27-1 Het alleen-goede – het eerste commentaar op strofe 27 van de Daodejing uit de Chinese Gnosis

 

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

Hieronder volgen de tekst van strofe 27 van de Daodejing (of Tao Teh King) en het  eerste commentaar dat J. van Rijckenborgh (1896-1968) en Catharose de Petri (1902-1990) daarop hebben geschreven in hun boek De Chinese Gnosis.

Hij die goed gaat, laat geen sporen achter.
Hij die goed spreekt, geeft geen reden tot blaam.
Hij die goed telt, behoeft geen hulpmiddelen.
Hij die goed sluit, gebruikt geen grendel
en toch kan men niet openen wat hij sluit.
Hij die goed bindt, gebruikt geen koorden
en toch kan men niet losmaken wat hij bindt.

Daarom munt de wijze altijd uit
in het helpen van mensen en hij verwerpt er geen.
Hij munt altijd uit in het helpen van dingen
en hij verwerpt er geen.
Dit noem ik dubbel verlicht zijn.

Daarom is de goede de leermeester van de slechte.
De slechte is de leermeester van de goede.

Hij die geen waarde hecht aan macht
en niet houdt van weelde,
al moge zijn wijsheid als dom schijnen,
heeft de alwijsheid verkregen.

Tao Teh King, hoofdstuk 27

27-1 HET ALLEEN-GOEDE

Als u de tekst van hoofdstuk 27 van de Tao Teh King overweegt, zult u verstaan dat Lao Tse over een vijfvoudige levenshouding spreekt, over een vijfvoudige goedheid, die daarvan de signatuur is. De goedheid waarvan hier sprake is moet dan wel van een geheel andere geaardheid zijn dan de goedheid die de natuurgeboren mens kenmerkt en die hij bezit, want het goede van Lao Tse schept een geheel ander resultaat dan de goedheid die de natuurgeboren mens bekend is.

Lao Tse gaat uit van het hermetische alleen-goede, het uit- sluitend-goede. De mens van de gewone natuur echter kent het goed alleen met zijn onafscheidelijke metgezel, het kwaad. Daarom is het van groot belang reeds in de aanvang van dit hoofdstuk hierop uw aandacht te vestigen, want Lao Tse spreekt vanuit een geheel andere wereld dan de u bekende. Een wereldorde en een zich daarbij aansluitende en daaruit voortvloeiende levenshouding die in geen enkel opzicht op de gewone natuur van toepassing zijn. Als u dit zou vergeten, zou elke bezinning op deze oude Chinese wijsheid een volstrekt negatief resultaat hebben en aanleiding geven tot grote levensmoeilijkheden.

Deze wereld – uw wereld – is niet meer bekend met de grote werkelijkheid van de twee naturen. Zij is niet meer bekend met het feit dat het koninkrijk van de groten van geest niet van déze wereld is. De aloude leer van de twee naturen is de sleutel tot de goddelijke heilsopenbaring. Wie deze sleutel niet meer kan hanteren, wie deze sleutel verloren heeft, en daarom de weg terug, het pad tot het Koninkrijk van de Vader niet meer kan vinden, raakt verdoold en verstrikt in het labyrint van de doodsnatuur.

Laat ons, in dit licht gezien, eens een blik werpen op twee van de grootste levensverschijnselen en levensgedragingen in onze wereld, met name op de theologie, met haar natuurgods- dienstigheid, en op het humanisme.

Wie God wil dienen en het nog niet geheel verminkte deel van de Bijbel wil verstaan en zich dus wil richten op het verwerven van de eeuwige zaligheid, zal wanhopige pogingen ondernemen waarlijk ‘goed’ te zijn en goedheid om zich heen te spreiden. Hij of zij zal trachten, in gevoelen, denken en daden, aan de eisen der goedheid te voldoen.

Doch reeds bij de aanvang van zulk een streven ligt daar het pijnlijke feit dat, zodra u het goede wilt doen, het kwade naast u treedt. Ja, dat u, van binnenuit het goede betrachtend, juist volstrekt het kwade doet. Dat uw goedheid negatieve gevolgen heeft, dat uw goedheid niet beantwoord wordt, dat er niets van terechtkomt. Of dat het aanvankelijk positieve resultaat spoedig kristalliseert, totaal versteent tot een mineraalachtig overblijfsel van hetgeen eens spontaan leefde.

Hoe komt dat? Hoe kan dat? De theoloog heeft, in verblindheid, de onafwijsbare conclusie genegeerd dat de goedheid die hij in de praktijk bracht en die hij doceerde aan zijn lekendom, derhalve niet de goedheid kon zijn en niets met het alleen-goede te maken had. Hij vond daarom, om tot een verklaring te komen, de duivel uit. Zo stichtte hij, die juist zo beangst was voor het kwaad en juist zo volstrekt goed zou willen zijn, het kwaad als een astrale werkelijkheid.

De gedachte zonder meer is niet onlogisch, want wanneer u in uw naïviteit meent als natuurgeborene goed te zijn en heel goed te doen en het pakt totaal anders uit dan u maar met mogelijkheid kunt veronderstellen, dan moet er wel een anti-kracht, een tegenstander, werkzaam zijn. Welnu, dat werd de duivel, want als u maar lang genoeg aan het kwaad denkt – het mentaal dus overweegt – dan belichaamt u het kwaad vanwege de eigenschappen van de astrale substantie.

Als die belichaming u dan gaat hinderen – en dat zál zij doen, daar u haar schepper bent en u dus uw duivel ervaart – dan kunt u al uw volgelingen daarvan op de hoogte brengen en daarover leerstellig spreken. En al de uwen, tredend in uw voetsporen, zullen de oorspronkelijk negatieve astrale belichaming van één mens versterken tot een monstrueus wezen dat de gehele mensheid hindert en de astrale levenssfeer verpest.

Daarom herhalen wij de grote gnostieke waarheid: de oorzaak van het gepersonifieerde kwaad is gelegen in de goedheid van deze natuur. Dáárin is de negativiteit, de uitzichtloosheid van alle theologie, van alle natuurgodsdienstigheid gelegen. Het zou van de grootste betekenis zijn als u dit verstond en het als een nieuw levensuitgangspunt van de Gnosis zou willen accepteren. U zou die conclusie bijvoorbeeld kunnen accepteren van een figuur als Jezus de Heer. Deze zegt: ‘Niemand is goed – ook niet één! ̋ God geve dat u dit woord volkomen zult verstaan.

De natuurorde die de mensheid kent en ervaart en waaruit haar natuurgeboorte te verklaren is, is een ‘orde’ van de dialectische wereld, hetgeen wil zeggen dat zij geen absolute werkelijkheid is, dat zij dit onmogelijk kán zijn. Alles wat tot haar verschijnselenreeks behoort, alles wat men als haar eigenschappen zou willen aanduiden, komt en gaat. Het ‘is’, maar op een gegeven moment is het niet meer. Het is het natuurwetmatige beweeg van de tegengestelden. Het kan onmogelijk volstrekt zijn, het kan zich onmogelijk openbaren in dit beweeg der dialectiek van blinken en verzinken.

De idee, de droom, van en tot het alleen-goede ligt wel in de mens. In alle natuurgeborenen ligt een drang tot het goede. Zelfs in de ergste misdadiger ligt een droom van het goede. Doch in en met hun natuurgeboren verschijningsvorm en in de natuur der dialectiek kunnen zij onmogelijk het goede, de goedheid, realiseren. ‘Niemand is goed  ook niet één!’

Als de mens, tegen alle natuurwetmatigheid in, die goedheid toch betracht, haar toch wil realiseren, en zijn goedheid verkeerdelijk liefde noemt, dan maakt hij alleen maar de accenten dieper, dan veroorzaakt hij veel scherpere contrasten, dan worden de verschillen tussen licht en duister veel en veel pijnlijker, dan worden de smarten van de mensheid onmetelijk vergroot. Want de wet der natuur vervult zich en in het beweeg der tegengestelden verkeert het licht, dat de mens wilde behouden en vastgrijpen, in inktzwart, de liefde in haat. Zijn werkelijkheid gaat op in waan en zijn leven in nutteloosheid. En in zijn worsteling om te behouden en te bestendigen wat niet te behouden is, heeft hij, én door zijn gevoelswerkingen én door zijn mentale activiteiten, het kwaad gesticht als een astrale werkelijkheid in zijn levenssfeer en daarbuiten.

Dat is dan de werkelijkheid in de waan der dialectiek en zo is de gehele astrale levenssfeer verziekt door het leger der archonten en eonen. Ziedaar de oogst van de natuurgodsdienstigheid!

Daarom keerden in de loop der eeuwen tallozen zich af van alle religie en waagden het met het humanisme. Het negatieve resultaat van de religie was zo duidelijk, de levenschaos zo groot, dat de omwenteling wel móest komen. Want de goedheid waarnaar men streefde was niet zó goed dat men niet voorzichzelf het allerbest wilde zorgen. Het ikbewuste werd daardoor krachtig ontwikkeld en de strijd om het bestaan, die zich zo openbaarde, toonde op een gegeven moment de grote tegenstellingen tussen armoede en rijkdom, het wee van de verdrukten en de overdaad van de bezitters.

Op die bodem ontsproot het humanisme, de strijd om vrijmaking, gevoerd door de proletariërs van alle landen. Een grote goedheid brak open in allen die de verdrukten wilden helpen. De democratie werd geboren en de vrije rechten van de mens werden tot vrijheidsroep verheven. En tal van bewegingen werden gesticht om de arme en verdrukte mens te helpen. Heel Europa sidderde van humaniteit.

Dit dreef tot een hoogtepunt van anti-religie. Wat de kerk niet kon, dat zou het humanisme in zijn veelvuldig geschakeerde uitingen tot stand brengen. Europa stond aan de spits van de beschaving: de goedheid wetenschappelijk toegepast, alle mensen broeders. De enkele nog bestaande vlekjes zouden spoedig tot het verleden gaan behoren.

En zie nu wat op deze goedheidsgolf in de dagen van onze eeuw volgde: zulk een ontzettende verschrikking, zulk een afgrijselijke pestilentie, zulk een razende, wetenschappelijk uitgekiende moordpartij, dat de gehele wereldhistorie, met inbegrip van alle prehistorische tijdperken, zoiets nog nimmer te aanschouwen heeft gegeven. Wij betreuren in onze School, en terecht, het afgrijselijke lot van de katharen, de broeders en zusters van de voorgaande Broederschap, voor wat men hun heeft aangedaan. Doch het optreden van hun moordenaars was als het gedoe van een kleuterklasje als men het vergelijkt met hetgeen onze eeuw te aanschouwen heeft gegeven.

Onze verlichte, humane eeuw, druipend van goedheid, heeft op het gebied van moordlust, wreedheid, wetenschappelijke uitroeiing en krankzinnigheid alle records geslagen. Het hoogtepunt van goedheid heeft het hoogtepunt van menselijke verdoemde laagheid tot openbaarheid gebracht, tot dit uur toe. De menselijke jammer van het moment is niet te omschrijven: wij besparen u de bijzonderheden. U kent ze!

Wat heeft de menselijke beschaving ons gebracht? In welk labyrint werd de mensheid gevoerd? Het labyrint van de waan, doorsidderd van bloed en tranen! Goedheid? Niemand is goed – ook niet één! Het is één groot formidabel failliet: de religie van de natuurgeborenen, het humanisme van de natuurgeborenen, de wetenschap van de natuurgeborenen.

Het kan zijn dat u het daarmee niet geheel eens bent. Wel, de ervaring zal ook u dan moeten leren. De menselijke goedheid heeft te veel sporen achtergelaten. Eén grote gapende wonde is voor ieder te aanschouwen. De wereld is het afschuwelijke moordhol van alle tijden, ondanks religie, humanisme, wetenschap en de rest.

En nu zegt Lao Tse ons: ‘Hij die goed gaat, laat geen sporen achter’. Hoe is zulk een standpunt in het schrille licht van het levende heden te verdedigen? Wij zullen trachten in het volgende hoofdstuk (27-2) het antwoord op die vraag te geven.

BESTEL DE CHINESE GNOSIS

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER TAO