepe wijsheid. De pelgrim ontdekt op zijn zoektocht door het leven dat duurzaam geluk niet te vinden is in het labyrint der wereld, maar zijn diepste innerlijk, in het paradijs des harten. Het boek ‘Het labyrint der wereld – Het paradijs des harten’ is vanaf 1 september 2023 blijvend afgeprijsd van € 10,00 naar € 5,00. Hieronder volgt hoofdstuk 19 waarin de pelgrim de stand van de overheden onderzoekt. 

H E T  L A B Y R I N T  D E R  W E R E L D

19 PELGRIM ONDERZOEKT DE STAND VAN DE OVERHEDEN

Het verschil in rang onder de overheidspersonen

1. Wij kwamen nu in een straat waar ik tegen de huizen een dichte rij hoge en lage zetels geplaatst zag. Wie daarin zaten sprak men aan als meneer de rechter, meneer de burgemeester, meneer de schout, meneer de regent, meneer de burggraaf, meneer de kanselier, meneer de stadhouder, mijne heren rechters, geëerbiedigde koning, vorst en heer enzovoort.

‘Hier hebt u voor u de mannen die rechtspreken en in rechtsgedingen vonnissen, de bozen straffen, de goeden beschermen en de orde in de wereld handhaven,’ lichtte Verblinding mij in.
‘Dat is ontegenzeggelijk een prachtige arbeid die voor de mensheid onmisbaar is,’ zei ik. ‘Maar hoe komt men aan deze mensen?’
‘Sommigen krijgen door geboorte toegang, tot deze stand,’ luidde het antwoord. ‘Anderen worden door dezen of door de gemeenschap gekozen omdat zij voor de wijsten van allen en voor de meest ervarenen en bedrevenen op het gebied van het recht en gerechtigheid worden gehouden.’

2. Het scheen mij toe dat dit geheel in orde was. Het gelukte een ogenblik van nabij de toestand op te nemen. Ik zag nu dat enkelen hun zetels verwierven door ze te kopen, anderen door er dringend om te verzoeken, weer anderen door vleierij, terwijl sommigen zich zelfs geen geweld ontzagen om zich van een zetel meester te maken. Dit ziende riep ik : ‘Kijk eens wat een onrecht !’
‘Zwijg toch, betweter !’ zei de tolk. ‘Als men het hoorde zou het u lelijk opbreken.’
‘Waarom wachten zij niet tot men hen kiest ?’ vroeg ik.
‘Wat zou dat !’ kreeg ik ten antwoord. ‘Zij zijn zich zonder twijfel van hun kundigheden bewust en tegen het werk opgewassen. Wanneer de anderen tevreden met hen zijn, waarom zou u zich daarover het hoofd breken?’

3. Ik zweeg, zette mijn bril recht en bekeek hen opmerkzaam. Geheel onverwacht ontdekte ik dat men slechts bij uitzondering alle ledematen bezat, dat bijna een ieder een onmisbaar lichaamsdeel had verloren, hetzij de oren om de klachten van de ondergeschikten te horen, hetzij de ogen om de misstanden in de omgeving op te merken, hetzij de neus om lucht te krijgen van de gemene daden der gauwdieven tegen de rechtschapenen, hetzij de tong om de voorspraak te zijn van de onderdrukten die zich niet konden verweren, hetzij de hand om daarmee het rechterlijk vonnis te voltrekken. Velen hadden zelfs geen hart om te doen wat de gerechtigheid eiste.

4. Zij werden voortdurend overstelpt met aanvragen en verzoeken, zodat zij evenmin tijd hadden iets te eten als om rustig te slapen, terwijl zij aan wie geen van de ledematen ontbrak er treurig aan toe waren. Zij brachten meer dan de helft van de dag in ledigheid door. Ik vroeg: ‘Waarom vertrouwt men toch de rechtspraak toe aan mannen die daarvoor de vereiste ledematen missen?’
Verblinding antwoordde dat dit niet het geval was, maar dat het mij slechts zo toescheen, ‘Want qui nescit simulare, nescit regulare (de stelling van Machiavelli: wie niet huichelen kan, kan niet regeren). Hij die over anderen heerst moet zich dikwijls houden alsof hij niets ziet, hoort of begrijpt. U kunt dit echter moeilijk omvatten daar u niet in staatkundige zaken bedreven bent.’
‘Het is mogelijk,’: was mijn antwoord. ‘Maar op mijn woord, toch zie ik dat zij de leden missen die zij moeten hebben.’
‘En ik raad u aan te zwijgen,’ sprak de tolk. ‘Tenzij u die betweterij laat varen, beloof ik u dat u ergens, zult belanden waar het niet aangenaam zal zijn. Weet u niet dat het belasteren van rechters iemand de hals kan kosten?’
Daarom zweeg ik maar en bekeek alles rustig. Het lijkt mij
echter niet gepast alle bijzonderheden te vertellen die ik hij deze hooggezeten mannen waarnam. Slechts twee punten wil ik aanroeren.

De talrijke misbruiken en de onrechtmatige handelingen van de rechters

5. Het langst hield ik mij bij het gerechtshof van de raad van senatoren op. Deze rechters hadden de volgende namen: Zondergod, Twistziek, Van-horen-zeggen, Partijdig, Zelfzucht, Gouddorst, Neem-giften-aan, Stel-niet-op-de-proef, Weetweinig, Zonderzorg, Haastig en Sleur. De voorzitter en tegelijk opperste rechter of primus was de heer Zo-wil-ik-het. Uit deze namen maakte ik direct op wat voor soort rechters zij waren. Tot voorbeeld dient een geval dat juist in mijn bijzijn behandeld werd.

Eenvoud was door haar vijandin Kwaadspreekster aan geklaagd dat zij enkele eerbare lieden smaad had aangedaan door hen de scheldnaam woekeraars, gierigaards, dronkaards en zuipers te geven, en zich aan allerlei verdraaiingen van de waarheid schuldig te maken. Als getuigen kwamen op: Babbelaar, Leugen en Verdachtmaking. Procureur van het hof was voor de ene partij Vleierij, voor Eenvoud Praatvaar. Zij verklaarde evenwel hem niet nodig te hebben. Gevraagd of zij zich schuldig achtte aan het haar ten laste gelegde vergrijp antwoordde zij: ‘Ik beken het, goede heren rechters,’ en voegde eraan toe: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders spreken, God helpe mij.’

De rechters staken de hoofden bijeen en lichtten hun stemmen toe. Zondergod verzekerde: ‘Het is weliswaar juist wat dit vrouwmens zegt, maar wat had zij voor met dat nutteloze gepraat? Als wij haar ongestraft haar gang laten gaan zal zij tenslotte ook nog over ons gaan kakelen. Ik stem ervoor dat zij gestraft wordt.’
Twistziek zei: ‘Juist wanneer men zo iets bij de een door de vingers ziet, zullen ook anderen met gelijke toegevendheid behandeld worden.’
Van-horen-zeggen meende: ‘Ik weet weliswaar niet hoe de vork in de steel zit, maar daar de tegenpartij de zaak zo hoog opneemt begrijp ik dat zij er werkelijk smartelijk door getroffen is. Laat Eenvoud dus straffen.
Partijdig merkte op:’Ik heb reeds lang geweten dat deze babbelaarster alles eruit flapt, het is meer dan nodig haar de mond te snoeren.’
Eigenlief verklaarde: ‘De beledigde is een goede vriendin van mij. Eenvoud had haar tenminste om mijnentwil deze grappen moeten besparen. Zij verdient gestraft te worden.

Goudlief sprak: ‘U weet immers allen hoe vrijgevig aanklaagster zich tegenover ons heeft betoond, zij is waard dat wij voor haar belangen opkomen.’
Neem-giften-aan bevestigde: ‘Zeer juist. Wij zouden ondankbaar zijn indien haar zaak het onderspit zou delven.’ Stel-niet-op-de-proef zei hierop: ‘Ik heb een dergelijk geval nog niet meegemaakt. Laat haar de verdiende straf maar ondergaan.
Weetweinig liet aldus zijn stem horen: ‘Ik begrijp de toe-dracht van de zaak niet. Hoe uw oordeel ook uitvalt, ik geef mijn goedkeuring.’
Sleur zei: ‘Hoe het ook zij, ik zal met alles instemmen.’ Zonderzorg deed het voorstel : ‘Zouden wij het rechtsgeding niet kunnen uitstellen ? Wellicht heldert de zaak zich later op.’
Haastig antwoordde: ‘Absoluut niet, laten wij onmiddellijk het oordeel vellen.’
Daarop zei de rechter: ‘Natuurlijk, wij behoeven immers niemand naar de ogen te zien. Wat het recht wil, lijdt geen uitstel.’ Toen verhief hij zich van zijn zetel en sprak het vonnis uit: ‘Daar deze praatzieke vrouw zich met onbehoorlijke zaken ingelaten en op allerlei wijzen de eer van achtenswaardige lieden gekrenkt heeft, zal om haar ongebreidelde tong aan banden te leggen en ter waarschuwing voor anderen haar vonnis zijn dat zij veertig stokslagen min een ontvangt.’
Hierop maakten de aanklaagster met haar procureur een diepe buiging en betuigden de rechter hun dank voor de eerlijke oplossing die hij voor het geding gevonden had. Eenvoud werd tot een dergelijk hoffelijk optreden gemaand, doch zij gaf zich over aan haar tranen en verdriet en wrong zich de handen. Omdat zij het gerecht niet voldoende eer bewees, beval men haar straf nog te verzwaren, haar te grijpen en in de gevangenis te zette.
Het onrecht ziende dat haar werd aangedaan kon ik mij niet langer inhouden en riep luidkeels: ‘Wanneer alle gerechtshoven in de wereld zo zijn als dit hier, moge de almachtige God mij ervoor behoeden zelf rechter te worden of anderen voor het gerecht te dagen !’
‘Zwijg toch, dolleman!’ zei Verblinding en hield de hand voor mijn mond. ‘Ik zweer u dat u door uw dwaze praat een zelfde, zo niet erger kastijding op de hals zult halen.’
Inderdaad poogde Kwaadspreekster samen met Vleierij reeds getuigen tegen mij op te roepen. Hierdoor geschrokken wist ik niet hoe snel ik moest weglopen, zodat ik geheel buiten adem raakte.

Verkeerdheden van de advocaten

6. Zodra ik voor het gerechtshof een beetje op adem was gekomen en mijn ogen had uitgewreven zag ik hoe velen zich met hun geschillen naar het gerecht begaven. Dadelijk kwamen de advocaten Praatvaar, Vleierij, Rechtsverdraaier, Op-de-lange-baan-schuiver en anderen hen tegemoet en boden hun diensten aan, waarbij zij niet zozeer overwogen wat voor soort rechtszaak de cliënt had, als wel hoe het met zijn geldbuidel gesteld was. Iedere advocaat droeg zijn wetboek steeds hij zich — hetgeen ik bij de theologen nooit heb gezien’ (Het Tsjechische woord zakon betekent behalve wet of wetboek ook bijbel of testament) — en zocht daarin van tijd tot tijd een paragraaf op. Op sommige van deze exemplaren las ik het opschrift ‘Langdurige veten en uitstervingen,op een ander ‘Slangenwetten en terechtstellingen’. Daar ik het echter niet langer wilde aanzien ging ik diep zuchtend daarvandaan.

De onbeperkte macht van de vorsten en de listen van hun dienaren

7. Alweter zei tegen mij: ‘Het beste blijft nog over. Kom mee en neem eens een kijkje bij de regering van koningen, vorsten en andere souvereinen die krachtens erfelijk recht over hun onderdanen heersen. Wellicht zal u dit naar de zin zijn.’
Zo trokken wij weer naar een andere plaats. En zie, daar zaten zij op hun brede en hoge troonzetels. Daardoor kwam het zelden voor dat iemand hen kon naderen en bereiken. Dit was slechts mogelijk met behulp van bepaalde instrumenten, want elke regeerder had in plaats van oren aan beide zijden lange spreekbuizen. Zij die iets wilden zeggen moesten dat aan het einde van de buizen influisteren. De buizen waren echter verbogen en bovendien vol gaten, zodat veel woorden in de lucht wegstierven voor zij tot het gehoor doorrongen. Welke hun doel bereikten hadden hij aankomst een ander karakter aangenomen.

Ik maakte eruit op dat iemand die sprak niet altijd een antwoord ontving en wanneer men een enkele maal luid genoeg riep kon het roepen toch niet tot het brein van de heerser doordringen. Nu en dan werd slechts een niet ter zake doend antwoord gegeven.

In plaats van ogen en tong bedienden de heersers zich ook van deze lange buizen waardoor, zoals vanzelf spreekt, het antwoord van de vorst vaak geheel anders uitviel dan in zijn bedoeling lag. Zodra ik de gebreken van deze handelwijze had doorzien, vroeg ik ‘Waarom legt men die buizen toch niet opzij en ziet, hoort of spreekt men niet met eigen ogen, oren en tong?’
‘Het hoge aanzien waarin hun persoon staat en de waardigheid van hun rang vereisen al deze omslag,’ luidde het antwoord. ‘Of houdt u hen voor gewone boeren die men vrij onder ogen kan komen en rechtstreeks kan aanhoren en toespreken?’

De vorsten hebben, hoe bezwaarlijk ook, raadgevers nodig

8. Ondertussen zag ik in de nabijheid van de tronen een aantal mensen rondwandelen. Sommigen van hen bliezen door middel van die buizen iets in de oren van hun heer. Anderen plaatsten brillen met verschillend gekleurde glazen voor zijn ogen of hielden hem een rook verspreidend voorwerp onder de neus. Enkelen legden de handen van de heerser naast en daarna over elkaar en bonden zijn voeten samen en maakten ze dan weer los. Weer anderen herstelden en versterkten zijn troon. ‘Wat zijn dat voor mensen en wat doen zij daar?’ vroeg ik. Verblinding antwoordde : ‘Dat zijn de geheimraden die koningen en grote heren met hun raad bijstaan.
‘Indien ik regeerde zou ik dat niet dulden,’ zei ik. ‘Ik zou voor mijn ledematen en handelingen de volle vrijheid opeisen.’
‘Een man moet niet alles alleen op de schouders nemen,’ merkte de tolk op. ‘Men mag hem dat zelfs niet toestaan.’
‘In dat geval zijn die grote heren er slechter aan toe dan de
boeren,’ hernam ik, ‘daar zij zo gebonden zijn dat zij zich slechts door de wil van anderen kunnen bewegen.’
‘Maar zij voelen zich op deze manier veiliger,’ antwoordde Verblinding. ‘Kijk maar eens naar hen.’

Zonder raadgevers is het nog erger

9. Ik richtte mijn blikken naar de aangeduide plaats en daar zaten op hun troon enkele heersers die zich niet door raadgevers lieten kwellen en hen uit hun omgeving verjoegen, hetgeen geheel met mijn wensen overeenkwam. Ik ontdekte echter dat op deze wijze andere ongerechtigheden binnenslopen. De plaats van de verdreven enkelingen werd terstond door vele anderen ingenomen die hun best deden de heerser in mond, neus en oren te blazen, de ogen afwisselend te sluiten en te openen en handen en voeten in allerlei richtingen te strekken. Iedere nieuw aangekomene poogde dit voornamelijk in zijn richting te doen plaatsvinden en wilde de heerser naar de plaats leiden en trekken waar hij stond. Tenslotte wisten velen van deze ongelukkige heren niet meer wat zij doen of laten zouden, wie zij ter wille zouden zijn en tegen wie zij zich moesten verweren, noch hoe zij allen het hoofd zouden kunnen bieden.
‘Nu zie ik in dat het beter is zich aan een klein lantal uitgelezen personen toe te vertrouwen dan aldus een twistappel voor velen te zijn,’ bekende ik. ‘Maar zou alles niet enigszins anders geregeld kunnen worden?’
‘Hoe zou dat mogelijk zijn?’ sprak Alweter. ‘Hun beroep brengt nu eenmaal mee dat zij van alle kanten klachten, bezwaren, beden, verzoeken, gronden en tegengronden moeten aanhoren en tegenover allen rechtvaardigheid betrachten. Tenzij zij zouden handelen als degenen die ik u nu laat zien.’

Zorgeloze heren

10. Tegelijkertijd toonde hij mij enkele heren die, behalve degenen van wie het doel was het gemak van hun heersers te dienen niemand in hun nabijheid dulden. Ik zag dat zij omzwermd waren door lieden die kussens onder hen legden, hun spiegels voorhielden, met waaiers een koele luchtstroom toevoerden en vuil onder hen opnamen, hun gewaad en hun schoenen kusten. Toch was dit alles slechts lage vleierij. Sommigen likten zelfs het speeksel en neusslijm dat van hun heer afkomstig was en roemden de zoete smaak ervan. Ook dit schouwspel stond mij in liet geheel niet aan. Vooral toen ik zag dat de troon van dergelijke vorsten bij het ontbreken van trouwere steunpilaren aan het wankelen raakte en onvoorzien
ineenstortte.

Een gevaarlijk avontuur van de pelgrim

11. Nu gebeurde het in mijn bijzijn dat de troon van een dergelijk vorst begon te wankelen, ineenstortte en hij zelf ter aarde viel. Daarop klonk het rumoer van een volksoploop, en rondkijkend zag ik dat men een ander in triomf meevoerde en onder gejuich op een troon zette in de hoop dat de zaken nu anders zouden gaan. Men omringde jubelend de troon en versterkte en schraagde hem zoveel men kon. Daar ik het voor mijn plicht hield het algemeen welzijn – zo werkt genoemd – te dienen, kwam ik naderbij en sloef er ook een of twee wiggen in. Sommigen prezen mij hierom, terwijl anderen mij lelijk aankeken. Ondertussen herstelde de eerste vorst zich weer. Hij en zijn getrouwen overvielen ons met knuppels en sloegen op de menigte los. Iedereen stoof weg, maar velen lieten het leven.
Geheel van streek door vrees verloor ik bijna mijn bezinning tot vriend Alweter mij een duwtje gaf ten teken dat ook ik de vlucht moest nemen. Hij had vernomen dat men navraag deed naar hen die hadden meegeholpen de zojuist ingestorte troon te verstevigen en te steunen.
Verblinding meende evenwel dat dit niet nodig was en terwijl ik nog overlegde aan wie ik gehoor zou geven, kwam ik plotseling in onzachte aanraking met een van de knuppels die men rondom mij zwaaide. Eerst toen herstelde ik mij en vluchtte in een hoek. Zo leerde ik dat zowel het zitten op de tronen als het zich in de nabijheid bevinden en het aanraken ervan gevaarlijk was. Daarom verliet ik na deze ervaring dit oord met het vaste voornemen er nooit meer terug te keren. Dit indachtig zei ik tegen beide gidsen: ‘Laat hem die wil met vuur spelen, ik zal mij er niet aan wagen.’

Er heerst overal wanorde onder de mensen

12. Hoewel al deze mannen bestuurders der wereld genoemd wilden worden, werd het mij wel bijzonder duidelijk dat overal de grootste wanorde heerste. Hetzij de vorst zijn onderdanen rechtstreeks of door middel van de buizen toegang tot de troon verschafte, hetzij hij zelfstandig of door inblazingen van anderen beslissingen nam, in beide gevallen zag ik evenveel onrecht. Ik hoorde evenveel zuchten en weeklagen als uitroepen van blijdschap, ik ontdekte dat recht vermengd werd met onrecht en geweld met geweldloosheid. Ik zag duidelijk in dat de stadhuizen, gerechtshoven en kanselarijen werkplaatsen waren van zowel recht als onrecht en dat zij die zich handhavers van de orde noemden dikwijls meer verdedigers van wanorde waren. Vol verbazing hoeveel zinloze schijn en blinkende ellende deze stand in zich verborg, gaf ik hem mijn zegen en ging verder.

BESTEL HET LABYRINT DER WERELD – HET PARADIJS DES HARTEN

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf
Inleiding
Opdracht aan Baron Karel van Žerotín
Aan de lezer

  1. De beweegredenen van mijn pelgrimstocht door de wereld
  2. De pelgrim krijgt Overalbij als gids
  3. Verbinding sluit zich aan
  4. De pelgrim ontvangt een toom en een bril
  5. De pelgrim ziet de wereld vanaf een hoogte
  6. Het lot verdeelt de beroepen
  7. De pelgrim bekijkt het marktplein der wereld
  8. De pelgrim onderzoekt de echtelijke staat
  9. De pelgrim onderzoekt de handwerkersstand
  10. De pelgrim onderzoekt de stand van de geleerden
  11. De pelgrim onder de filosofen
  12. De pelgrim beschouwt de alchemisten
  13. De pelgrim beschouwt de rozenkruisers
  14. De pelgrim onder de geneesheren
  15. De pelgrim bij de rechtsgeleerden
  16. De pelgrim is getuige van de promotie van meesters en doctoren
  17. De pelgrim leert de stand van de geestelijken kennen
  18. De pelgrim beschouwt het christendom
  19. De pelgrim onderzoekt de stand van de overheden
  20. De soldatenstand
  21. De ridderstand
  22. De pelgrim bi ode schrijvers van nieuwsbladen
  23. De pelgrim beschouwt het slot van Fortuna
  24. Het leven van de rijken
  25. Het leven van de genotzuchtigen
  26. Het leven van de groten der wereld
  27. Het leven van de beroemdheden
  28. De pelgrim is ontmoedigt inheeft een twistgesprek met zijn gidsen
  29. De pelgrim bezoekt het paleis van Wijsheid, koningin van de wereld
  30. De pelgrim wordt door zijn gidsen aangeklaagd
  31. Salomo verschijnt met groot gevolg in het paleis van Wijsheid
  32. De pelgrim werpt een blik in de geheime oordelen en het bestuur van de wereld
  33. Salomo onthult de ijdelheden en het bedrog van de wereld
  34. Salomo wordt bedrogen en misleid
  35. Salomo’s gevolg wordt uiteengedreven, gevangengenomen en ter dood gebracht
  36. De pelgrim wil de wereld ontvluchten
  37. De pelgrim komt thuis
  38. De pelgrim ontvangt Christus als zijn gast
  39. De pelgrim treedt in binding met de Christus
  40. De pelgrim is als omgekeerd
  41. De pelgrim wordt in de onzichtbare kerk opgenomen
  42. Het inwendige licht van de christenen
  43. De wijsheid van de aan God gewijde harten
  44. De innerlijke wet van de christenen
  45. Alles is licht en gemakkelijk voor het aan God gewijde hart
  46. De heiligen hebben overvloed van alles
  47. De veiligheid van hen die God zijn toegewijd
  48. De ware christenen genieten een volkomen vrede
  49. Het hart van de ware christenen is duurzaam van vreugde vervuld
  50. De pelgrim beschouwt de christenen in verband met hun standen
  51. De dood van de ware christenen
  52. De pelgrim aanschouwt de heerlijkheid Gods
  53. De pelgrim wordt onder de medebewoners van Gods rijk opgenomen
  54. Besluit

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN EN OVER COMENIUS