Papyrus – Irene Vallejo over de geschiedenis van de wereld in boeken

BESTEL PAPYRUS

Papyrus van Irene Vallejo is een ongelooflijk avontuur met in de hoofdrol duizenden mensen die door de eeuwen heen het voortbestaan van het boek hebben gewaarborgd: verhalenvertellers, kopiisten, illustratoren, vertalers, straatverkopers, leraren, spionnen, rebellen, nonnen, slaven, avonturiers en boekverkopers. Het is een prachtige, wervelende ode aan het geschreven woord die laat zien hoe individuele levens en maatschappijen worden beïnvloed en gevormd door boeken.

PROLOOG

Mysterieuze groepen mannen te paard trekken over de wegen van Griekenland. Vanaf hun akker of vanuit de deuropening van hun hut kijken de boeren er argwanend naar. De ervaring heeft geleerd dat alleen gevaarlijke mensen reizen: soldaten, huurlingen en slavenhandelaars. Ze fronsen het voorhoofd en grommen tot ze hen in de verte weer zien verdwijnen. Gewapende vreemdelingen, daar moeten ze niets van hebben.

De ruiters galopperen zonder te letten op de dorpsbewoners. Maandenlang hebben ze bergen beklommen, ravijnen bedwongen, valleien doorkruist, rivieren doorwaad, zijn ze van eiland naar eiland gevaren. Hun spieren zijn gehard, ze hebben weerstand op- gebouwd sinds ze deze vreemde opdracht kregen. Om hun missie te volbrengen moeten ze zich wagen in vijandige gebieden van een wereld die bijna permanent in oorlog is. Ze zijn jagers op zoek naar een zeer bijzonder soort prooi. Stille, sluwe prooien die geen sporen achterlaten.

Als die verontrustende gezanten zouden gaan zitten in een of andere havenkroeg om wijn te drinken, gebakken inktvis te eten en zich al kletsend met onbekenden te bezatten (voorzichtigheidshalve doen ze dat nooit), hadden ze fantastische verhalen kunnen vertellen. Ze hebben zich begeven in door pest geteisterde oorden. Ze hebben provincies doorkruist waar alles is platgebrand, ze hebben gekeken naar de nasmeulende as van de verwoestingen en het geweld van opstandelingen en huursoldaten op voet van oorlog. Aangezien er van allerlei grote gebieden nog geen kaarten bestaan, zijn ze verdwaald en hebben ze dagenlang in de brandende zon of gegeseld door stormen rondgedoold zonder te weten welke kant ze op gingen. Ze hebben smerig water moeten drinken waar ze vreselijke diarree van kregen. Als het regent blijven de karren en ezels vastzitten in plassen; vloekend en tierend trokken ze eraan tot ze op hun knieën vielen en de modder kusten.

Als ze ver van een onderkomen worden verrast door het donker hebben ze alleen hun mantel om zich te beschermen tegen de schorpioenen. Ze hebben kennisgemaakt met de gekmakende plaag van vlooien en met de voortdurende angst voor struikrovers die de wegen onveilig maken. Rijdend door eindeloze woestenijen stolt het bloed hun vaak in de aderen bij de gedachte dat een horde bandieten hen met ingehouden adem, verscholen in een bocht van de weg, opwacht om hen te overvallen, koelbloedig te vermoorden, hun tassen te roven en hun nog warme lijken achter te laten in het struikgewas.

Logisch dat ze bang zijn. De koning van Egypte heeft hun grote sommen geld toevertrouwd voordat hij hen wegzond om aan de overzijde van de zee zijn bevelen uit te voeren. In deze tijd, slechts enkele decennia na de dood van Alexander, is reizen met veel geld op zak erg riskant, bijna een zelfmoordactie. En hoewel dolken van rovers, besmettelijke ziekten en schipbreuk een dergelijke kostbare missie dreigen te doen mislukken, staat de farao erop om zijn agenten vanuit het land aan de Nijl op pad te sturen om hen in alle windrichtingen grote afstanden te laten afleggen en grenzen te laten passeren. Vol ongeduld en smartelijke dorst verlangt hij er vurig naar in bezit te krijgen waar zijn mannen, het hoofd biedend aan onbekende gevaren, heimelijk jacht op maken.

De boeren die voor de deur van hun hut gaan zitten om te kijken wat er gebeurt, de huurlingen en struikrovers, ze zouden allemaal grote ogen hebben opgezet en hun mond zou van ongeloof zijn opengevallen als ze hadden geweten waar die buitenlandse ruiters achteraan zaten.
Boeken, ze zochten boeken.

Het was het best bewaarde geheim van het Egyptische hof. De Heer van de Twee Landen, op dat moment een van de machtigste mannen op aarde, zou zijn leven hebben gegeven (nou ja, dat van anderen, zo gaat het altijd met koningen) om alle boeken van de wereld te bemachtigen voor zijn grote bibliotheek van Alexandrië. Hij joeg de droom na van een absoluut volmaakte bibliotheek, die alle werken van alle schrijvers sinds het begin der tijden te vinden zou omvatten.

Ik ben altijd een beetje bang om de eerste zinnen te schrijven, om de drempel van een nieuw boek over te gaan. Als ik alle bibliotheken ben afgegaan, als mijn schriften bol staan van koortsige notities, als ik geen aannemelijke smoesjes meer kan bedenken, en zelfs geen onzinnige om te blijven uitstellen, treuzel ik toch altijd nog een paar dagen en begrijp dan wat het betekent om laf te zijn. Ik voel me er gewoonweg niet toe in staat. Alles zou er moeten zijn – de toon, de humor, de poëzie, het ritme, de beloften. De nog ongeschreven hoofdstukken zouden zich eigenlijk al moeten aandienen, vechtend om het licht te zien, in de kweekbak van de gekozen woorden om te beginnen. Maar hoe doe je dat? Mijn bagage bestaat op dit moment vooralsnog uit twijfels. Bij elk nieuw boek keer ik terug naar het beginpunt, met mijn hart weer net zo wild kloppend als alle andere eerste keren. Schrijven is proberen te ontdekken wat we zouden schrijven als we schreven, zo zei Marguerite Duras het, met eerst een infinitief, dan een onvoltooid verleden toekomende tijd en ten slot- te een voorwaardelijke vorm van het werkwoord, alsof ze de bodem onder haar voeten voelde splijten.

In wezen is het niet zo anders dan al die andere dingen die we ooit voor het eerst hebben gedaan zonder te weten hoe het moest: een andere taal spreken, autorijden, moeder zijn. Leven. Na de kwellingen van de twijfel, na alle uitvluchten en manieren van vooruitschuiven te hebben uitgeput, bied ik op een warme julimiddag het hoofd aan de eenzaamheid van een blanco pagina. Ik heb besloten mijn boek te beginnen met het beeld van een paar raadselachtige jagers op zoek naar hun prooi. Ik identificeer me met hen, houd van hun geduld, hun stoïcisme, de tijd die ze verliezen, de traagheid en de adrenaline van hun zoektocht.

Jarenlang heb ik gewerkt als onderzoekster, heb ik bronnen geraadpleegd, heb ik me gedocumenteerd en geprobeerd inzicht te krijgen in historisch materiaal. Maar nu het erop aankomt schijnt de waargebeurde en gedocumenteerde geschiedenis die zich gaandeweg openbaart me zo verbazingwekkend toe, dat die mijn dromen binnendringt en onwillekeurig de vorm aanneemt van een verhaal. Ik voel de verleiding in de huid te kruipen van de mannen die dravend over de wegen van een oud, gewelddadig en woelig Europa op zoek zijn naar boeken. En als ik nu eens begin met het vertellen over hun reis? Het zou kunnen werken, maar hoe zou ik het skelet van de feiten apart moeten houden van het spierweefsel en het bloed van de verbeelding?

Ik geloof dat het startpunt net zo fantastisch is als de zoektocht naar de mijnen van koning Salomo of de Ark des Verbonds, maar de documenten bewijzen dat er daadwerkelijk zoiets bestond in de megalomane geest van de Egyptische koningen. Misschien dat het in de derde eeuw v.Chr. de enige en meteen laatste keer was dat de droom om alle, echt alle, boeken ter wereld bijeen te brengen in een universele bibliotheek verwezenlijkt kon worden. Tegenwoordig komt het ons voor als de fascinerende plot van een abstract verhaal van Borges – of misschien als diens natte droom.

In de tijd van het grote project van Alexandrië bestond er niet zoiets als een internationale boekenmarkt. Boeken kon men kopen in steden met een lange culturele traditie, maar niet in het jonge Alexandrië. De teksten vertellen dat de koningen gebruikmaakten van het enorme voordeel dat de absolute macht bood om hun collectie te verrijken. Wat ze niet konden kopen, confisqueerden ze. Als het nodig was kelen door te snijden of oogsten te vernietigen om in het bezit te komen van een boek dat ze wilden hebben, zouden ze daarvoor het bevel geven met als excuus dat de schittering van hun land belangrijker was dan onbeduidende scrupules.

List en bedrog maakten uiteraard deel uit van het repertoire aan dingen die ze bereid waren te doen om hun doel te bereiken. Ptolemaeus III had zijn zinnen gezet op de officiële versies van de werken van Aeschylus, Sophocles en Euripides, die sinds hun première tijdens de dramacompetities bewaard werden in het archief van Athene. De gezanten van de farao vroegen of ze de kostbare rollen mochten lenen, zodat hun klerken er nauwgezette kopieën van konden maken. De Atheense autoriteiten eisten een exorbitante borg van vijftien zilveren talenten – dat bedrag zou nu miljoenen dollars zijn. De Egyptenaren betaalden, betuigden met diepe buigingen hun dankbaarheid, beloofden plechtig de rollen terug te bezorgen voordat er – laten we zeggen – twaalf maantijden verstreken waren. Ze dreigden zichzelf met vreselijke vervloekingen als de boekrollen niet in ongeschonden staat geretourneerd zouden worden, waarna zij ze zich uiteraard toe-eigenden en afzagen van de borg. De leiders van Athene moesten zich die diepe krenking laten welgevallen. De trotste metropolis uit de tijd van Perikles was vervallen tot een provinciestad van een rijk dat onmogelijk kon wedijveren met het machtige Egypte, de grootste producent van graan, de olie van die tijd.

Alexandrië was de belangrijkste haven van het land, en de stad was het nieuwe epicentrum. Het is van alle tijden dat een economische grootmacht onbekommerd zijn wil kan opleggen. Elk schip – waar het ook vandaan kwam – dat aanlegde in de bibliotheekstad werd direct doorzocht. De douaneautoriteiten namen elk geschreven document dat ze aan boord aantroffen in beslag, lieten er op nieuwe papyrusvellen een kopie van maken, gaven het afschrift terug en hielden zelf het origineel. Deze teksten, verkregen via inbeslagneming, belandden op de planken van de bibliotheek met een korte herkomstaanduiding (‘scheepsfonds’).

Wanneer je aan het hoofd van de wereld staat is geen verzoek te gek. Het schijnt dat Ptolemaeus III boodschappers zond naar de leiders van alle landen op aarde. In een verzegelde brief vroeg hij hen de moeite te nemen hem simpelweg alles wat ze hadden te sturen voor zijn verzameling: werken van hun dichters en prozaschrijvers, van redenaars en filosofen, van artsen en waarzeggers, van historici en alle anderen.

Bovendien – en dat is mijn opening van dit verhaal – stuurden de koningen hun agenten op pad over gevaarlijke wegen en zeeën van de destijds bekende wereld, met een zak vol duiten en de opdracht om zo veel mogelijk boeken te kopen en waar ze zich ook bevonden de oudste kopieën te vinden. Die zucht naar boeken en de prijs die ze bereid waren ervoor te betalen, trokken schurken en vervalsers aan. Er werden nagemaakte kostbare manuscripten aangeboden, het papyrus werd bewerkt zodat het er oud uitzag, meerdere werken werden aan elkaar gelast tot een volumineuze rol en er werden allerlei andere kunstgrepen toegepast. Een enkele geleerde met gevoel voor humor vermaakte zich met het schrijven van vernuftige pastiches: pure zwendelarij, bedoeld om de begerigheid van de Ptolemaeën te prikkelen.

De titels waren amusant en ze zouden zelfs tegenwoordig nog gretig aftrek vinden, bijvoorbeeld: Wat Thucydides verzweeg. We hoeven Thucydides maar te vervangen door Kafka of Joyce om ons een voorstelling te maken van de verwachting die werd gewekt toen de vervalser aanklopte bij de bibliotheek met de gefingeerde memoires en de schandelijke geheimen van de schrijver onder zijn arm.

Ondanks het voorzichtige vermoeden van fraude vreesden de verantwoordelijken voor de aankopen van de bibliotheek een boek te laten schieten dat achteraf waardevol zou kunnen blijken, en zich zo de woede van de farao op de hals te halen. Om de zoveel tijd liep de koning langs de rollen van zijn verzameling, net zo trots als bij het inspecteren van de wacht. Hij vroeg Demetrius van Phalerum, de ordebewaker van de bibliotheek, hoeveel boeken ze inmiddels hadden. En Demetrius informeerde: ‘Er liggen nu meer dan 200.000 rollen hier, o Koning; en ik doe mijn uiterste best om ervoor te zorgen dat het er binnenkort 500.000 zullen zijn.’ De honger naar boeken in Alexandrië begon trekken van een waanzinnige passie te vertonen.

Ik ben geboren in een land en een tijd waarin boeken makkelijk te krijgen zijn. Bij mij thuis liggen ze overal. Als ik druk aan het werk ben en voor mijn onderzoek tientallen boeken leen bij bibliotheken liggen ze meestal in hoge stapels op stoelen of zelfs op de vloer. Ook opengevouwen met de rug naar boven als een puntdak dat op zoek is naar vier muren om een huis te kunnen vormen. Om te voorkomen dat mijn zoontje van twee jaar de bladzijden kreukt leg ik ze tegenwoordig op stapeltjes op de rugkussens van de bank, en als ik ga zitten om uit te rusten voel ik de hoeken ervan in mijn nek prikken. Als ik de prijs van boeken afzet tegen de huren in de stad waar ik woon, blijken mijn boeken dure huurders te zijn. Maar ik denk dat ze stuk voor stuk, van de grote fotoboeken tot de oude gelijmde pockets die zich altijd proberen te sluiten als mosselen, het huis wel veel gezelliger maken.

Het verhaal van de inspanningen, de expedities en de ontberingen teneinde de planken van de bibliotheek van Alexandrië te vullen, kan aantrekkelijk lijken vanwege het exotische ervan. Het zijn vreemde gebeurtenissen, avonturen zoals de tot de verbeel- ding sprekende zeereizen naar Indië op zoek naar specerijen. In het hier en nu zijn boeken zoiets gewoons, zo ontdaan van het aura van technologische vernieuwing, dat voorspellingen over het verdwijnen ervan niet van de lucht zijn. Om de zoveel tijd lees ik bedroefd in de krant een artikel waarin wordt gesteld dat boeken hun beste tijd gehad hebben, dat ze praktisch al helemaal verdron- gen zijn door elektronische dragers en het moeten afleggen tegen de eindeloze verleidingen van de vermaaksindustrie.

De grootste pessimisten beweren dat het bijna gedaan is met een tijdperk en dat we voor een ware apocalyps staan van boekhandels die zullen moeten sluiten en bibliotheken waar geen mens meer komt. Ze lijken erop te wijzen dat binnen afzienbare tijd boeken alleen nog te zien zullen zijn in de vitrines van etnologische musea, naast speerpunten uit de prehistorie. Met dat in mijn hoofd laat ik mijn blik gaan over de eindeloze rijen boeken en lp’s, me afvragend of een oude vertrouwde wereld inderdaad op het punt van verdwijnen staat.

Weten we het zeker? Het boek heeft de tand des tijds doorstaan, heeft bewezen een langeafstandsloper te zijn. Telkens als we wakker werden uit de droom van een revolutie of de nachtmerrie van een humanitaire ramp was daar altijd nog het boek. Zoals Umberto Eco zegt behoort het boek tot dezelfde categorie als de kakkerlak, de hamer, het wiel of de schaar. Eenmaal uitgevonden valt er niets meer aan te verbeteren.

Uiteraard heeft technologie een verblindende kant, een kracht die sterk genoeg is om oude monarchieën te doen wankelen. Toch verlangen we allemaal naar dingen die we kwijt zijn geraakt – foto’s, archieven, oude werkstukken, herinneringen – als gevolg van de snelheid waarmee producten verouderen. Eerst waren het de liedjes op cassettes, daarna de films opgenomen op vhs-videobanden. We doen wanhopige moeite om te verzamelen wat door de nieuwste technologie binnen de kortste keren alweer in onbruik is geraakt.

Toen de dvd verscheen werd ons voorgehouden dat het opslagprobleem eindelijk voorgoed opgelost was, daarna werden we verleid met nog kleinere schijfjes, die weer nieuwe afspeelapparatuur vereisten. Het merkwaardige is dat we nog wel een manuscript kunnen lezen dat meer dan tien eeuwen geleden met engelengeduld geko- pieerd is, maar dat we niet meer een video of een diskette van nog maar enkele jaren geleden kunnen bekijken, tenzij we in het rom- melhok alle opeenvolgende computers en afspeelapparatuur hebben bewaard als in een museum van vergankelijkheid.

Laten we niet vergeten dat het boek sinds vele eeuwen onze bondgenoot is geweest in een oorlog waarover de geschiedenisboeken zwijgen. De strijd om onze meest waardevolle scheppingen te bewaren: de woorden, die slechts een zuchtje wind zijn; de fictie die we verzinnen om betekenis te geven aan de chaos en om daarbinnen te kunnen overleven; de ware, valse en altijd voorlopige kennis die we krassen in de harde steen van onze onwetendheid.

Daarom besloot ik me onder te dompelen in dit onderzoek. Vóór alles waren er vragen, zwermen vragen: wanneer verschenen de eerste boeken? Wat is de verborgen geschiedenis van alle pogingen om ze te vermenigvuldigen of juist te vernietigen? Wat is gaandeweg verloren gegaan, en wat heeft men kunnen redden? Waarom zijn sommige boeken klassieken geworden? Hoeveel zijn er ten prooi gevallen aan de tand des tijds, aan de klauwen van het vuur, aan het gif van het water? Welke boeken zijn verbrand uit haat, en welke boeken zijn met de grootste hartstocht gekopieerd? Dezelfde?

Dit verhaal is een poging om het avontuur van de boekenjagers voort te zetten. Op een bepaalde manier zou ik hun onwaarschijnlijke reisgenoot willen zijn, op zoek naar verloren manuscripten, onbekende geschiedenissen en stemmen die op het punt staan te verstommen. Misschien waren die verkenners slechts dienaren van koningen bezeten door een megalomane obsessie. Misschien beseften ze niet het belang van hun opdracht, die hun absurd voorkwam, en mompelden ze ’s nachts, liggend onder de sterrenhemel terwijl de kooltjes van het vuur uitdoofden, dat ze het zat waren om hun leven op het spel te zetten voor de verlangens van een dwaas. Ze waren vast liever op een missie gestuurd met meer mogelijkheden om carrière te maken, zoals het neerslaan van een opstand in de Nubische woestijn of het inspecteren van de vracht van schepen die de Nijl bevoeren. Maar ik vermoed dat ze door alle boeken op te sporen alsof het de onderdelen van een verspreid geraakte schat be- trof, zonder het te beseffen het fundament voor onze wereld legden.

INHOUDSOPGAVE

Proloog

I GRIEKENLAND BEDENKT DE TOEKOMST

De stad van de geneugten en de boeken
Alexander: de wereld is nooit genoeg
De Macedonische vriend
Balanceren op de rand van de afgrond:
het Mouseion en de bibliotheek van Alexandrië
Een verhaal over vuur en gangen
De huid van de boeken
Een detectiveachtige missie
Homerus als raadsel en als ondergang
De verloren wereld van de orale literatuur: een tapijt van echo’s
De stille revolutie van het alfabet
Stemmen uit de mist, aarzelende tijden
Leren schaduwen te lezen
Het succes van weerspannige woorden
Het eerste boek
Ambulante boekwinkels
De religie van de cultuur
Een man met een waanzinnig geheugen en een groep avant-gardistische meisjes
Weefsters van verhalen
Het is de ander die me mijn geschiedenis vertelt
Het drama van de lach en onze schuld aan de stortplaatsen
Een hartstochtelijke relatie met woorden
Het gif van de boeken: hun broosheid
De drie vernietigingen van de bibliotheek van Alexandrië
Reddingsboten en motten
Zo beginnen we zo vreemd te zijn

II DE WEGEN VAN ROME

Een stad met een slechte reputatie
De literatuur van de nederlaag
De onzichtbare drempel van slavernij
In den beginne waren er de bomen
Arme schrijvers, rijke lezers
Een nieuwigheid 353 Boekhandelaar: een vak vol gevaren
Kinderjaren en het succes van het boek met bladzijden
Openbare bibliotheken in waterpaleizen
Twee mannen uit Hispania: de eerste fan en de rijpe schrijver
Herculaneum: de conserverende verwoesting
Ovidius krijgt het aan de stok met de censuur
De zoete inertie
Reis naar het binnenwerk van boeken en hoe ze genoemd moeten worden
Wat is een klassieker?
Canon: de geschiedenis van een rietstengel
Scherven van vrouwenstemmen
Wat als eeuwig werd beschouwd van korte duur
Durf te herinneren

Epiloog
Noten
Bibliografie
Dankwoord
Register

BESTEL PAPYRUS