De profeet, gedicht van de Russische dichter Alexandr Poesjkin uit 1826, vertaald door Hans Boland

De profeet

Ik sleepte me door de woestijn.
Mijn geest verdorstte, maar daar naakte
Een splitsing, waar een serafijn,
Zesvleugelig, de weg bewaakte.
Zijn vedervingers raakten licht,
Alsof ik droomde, mijn gezicht;
Toen kreeg ik zienersogen, starend,
Bang, als een opgeschrikte arend.
Dan raakte hij mijn oren aan
En deed mij het rumoer verstaan
Van engelen die opwaarts schoten
En van het bevend firmament
En van een schichtig zeeserpent
En van het uitbotten van loten.
En dan ontrukte hij mijn mond
De sluwe tong, die tot die stond
Gezondigd had en vals gesproken.
Zijn hand was een bebloede prang:
De angel van een wijze slang
Werd in de open wond gestoken.
En dan hieft hij zijn zwaard en reet
Mijn hart vol broos en angstig leven
Mij uit de borst, waarin hij wreed
Een kooltje vuur had ingedreven.
Zo lag ik in de woestenij
Te sterven. Toen sprak God tot mij:
‘Mijn woord, profeet, zal u geleiden:
Verrijs, ga over land en zee,
Om naar mijn wil het te verbreiden.
Verzeng het mensenhart ermee.’

1826

Alexandr Poesjkin (1799-1837)