De pelgrim beschouwt de ‘pseudo-rozenkruisers’, hoofdstuk 13 uit ‘Het labyrint der wereld’ van Jan Amos Comenius

BESTEL HET LABYRINT DER WERELD – HET PARADIJS DES HARTEN

Comenius (fakkeldrager van het Rozenkruis 9) is vooral bekend om zijn filosofische werken. Het Labyrint der wereld – Het paradijs des harten is zijn enige literaire werk. Het bestaat uit twee delen: het eerste deel gaat over Pelgrim. Pelgrim zoekt een passend beroep in een stad bevolkt met mensen en hun slechte gewoontes. Die stad ervaart hij als een doolhof of labyrint en uiteindelijk vindt hij daar niet wat hij zoekt. Maar God vindt Pelgrim. In de nieuwe wereld kan Pelgrim met zijn nieuwe inzichten een voorbeeld zijn voor de mensen die zich nog moeten ontwikkelen. Dit wordt beschreven in het tweede deel van het boek dat betrekking heeft op het proces dat zich volstrekt als de sluimerende goddelijke vonk in het hart van de mens gaat opvlammen. Hieronder volgt de integrale tekst van hoofdstuk 13 van ‘Het labyrint der wereld – Het paradijs des harten’. Daarin ontmoet Pelgrim mensen die zich voordoen als rozenkruisers, maar het niet zijn. 

1. Fama Fraternitatis anno 1612, latine ac germanica edita (bericht over de Broederschap in 1612 in het Latijn en Duits uitgegeven)

Plotseling hoorde ik op het plein het luide geschal van een trompet. Rondkijkend zag ik iemand te paard komen aanrijden. Hij riep de filosofen bijeen en zodra deze in grote getale van alle kanten waren toegestroomd, begon hij in vijf talen over de onvolkomenheden van de vrije kunsten en van de filosofie in al hun facetten te spreken.

Daartoe door God opgewekt waren reeds enkele uitmuntende lieden bijeengekomen om al deze gebreken te onderzoeken en te herstellen om zo de menselijke wijsheid naar de trap van volmaaktheid te voeren tot waar zij voor de zondeval had gestaan. 

‘Goud maken,’ zei hij, ‘is van honderd andere kunsten de geringste waartoe zij in staat zijn. Daar de gehele natuur open en ontsluierd voor hun ogen ligt, kunnen zij ieder ding naar willekeur een bepaalde vorm geven en die er weer aan ontnemen. Verder zijn zij de talen van alle naties machtig en weten alles wat over het gehele rond van de aarde, zelfs in de nieuwe wereld, gebeurt. Zij kunnen zelfs op een afstand van duizend mijl met elkaar spreken.’

De heraut verzekerde dat zij de steen der wijzen bezaten, met behulp waarvan zij alle ziekten genazen een een lang leven konden waarborgen, Hugo Alverda, hun overste, zou reeds 562 jaar oud zijn en zijn ambtgenoten niet veel minder. Nadat zij zich zoveel eeuwen verborgen gehouden en zeven van hen in alle stilte aan de vervolmaking van de filosofie gewerkt hadden, ware zij alle geneigd niet meer verborgen te blijven, maar zich in het openbaar te vertonen, bereid een ieder die zij daartoe waardig achtten hun kostbare geheimen mee te delen. Alles was nu tot volkomenheid gebracht en volgens hun wetenschap stond een reformatie over de gehele wereld voor de deur.

Indien zich iemand, onverschillig welke taal hij sprak en tot welke natie hij behoorde, bij hen aanmeldde zou alles wat hij in die taal vroeg hen bekend worden en zou niemand zonder vriendelijk antwoord blijven. Maar als iemand onwaardig was en louter uit hebzucht of nieuwsgierige onbescheidenheid deze gaven wenste te verwerven zou hij, al vroeg hij hun nog zo uit, niets te weten komen.

2. Varia de Fama judicia (verschillende oordelen over het boek Fama Fraternitatis) 

Nadat de bode zijn rede had uitgesproken verdween hij. Naar de geleerden kijkend, ontdekte ik dat bijna allen na het horen van dit nieuws er verslagen uitzagen. Langzamerhand begonnen zij evenwel de hoofden bij elkaar te steen en -sommigen fluisterend, anderen luidkeels – hun oordeel hierover uit te spreken. Ik luisterde dan hier, dan daar bij kleine groepen geleerden. 

Sommigen hieven een luid gejubel aan en wisten zich van vreugde niet te houden. Zij betreurden het dat hun voorouders niet tijdens hun leven een dergelijk geluk was ten deel gevallen. Zij prezen zich gelukkig omdat zij in het volledige bezit van de volmaakte filosofie waren gekomen. Indien men het wenste zou het voortaan mogelijk zijn alles te weten zonder in dwalingen te vervallen, alles in overvloed te bezitten zonder enig gebrek te hebben en ander ziekte en grijze haren vele duizenden jaren inleven te blijven. Voortdurend herhaalden zij: ‘Oh, hoe gelukkig, hoe overgelukkig is onze tijd.’

Bij het horen van dergelijke woorden werd ook ik verheugd en begon de hoop te koesteren, als het God behaagde, eveneens aan al datgene waarop de anderen zich spitsten deel te krijgen.

Daarentegen zag ik ook enkele geleerden die maar niet wisten wat zij van de zaak moesten denken en in diepe gedachten waren verzonken. Zij zouden zich hebben verheugd als hetgeen zij hadden horen verkondigen louter werkelijkheid was geworden, maar deze dingen schenen duister te zijn en boven het menselijke verstand uit te gaan. Anderen verzetten zich nadrukkelijk, zeggend dat alles bedrog en zwendel was. Als deze hervormers van de filosofie vele eeuwen hadden geleefd, waarom waren zij dan niet eerder voor de dag gekomen? En als zij zo zeker van hun zaak waren, waarom traden zij dan niet onverschrokken het daglicht in plaats van als vleermuizen in hun donkere schuilhoeken te piepen?

Naar hun mening was de filosofie goed gefundeerd en had geen hervorming nodig. Indien werd toegestaan dat de filosofie uit de hand van haar aanhangers werd geslagen, zou men met lege handen blijven zitten. Toen begonnen sommigen verschrikkelijk op de hervormers te beschimpen en hen uit te vloeken waarbij zij heenvoer waarzeggers, heksenmeesters, ja, zelfs voor baarlijke duivels uitmaakten. 

3. Fraternitatum Ambientes (zij die in de broederschap willen worden opgenomen)

Om kort te gaan, op het gehele plein heerste een geweldige opschudding en bijna iedereen brandde van verlangen om de gaven van de broederschap machtig te worden. Vandaar dat velen, hetzij heimelijk, hetzij in het openbaar, verzoekschriften opstelden en de broederschap toezonden in de heugelijke verwachting ook spoedig daarin te worden opgenomen. Doch ik zag hoe al deze verzoekschriften, na alle hoeken van de aarde doorlopende hebben, zonder antwoord naar hu afzenders terugkeerden en hoe blijde hoop overging in diepe smart. Zelfs de spot van de ongelovigen moest men verduren. 

Sommigen, niet in staat een langer uitstel te verdragen, doorkruisten de wereld, klagend over hun onfortuinlijk gesternte dat zij die gelukkige mensen niet konden vinden. De een schreef de schuld toe aan eigen onwaardigheid, een ander aan het onbetamelijke gedrag van de broederschap. Zo verviel de een tot wanhoop, terwijl de ander zondag naar nieuwe middelen en wegen waarvan slechts nieuwe teleurstelling het gevolg was. Het werd mij zelf bang te moede, daar ik er geen eind aan zag. 

4. Continuatio Famae Rosaeorum

Maar hoor, daar klonk opnieuw trompetgeschal en op dit geluid liepen de mensen weer van alle kanten toe. Ook ik bevond mij onder hen en zag hoe een man zijn waren uitstalde en de kijkers opriep tot het bezichtigen en kopen van zijn wonderlijke geneesmiddelen die aan de schat van de nieuwe filosofie zouden zijn ontleend, en allen die hun zinnen op de geheime wetenschappen hadden gezet zouden bevredigen. 

Toen verhief zich een luid gejuich, de heilige Broederschap der Rozenkruisers wilde nu openlijk en vrijgevig haar schatten met de mensheid delen. Menigeen kwam dichterbij en kocht. Alle waar was bij de verkoop onfraai beschilderde en van allerlei prachtige opschriften voorziene dozen verpakt. Porte Sapientiae, Fortalitium scientiae, Gymnasium universitatis, Bonum macro-micro-cosmicon, Harmonia utriusque cosmi, Christiano-cabalisticum, Antrum naturae, Divino-magicum, Tertrinum catholicum, Pyramis Triumphalis, Hallelujah waren enkele van de vele opschriften. 

Aan iedere koper werd verboden de doos te openen. De kracht van de geheime wetenschappen zou, naar gezegd, zo groot zijn dat de uitwerking ervan gemakkelijk door het deksel zou dringen en daarbuiten merkbaar zou zijn. Werd de doos evenwel geopend, dan zou de inhoud als damp verdwijnen. 

Desalniettemin konden sommigen in hun vrijpostigheid de verleiding niet weerstaan de dozen te openen en toen zij die geheel leeg vonden en dit anderen lieten zien, openden ook dezen hun dozen en vonden er evenmin iets in. ‘Ha!’ schreeuwden zij. ‘Bedrog, bedrog!’ Zij voeren woedend tegen de koopman uit, maar deze trachtte hen gerust te stellen door te zeggen dat de geheimste kern van deze geheimenis juist daarin bestond dat alleen de Film scientiae (de jongeren van de wetenschap) tot deze kennis toegang hadden. Wanneer onder duizenden zich maar nauwelijks één persoon bevond die dit te beurt viel, was dat niet de schuld van de koopman. 

5. Eventus Famae (het einde van de Fama Fraternitatis)

Bijna allen legden zich bij deze verklaring neer. Inmiddels maakte de koopman zich snel uit de voeten. De toeschouwers gingen met zeer gemengde gevoelens in alle richtingen uiteen. Of iemand al dan niet tot de nieuwe mysteriën was doorgedrongen ben ik tot op de huidige dag niet te weten gekomen. Ik weet alleen dat alles om mij heen rustiger scheen te worden en dat zij die aanvankelijk het bedrijvigst liepen en draafden nu ergens in een hoek wegkropen en daar als stom neerhurkten. Of zij waren, zoals sommigen vermoedden, in het geheim ingewijd en hadden een eed van stilzwijgendheid moeten afleggen óf, zoals het mij toescheen wanneer ik langs mijn bril gluurde, zij schaamden zich over de verijdeling van hun hoop en vergeefse arbeid. 

Tenslotte gingen allen uiteen en werd het plein leeg en stil, zoals na een onweer zonder regen de wolken zich verspreiden. Ik sprak tot mijn gidsen: ‘Zou dit alles op niets uitlopen? Hoe jammer, wat een ijdele hoop! Wat heb ik mij verheugd, toen ik hoorde zulke troostrijke verwachtingen in het vooruitzicht te hebben, een geschikt arbeidsveld te vinden waar mijn geest zich rustig kon verzadigen!’

Verblinding trachtte mij te troosten: ‘Wie weet, misschien zal iemand er nog in slagen. Wellicht weten die gelukkigen het tijdstip waarop zij deze geheimen aan de een of ander zullen onthullen.’

‘Moet ik daarop wachten!’ riep ik uit. ‘Ik weet niemand uitje duizenden, geleerder dan ik, die het ooit gelukt is. Ik wil mij hier niet langer staan uitrekken en geeuwen. Laten wij verder gaan.’

 Bron: Het labyrint der wereld – Het paradijs des harten van J.A. Comenius