Een licht dat schijnt op duistere plaatsen – boek waarin Adriaan Koerbagh theologie en godsdienst verheldert

BESTEL EEN LICHT DAT SCHIJNT IN DUISTERE PLAATSEN

Adriaan Koerbagh (1633-1669) ontleedt in ‘Een licht dat schijnt in duistere plaatsen’ met ‘het licht van de rede’ fundamentele christelijke noties als de Schepper, de Drieëenheid, hemel en hel, engelen en duivels, geloof in wonderen. Volgens hem vallen God en Natuur samen en is theologie een natuurwetenschap. Koerbaghs doel was een vrije en vrijzinnige samenleving; hij had zich tot taak gesteld met scherpe pen commentaar te leveren op wat hij als misstanden ervoer. Van 17 september t/m 19 december 2021 is in de Embassy if the Free Mind in Amsterdam een tentoonstelling te zien over Adriaan Koerbagh met de titel: Eerherstel voor een dwarse denker.

Zonder twijfel zou ‘Een licht dat schijnt in duistere plaatsen’ een grote inspiratiebron zijn geweest voor de radicale Verlichtingsdenkers als het in 1668 ongehinderd had kunnen verschijnen. Nu werd echter vrijwel de hele oplage vernietigd en wachtte Koerbagh een ander lot: om zijn antichristelijke boek werd hij bestraft met een ketterproces in het ‘vrijzinnige’ Amsterdam en in 1669 overleed hij in het Rasphuis. Een licht verzonk ten onrechte in de vergetelheid.

WELWILLENDE, WAARHEIDSLIEVENDE EN VERSTANDIGE LEZERS

De geestelijken preken haat in plaats van liefde

Wij vonden het een goed idee eens een helder licht te laten schijnen op de misslagen en dwalingen van de geestelijken op het gebied van de theologie en de godsdienst. Want deze dwalingen veroorzaken een intense onderlinge haat, die terecht een vervloekte en kwaadaardige haat wordt genoemd, onder degenen die zich allemaal volgelingen van de Behouder noemen.

Waarom doen de meesten van hen, vooral zij die het machtigst zijn en de meeste volgers of aanhangers hebben, met woorden en daden precies het tegenovergestelde van wat de Behouder heeft geleerd? Want de Behouder zei dat de mensen van hem moeten leren dat hij zachtmoedig, ootmoedig en nederig van hart was. Zij daarentegen zijn arrogant en heerszuchtig, en proberen over iedereen de baas te spelen. Nederig zijn ze alleen in uiterlijke schijn, en daarmee misleiden ze de gewone mensen. De Behouder onderwees onderlinge liefde, ja ook dat men zélfs zijn vijanden goed moet bejegenen.

Zij echter wakkeren de onderlinge haat aan en leren dat je niet je woord hoeft te houden of je beloften hoeft na te komen jegens hen die zelfs maar een beetje anders over zaken denken dan zij zouden willen – dit alles moet wel leiden tot de ondergang van rijken of staten.  Ja, zelfs leren zij dat vrienden of burgers elkaar en hun regering gevangen moeten zetten, verbannen en om het leven brengen – een leer waaruit vaak gruwelijke oorlogen zijn ontstaan die hele landen ruïneerden. Wat een enorm verschil met de leer van de Behouder! En welke reden hebben zij daarvoor, behalve een valse beschuldiging van onrechtzinnigheid in de leer van God en hoe hij gediend moet worden.

Niet één theoloog, van welke kerk hij ook mag zijn, heeft uiteen kunnen zetten wat een redelijke godsdienst is, die geen bepalingen kent die mensen elkaar met geweld hoeven op te dringen om te geloven. De duisterheid en verwardheid van de Heilige Schrift is de oorzaak van dat onvermogen. Verkeerde interpretaties van de Schrift en de kwalijke conclusies die eruit zijn getrokken, dragen daar nog meer toe bij.

Sterker nog, de geestelijken die de onredelijkste en meest tegenstrijdige geloofsleer accepteren – nog erger dan een heidens geloof –, zijn als enigen besmet met alle hierboven genoemde kwaden. Ik bedoel de rooms-katholieke geestelijken. De overige geestelijken, welk geloof zij ook aanhangen, zijn allemaal tot op zekere hoogte besmet met het eerste kwaad, de haat ten opzichte van elkaar, en worden allen sterk beheerst door trots en arrogantie onder de dekmantel van nederigheid. Maar de geestelijken, die vredelievend, zachtaardig en nederig zouden moeten zijn, behoorden met geen van deze slechte eigenschappen te zijn besmet. Want de gewone mensen, die hun volgelingen zijn, worden tot hetzelfde kwaad verleid wanneer ze hen navolgen. De leider is immers een voorbeeld voor de volgeling.

Haat en vervolging ruïneren steden en landen

Bovendien: wat voor goed kan onderlinge haat doen in een land? Geen enkel, maar het doet wel kwaad wanneer mensen anderen in de val proberen te lokken om elkaar schade te berokkenen. En op welke wijze kan een land er baat bij hebben als mensen hun woord niet houden of hun beloften niet nakomen? Dit zal eerder kwaad doen dan goed, want zo kunnen allerlei gevallen van meineed, bedrog en misdaad worden gepleegd. Of hoe zal een land kalm en vredig worden wanneer mensen elkaar, uit naam van de godsdienst, gevangennemen, verbannen en ombrengen, en hun bestuurders onwettig afzetten en ter dood brengen? Kan zoiets een land rust en vrede brengen? In het geheel niet. Het zal eerder tot oorlog en verderf leiden, zoals heel vaak is gebeurd.

Als al deze dingen verderf en vernietiging in een rijk, land of stad veroorzaken, dan is het nodig dit de geestelijken eens goed duidelijk te maken. Want het doet er niet toe dat elke theoloog zou zeggen dat dit alles voortkomt uit godsdienstijver. Ik vraag: wie heeft u zoiets geleerd? Vast niet de Behouder, want hij leert ons elkaar lief te hebben. Wie heeft u de macht gegeven mensen gevangen te nemen, te verbannen of om te brengen als zij niet kunnen of willen geloven wat u van hen eist? Helemaal niemand, maar u eigent zich die macht toe en misbruikt die. Het is zeker dat de Behouder u die macht niet gaf, omdat hij ons leerde zelfs onze vijanden goed te doen. Laat staan dat hij u geleerd zou hebben uw vrienden om te brengen wanneer ze niet over alle geloofsartikelen exact hetzelfde denken als u.

De meeste geestelijken zullen furieus op dit boek reageren

Ik verwacht dat dit heldere licht te sterk zal zijn voor de ogen van sommige geestelijken, in het bijzonder de rooms-katholieke, omdat hun machtsmisbruik maar al te evident wordt en zij het dus niet zullen kunnen verdragen. Ze zullen daarom wel proberen dit licht wat te verduisteren, opdat zij er niet door verblind worden – dat wil zeggen: niet te veel van hun gezag en macht zullen verliezen – en om te voorkomen dat de gewone rooms-katholieken te zeer verlicht worden. Daar zullen die theologen niet tegen kunnen, aangezien het hun streven is de gewone mensen onwetend te houden. Daarom leren ze hun dat het volstaat te zeggen dat zij geloven wat de kerk (of liever: de geestelijkheid) gelooft, en dat de kerk niet kan dwalen – wat een volkomen misvatting is, want niet alle geestelijken hebben dezelfde mening, en verschil van mening duidt op dwaling. Maar we hopen dat dit licht zo helder zal schijnen, dat alles wat ze doen om te proberen het te verduisteren vergeefs zal zijn.

De gelovigen van de hervormde kerk zullen er evenzeer door verrast worden en ook zij zullen het licht wel willen doven, aangezien het zoveel van hun dwalingen zal onthullen. Toch behoort dit hen niet boos maar blij te maken en dienen ze de zaken te corrigeren waarop kritiek wordt geleverd, aangezien zij door die verbetering geen overvloed aan kerkelijk bezit en rijkdom en misbruikte macht te verliezen hebben, zoals de rooms-katholieke geestelijkheid. Daarom zouden ze makkelijk kunnen instemmen met de wijziging van een aantal tegenstrijdige geloofsstellingen, waardoor alle geestelijken van de overige kerken en hun aanhangers zich met hen konden verenigen.

Dit zou een zaak van groot gewicht zijn en groot nadeel toebrengen aan de roomse geestelijke macht. Ook zullen de lutherse gelovigen, die eveneens nog tamelijk bijgelovig zijn, dit niet met goedkeuring lezen, zoals ik me wel kan indenken, noch zullen de theologen van andere kerken het welwillend ontvangen. Maar ik wil graag dat ook zij overwegen wat ik de gelovigen van de hervormde kerk heb geadviseerd, en dat ze proberen hun krachten te bundelen en één te worden. Dat zou heel goed mogelijk zijn als hun onderlinge liefde en verdraagzaamheid groter waren dan nu, als ieder van hen niet zozeer steunde op zijn eigen vooroordelen en ingebeelde waarheden, en als sommige geestelijken niet zo bang waren dat zo’n unie hun schade zou berokkenen – want dat gevaar is er niet.

Ik zal slechts dit nog toevoegen: hoewel dit licht voor velen te fel zou kunnen zijn en te veel schittering veroorzaken, zal het toch sommige theologen van een aantal kerken, die neigen tot onderlinge liefde en harmonie, niet onwelgevallig zijn; noch zullen alle andere waarheidlievende, vredelievende en verstandige mensen, wier oordeel niet door vooroordeel wordt overschaduwd, het onwelwillend bejegenen. Dat zal ons troost bieden, aangezien we dit boek toch alleen maar hebben geschreven voor mensen met verstand.

Weldenkende politici zullen dit boek verwelkomen

Politici en machthebbers kunnen dit boek niet afkeuren, hoewel het door zijn helderheid de algemeen aanvaarde geloofsleer duister doet schijnen, juist omdat het hun ogen opent en zij duidelijk kunnen zien hoe het zit met de dogma’s die mensen elkaar opdringen om te geloven. Zij zullen ook zien dat de staatkundige maxime die men bij veel politieke schrijvers vindt – namelijk dat het nodig is met dwang en geweld één bepaalde godsdienst, bestaande uit een aantal tegenstrijdige geloofsstellingen, op te leggen – onwaar is en tot de ondergang van een land voert. En als dat zo is, dan mag ik net als ieder ander dingen opschrijven die aantoonbaar waar zijn en aan de gemeenschappelijke harmonie bijdragen, temeer wanneer mensen elkaar het geschrevene niet met geweld opdringen, maar lezers vrij zijn het te accepteren of te verwerpen.

Als dat zou gebeuren, dan verkregen de mensen geleidelijk meer en meer waarheid en grotere kennis van God en kwamen ze daardoor ook spoediger tot onderlinge eenheid en liefde. Terwijl zij nu hun verstand met tegenstrijdige en onbegrijpelijke dingen bezighouden, niet om die rationeel uit te leggen maar om ze met behulp van verzonnen en betekenisloze woorden nóg duisterder en onbegrijpelijker te maken.

Het is daarom geen wonder dat mensen de rede in de steek laten en hun toevlucht zoeken in verzinsels, en dat zij voortdurend met elkaar in conflict zijn over de waarheid. Dit is schadelijk in een gemenebest, dat goede politici altijd stabiel en vredig proberen te houden. Daarom moeten of kunnen ze redelijkerwijs ook geen aanstoot nemen aan wat er geschreven is om de eenheid en de stabiliteit van een land te bevorderen, zelfs al kan het op het eerste gezicht wat nieuws en vreemds zijn. Want niet alle nieuwe en vreemde dingen moeten zonder meer worden verworpen: ze moeten eerst met een open, onbevooroordeelde blik worden onderzocht en wat er waar in is, moet worden aanvaard en behouden. Als mensen dit niet doen, zullen ze altijd in de drek van onwetendheid blijven rondwentelen en zal het onmogelijk zijn enige voortgang te boeken, zoals men behoort te doen, in de verwerving van nog grotere kennis. Hiermee wens ik iedereen geluk en voorspoed, en een gezond verstand en oordeel toe. De uwe,

Vreederijk Waarmond

1. WEZEN (JEHOVA) EN DE WERELD

Dit boek is bestemd voor het hele Nederlandse volk

Het redeneren, zeggen de logici, bestaat uit twee soorten: de innerlijke en de uiterlijke redenering. Het innerlijk redeneren is de rede of het denken, dat wil zeggen de geestelijke activiteit waarmee de objecten en hun namen worden begrepen. Uiterlijke redeneringen zijn de uitdrukkingen of interpretaties van onze innerlijke redeneringen of de gedachten die we innerlijk begrepen hebben. We gebruiken deze uitdrukkingen om onze redenering – dus wat we in onze geest hebben gedacht en begrepen – over te brengen aan anderen wanneer we dat nodig vinden. En om datgene over te brengen wat we voor onszelf hebben begrepen, of het nu mondeling is of schriftelijk, is het nodig bekende en begrijpelijke woorden te gebruiken. Anders zou het allemaal en vergeefse moeite zijn, en daar heeft niemand iets aan.

Omdat wij ons hebben voorgenomen met Gods zegen de voornaamste kwesties aangaande theologie en godsdienst schriftelijk te behandelen, waarbij we onze innerlijke redeneringen daarover aan onze landgenoten willen overbrengen, hebben we ervoor gekozen de taal te gebruiken die aan iedereen bekend is of zou moeten zijn. We doen dit omdat de zaken die wij ten behoeve van land en volk in alle ernst zullen behandelen het hele volk aangaan, hoewel we soms om bepaalde redenen ook schertsend zullen schrijven.

God is het eeuwige, oneindige Wezen

Ons eerste onderwerp zal zijn Wezen, Jehova in het Hebreeuws. Dit Wezen is eenvoudig, enig, eeuwig, oneindig, nooit begonnen, overal tegenwoordig, onafhankelijk, onveranderlijk, alwetend, almachtig en oppervolmaaktst. De Hebreeërs hebben het zo genoemd omdat het waarlijk wezenlijk of het wezen, zijnde of het zijn is, omdat het diegene is die is. Wezen is niet alleen degene die is, maar ook die het wezen en het zijn van alles is. ‘Want in hem’, dat wil zeggen: in dat Wezen, ‘leven wij en [in hem] worden we bewogen en [in hem] zijn wij.’ Dit Wezen is ook alles in alles. Dus alles wat iemand ziet, hoort en voelt, is niets anders dan een wijze van bestaan, afhankelijk van dit Wezen. ‘Want van hem’, dus: van dat Wezen, ‘en door hem en tot hem zijn alle dingen.’ Dit Wezen, dat wij God noemen – een woord dat (enigszins gewijzigd) afstamt van een Oudnederlands samengesteld woord, i od, dat ‘die hoog’ betekent –, is oneindig. Het is in alle eeuwigheid alles in alles of het wezen van alle bestaans- wijzen geweest, en het bestaat uit oneindig veel eigenschappen waarvan elke oneindig is in haar soort.

Deze God, of dit Wezen, heeft zich niet onbetuigd gelaten, maar zich aan alle volkeren op aarde zonder uitzondering duidelijk geopenbaard. Hij heeft ze begiftigd met de rede, waardoor, als het enige woord van God, de mens kennis van God en van zichzelf kan verkrijgen. Alle redelijke en rechtvaardige wetten, die zowel God en zijn aanbidding als het gemeenschappelijk geluk van de mensheid betreffen, zijn hieruit ontstaan en kunnen hieruit worden afgeleid. Geen volk kan daarom pretenderen hier meer van te hebben gekregen dan enig ander volk, als de mensen het vermogen dat ze gekregen hebben om te redeneren tenminste daadwerkelijk gebruiken. Maar wie de rede verzuimt te gebruiken, vervalt tot onwetendheid en bijgeloof, waaruit alle kwaad ontstaat.

De Bijbelauteurs beschrijven God zeer gebrekkig

De apostel Johannes ziet God als een geest – hoewel dat ontoereikend is, want God is Wezen, en het is bovendien verkeerd Jehova, Wezen, te vertalen als Heer –, maar hij zegt of verklaart niet wat een geest is of waarin het wezen van een geest bestaat. Wat heeft het voor zin te weten dat God een geest is en verder niets? Als iemand zou opmerken dat de Schrift ergens anders zegt dat een geest iets is wat vlees noch been heeft – wat betekent dat dan? Dit zegt wat een geest níet is, in plaats van wat hij wel is. De ijle lucht heeft ook vlees noch been, maar is ze daarom een geest? Sommigen zullen misschien tegenwerpen dat de woorden ‘vlees noch been’ welk lichaam dan ook aanduiden.

Zelfs als ik daarin meega, wat is het resultaat? Niets, behalve dat de Behouder dit in wat algemenere termen en met minder woorden kon hebben verklaard; hij zou gezegd kunnen hebben: een geest is alles wat geen lichaam heeft. Dus ik verneem nog steeds wat een geest niet is in plaats van wat hij wel is.

Ik concludeer daarom dat de Bijbelauteurs niet hebben geweten wat de aard van een geest is, want als ze het wel wisten, hadden ze net zo goed de waarheid kunnen opschrijven: dat het wezen van een geest het denken is, of dat een geest iets denkends is. Maar dit is iets wat zelfs de huidige theologen niet weten.

Sterker nog, in de Schrift worden veel daden van deze geest of van God beschreven die niet verenigbaar zijn met de aard van een oneindig en onveranderlijk Wezen, zoals opstijgen, neerdalen, voorbijkomen, spreken en wraakzuchtig zijn, en zelfs onbetamelijke daden, zoals brullen als een leeuw of beer. Daarom durf ik ronduit te zeggen dat de Bijbelauteurs nog geen toereikende kennis van God hadden – terwijl God te kennen het eeuwige leven is – en ik kan ook niet aannemen dat de hedendaagse theologen een dergelijke toereikende kennis bezitten. En als ik die kennis niet uit de ware filosofie verkregen had, zou ik haar nooit aan de Schrift kunnen hebben ontleend – ofschoon ik niet zal ontkennen dat die er wel wat aan bijgedragen heeft.

Een uitvlucht van de theologen weerlegd

De theologen zullen zeggen: wij weten wel dat het maar zegswijzen zijn en dat God zich niet bezighoudt met dergelijke zaken. Bovendien wordt over hem geschreven op een manier die aan de mensen aangepast is, terwijl zulke uitdrukkingen moeten worden begrepen en uitgelegd op een wijze die God recht doet. Maar brengen deze losse woorden mij waarheid en begrip aangaande deze kwestie? Vertellen ze me wat God of een geest eigenlijk is? Of begrijpen gewone mensen onmiddellijk hoe de woorden moeten worden geïnterpreteerd wanneer over God of Wezen op zo’n onjuiste manier wordt geschreven of gesproken – gewone mensen die deze woorden nog nooit hebben gehoord, laat staan begrepen? Het is mogelijk, maar ik betwijfel het en de dagelijkse ervaring sterkt mij daarin.

Want als God of Wezen lomp en menselijk wordt beschreven, zal er ook op zo’n menselijke manier over hem worden gedacht. Men verbeeldt zich dat hij een hoogverheven mens is – hoewel zij hem in woorden een geest noemen, omdat hun verteld is dat woord te gebruiken –, die zich in een bepaalde plaats bevindt, de hemel, zoals een koning in zijn paleis. Bovendien is het belachelijk hoeveel woorden er verzonnen moeten worden om dingen recht te zetten die niet goed zijn beschreven, zoals men in de theologie kan zien, en zelfs dan kloppen ze nog niet.

Als ze God hadden gekend zoals hij gekend zou moeten worden, waarom hebben ze dan zo oneigenlijk over hem geschreven? De eenvoudige en naakte waarheid is dat ze duistere denkbeelden hadden en daarom alleen op een verwarde manier konden schrijven. Als zij beter hadden geweten, dan hadden zij volgens mij een duidelijker en meer toereikende beschrijving gegeven – tenzij ze de mensen wilden bedriegen, wat niet waarschijnlijk is.

De wereld is niet uit niets geschapen

De voornaamste eigenschappen van dit Wezen zijn uitgebreidheid en denken. Als uitgebreidheid en denken eeuwig hebben bestaan, zoals het geval is, waarom zeggen mensen dan dat er een schepping uit het niets is geweest, terwijl de Schrift het er niet over heeft en de zaak zelf heel anders ligt? In het begin van de Schrift leest men: beresjiet bara elohiem eet hasjamajiem we ’eet ha’arets, wat begrepen moet worden als: ‘In het voornaamste heeft de machtigen die wateren’ (of de hemel, zo u wilt) ‘en de aarde gemaakt.’ Maar ik zie de woorden ‘uit het niets’ er niet tussen staan.

Als de Schrift Gods woord is en als zij een zodanige autoriteit en heiligheid heeft als wordt beweerd, waarom passen de theologen het volgende dan niet op zichzelf toe: vervloekt zij eenieder die stukken tekst weglaat of toevoegt. Dit is voldoende bewijs dat sommigen van hen heel goed weten dat de Schrift niet is wat zij zeggen dat ze is. Maar omdat zij theologen zijn, denken ze dat zij de vrijheid hebben dingen weg te laten of toe te voegen. En ze denken dat zij de tekst naar eigen goeddunken kunnen uitleggen om de eenvoudige mensen wat wijs te maken en onwetend te houden. Want in het niets zou geen uitgebreidheid kunnen zijn, in het niets zou geen denken kunnen zijn, in het niets zou geen begrip kunnen zijn, in het niets zou geen wijsheid kunnen zijn en in het niets zou geen waarheid kunnen zijn.

De theologen zeggen en leren dat de wereld uit niets gemaakt of geschapen is en willen dat iedereen het gelooft, ook al weten de filosofen en geleerden dat het onwaar is, ja zelfs on- mogelijk en in strijd met de Schrift. Want uit niets komt niets voort: dat is eeuwig waar geweest en zal in alle eeuwigheid waar zijn. Als iemand mij tegenwerpt dat dit alleen waar is in de filosofie en niet geldt voor de theologie, dan zeg ik dat het niet in strijd is met de Schrift waaraan de theologie volgens de theologen moet worden ontleend – en dus is het net zo waar in de theologie als in de filosofie.

Bovendien is alles wat waar is in de filosofie ook waar in de theologie. En dit moet ook wel, want de echte en ware theologie (en alle theologische waarheid) ressorteert ook onder de filosofie en maakt er deel van uit, omdat de filosofie ook de volmaakte kennis van God omvat. En wat is de volmaakte kennis van God anders dan theologie? Dus de filosofie omvat alle waarheid, wijsheid, wetenschap en kennis die er maar is.

U zult vragen: bestond Wezen dan niet vóór de wereld? Ik antwoord ten eerste dat Wezen de essentie van alle bestaanswijzen is – Wezen betekent alles in alles. Ten tweede, wat voorafgaat aan iets begon eerder te bestaan dan het andere ding: dus zouden ze geen van beide eeuwig zijn. Maar God of Wezen heeft toch zeker wel eeuwig bestaan? Ja, Wezen, of het al in al, heeft eeuwig bestaan. En is de wereld niet op een bepaald tijdstip gemaakt? Ik antwoord dat u spreekt over iets oneindigs als u de wereld in het algemeen bedoelt (dat wil zeggen: de volledige werkelijkheid van de wereld).

En daarom spreekt u over hetzelfde als Wezen of het al in al, want de wereld in het algemeen kan niet (behalve op een belachelijke manier) gezien worden als eindig. Want als men de wereld denkt als eindig, waaraan grenst zij dan: aan iets of aan niets? Indien zij aan iets grenst, moet dat iets nog onderdeel van de wereld zijn, en dus moet haar uiterste grens nog verder liggen. Indien zij aan niets grenst, dan stel ik dat iets niet door niets kan worden ingeperkt. Want niets kan geen voorwerp van gedachte zijn: het bestaat niet, het heeft nooit bestaan en het zal nooit en kan nooit bestaan. Maar er heeft van eeuwigheid iets bestaan, namelijk Wezen of het al in al, en dit iets zal tot in de eeuwigheid blijven bestaan. Of bedoelt u met de term ‘wereld’ alle zichtbare dingen, die uiterlijke vormen of gestalten die voortdurend aan het veranderen zijn? Dat is iets heel anders. Wat het maken van de wereld dan eigenlijk inhield, zal nu duidelijk worden uitgelegd.

Uitleg van de Hebreeuwse tekst van Genesis 1:1

Laten we om te beginnen de betekenis van de eerste woorden van de Schrift onderzoeken. Iemand zou kunnen aanvoeren dat mijn interpretatie van deze woorden anders is dan de gebruikelijke verklaring die de theologen geven. Ik zal bewijzen dat mijn interpretatie overeenkomt met de betekenis van de woorden en ook met de kern van de zaak. Beresjiet bestaat uit twee woorden, waarbij be betekent ‘in’ en resjiet betekent ‘voornaamste’; het oorspronkelijke of stamwoord rosj betekent ook ‘hoofd, voornaamste, opperste’. Hoofd verwijst doorgaans, zoals iedereen weet, naar het voornaamste of opperste deel van iets. De Bijbel- tekst verwijst hier daarom niet naar een begin, of naar tijd, maar naar het voornaamste.

Bara betekent eigenlijk, zoals ik het ook vertaald heb, heeft vormgegeven, heeft bestaanswijze gegeven of heeft gemaakt. Al deze betekenissen kan ik bewijzen met Schriftplaatsen waar dit woord voorkomt. Maar, zal iemand vragen, betekent maken niet ook het voortbrengen van iets uit niets? Nee! Daarom vertaal ik het ook niet met scheppen, waarvan de theologen zeggen dat het betekent het voortbrengen van iets uit niets. Ik beweer dat scheppen die betekenis niet heeft, noch volgens de waarheid van de zaak noch volgens het woordgebruik. Want Nederlanders van duizend of tweeduizend jaar terug hebben dit woord nooit in die betekenis gebruikt, omdat ze nooit hebben gedacht dat iets zou zijn voortgekomen uit niets. Maar zij en alle andere volkeren hebben aangenomen dat er een eerste, ongevormde stof was waaruit alles is voortgekomen.

Welke fantast het woord ‘scheppen’ deze betekenis heeft gegeven, weet ik niet. Ik volsta met te laten zien dat het met de waarheid van de zaak niet strookt en te bewijzen dat de Nederlanders het woord zo niet hebben gebruikt. De eigenlijke betekenis van het woord ‘scheppen’ is immers bekend genoeg. En wie deze niet kent, gaat maar naar de keuken en hij zal zien hoe de keukenmeid met een grote pollepel de pap uit de pot schept of hoe de werkmeid met een schepper of emmer het water uit de bak of put schept.

Om nu terug te keren tot de woorden van de Schrift: elohiem betekent machtigen, in het enkelvoud eel: machtig, sterk. Iemand zou kunnen vragen: verwijst elohiem, machtigen, niet naar Jehova, Wezen? Nee, hoewel machtigen zich in Wezen bevinden. En duidt de term elohiem niet de drie personen in de Godheid of Wezen aan, zoals sommige theologen suggereren? Nee, want deze lezing wordt ook niet door de Schrift ondersteund, zoals ik hieronder zal aantonen. Hasjamajiem bestaat uit drie woorden, waarbij ha ‘die’ betekent, sjam ‘daar’ – of eesj, dat is ‘vuur’ – en majiem ‘wateren’. Aldus betekent hasjamajiem ‘die daar-wate- ren’ of ‘die vuur-wateren’. Toch staan de vertalers erop dat het hemel betekent. Ik denk dat de meeste mensen er vooralsnog geen idee van hebben wat de hemel is, maar dat nu is hier niet relevant. Ha’arets betekent ‘de aarde’. Laten we nu alle woorden op een rijtje zetten: ‘In het voornaamste heeft de machtigen die daar-wateren, of vuur-wateren, en de aarde gemaakt of vormgegeven.’

De schepping vond plaats volgens de wetten van beweging en rust

Wie zijn nu de machtigen die deze dingen gemaakt of vormgegeven hebben, en wat is volgens ons maken? Beweging en rust hebben alle dingen vormgegeven, en die twee zijn in de stof. Van vormgeven is sprake wanneer dingen van onzichtbare, dat wil zeggen vormloze of ongevormde objecten worden tot de dingen die we zien. De volgende woorden van de Schrift bevestigen ons standpunt: ‘De machtigen zei: er zij licht, en er kwam licht.’ Wat is het spreken van Wezen anders dan beweging en rust? Want door beweging worden de helderste en snelst bewegende lichamen van de meest ondoorschijnende gescheiden, en op deze manier wordt licht gescheiden van de duisternis.

Dit wordt bevestigd door de daaropvolgende woorden: ‘De machtigen maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.’ Wat is nu een scheiding maken anders dan beweging en rust? Iemand zou kunnen zeggen: wat als de machtigen sprak en het gebeurde gewoon? Ik antwoord dat er geen spraak is zonder beweging en dat elke gebeurtenis beweging inhoudt. Vanaf het moment dat de woorden ‘er zij licht’ gesproken werden en het licht verscheen, was er niets dan beweging. Bovendien verstreek er tijd tussen het uitspreken van ‘er zij licht’ en de komst van het licht. Niemand kan zeggen hoe lang of hoe kort dat was, maar zelfs als het maar heel even was, zou het nog steeds tijd zijn. Want tijd is slechts een waarneming van beweging en rust, of van beweging en beweging, dat wil zeggen: een verhouding van een snelle tot een langzame beweging – en tijd is niets meer dan dat. Eén zo’n beweging heet een jaar, een andere een maand of dag en nacht, en deze worden op hun beurt onderverdeeld in steeds kleinere eenheden.

Toch is het heel oneigenlijk om de machtigen of Wezen te beschrijven als sprekend, en dan ook nog met een menselijke stem. Ieder zinnig mens kan zien dat dit slechts een manier van spreken is, zoals vele andere in de Schrift, die volgens de waarheid en de betekenis van de zaak zelf moet worden uitgelegd. En omdat mensen dat niet doen, is er zoveel verwarring in onze wereld.

Elohiem betekent machtig(en)

Maar iemand zal mij vragen: slaat dat woord elohiem niet op Wezen? Jazeker, maar het is een bijvoeglijk naamwoord dat gewoonlijk als een zelfstandig naamwoord wordt gezien, althans wanneer het losstaat wordt het soms zo gezien. In de Schrift zien we de woorden Jehova elohiem, machtig Wezen, vaak in combinatie. Het woord elohiem wordt ook gebruikt voor overheden die machtig zijn door hun wettig gebruik van macht, afgeleid van de instemming van het volk – net zoals velen die men dwingelanden en onderdrukkers noemt ook echt machtig zijn en soms angstaanjagend vanwege hun misbruik van macht, die ze zich vaak aanmatigen of met geweld toe-eigenen. (En hoe onwetender en simpeler een volk is, des te groter en onbeperkter is de onwettige macht van zo’n overheid. Maar hoe intelligenter een volk is, hoe geringer en beperkter de macht van een overheid is en ook haar misbruik ervan.)

Want in het tweede boek van Mozes staat: ‘Zijn heer zal hem tot de machtigen brengen’ – daar wordt gesproken over een knecht die dienstbaar wil blijven: hij zou eerst naar de overheid moeten worden gebracht. Ergens anders staat ‘Gij zijt machtigen’, in welk geval het bijvoeglijk naamwoord gezien wordt als een zelfstandig naamwoord, dat machtige mensen betekent. Het is daarom overduidelijk dat elohiem een bijvoeglijk naamwoord is en dat elohiem en Jehova
niet één woord zijn. Aan het begin van het eerste hoofdstuk van de Schrift staat: weroeach elohiem merachefet al-peneej hamajiem, wat wordt vertaald als ‘en de Geest Gods zweefde op de wateren’.

Volgens de woorden en de betekenis – ik citeer het hier omdat het voor mij een bewijs is van wat hierboven werd gezegd – zou dit als volgt moeten worden vertaald: ‘en de machtige of sterke wind’ (of blazing) ‘bewoog op de vlakte van de wateren’. Roeach betekent ‘wind’ of ‘blazen’ en komt van een stamwoord dat ‘heeft geademd’ of ‘er is adem geweest’ betekent. Ademhaling vindt plaats door lucht in en uit te ademen, en de wind is niets anders dan de beweging van lucht. De krachtige bewegingen zijn op deze manier duidelijk zichtbaar, want hoe zou Wezen, begrip, gedachte of geest kunnen zweven op de wateren? Ik zou willen dat iemand mij dat kon uitleggen. Maar genoeg hierover. Degene die zonder vooroordeel oordeelt, zal begrijpen wat ik hiermee bedoel en wat ik eruit concludeer. Ik zal dit voorlopig niet uitleggen aan hen die het niet begrijpen. Laat ons verdergaan met het tweede hoofdstuk.

INHOUDSOPGAVE

Welwillende, waarheidlievende, vredelievende en verstandigelezers

    1. Wezen (Jehova) en de wereld
    2. De drie-eenheid
    3. De Behouder die Jezus
    4. De Heilige Geest
    5. Goed en kwaad
    6. De godsdienst
    7. De Heilige Schrift
    8. Ketters en ketterij
    9. De hemel
    10. De hel
    11. De orakels
    12. Engelen: de boodschappers die men goede geesten
      noemt
    13. Duivels: de lasteraars of tegenstanders die men kwade
      geesten noemt
    14. Spokerijen en geestverschijningen
    15. De wijzen of tovenaars
    16. De wonderen

Nawoord
Noten

Bron: ‘Een licht dat schijnt in duistere plaatsen’ door Adriaan Koerbagh