Psalm 42 – muziek van Mendelssohn – gedicht A. Spoel de Pril – Herziene Statenvertaling – Evenals een moede hinde

LEES OVER HET SYMPOSION ‘MEER DAN EEN MELODIE’ OP 19 NOVEMBER 2023

Felix Mendelssohn componeerde in 1837 het bovenstaande muziekstuk in zeven delen dat gebaseerd is op Psalm 42. Het heet ‘Wie der Hirsch schreit nach frischem Wasser’ en staat ook bekend als opus 42. Hij begon eraan  te werken tijdens zijn huwelijksreis in het Zwarte Woud, en het werk ademt dan ook puur geluk en een diep geloof in het goede.

Dit wordt prachtig weergegeven in het pastorale karakter van het openingsdeel met koor en groot orkest, maar ook in de aria voor sopraan en hobo-solo ‘Meine Seele dürstet nach Gott‘, en de twee andere triomfantelijke koordelen waaruit dank spreekt, met feestelijke trompetten en pauken. De cantate eindigt met een grootse fuga. Voor Mendelssohn was religieuze muziek iets anders dan kerkelijke muziek. Zijn psalmbewerkingen zijn meer expressieve uitingen van zijn eigen geloofsbeleving dan voorspelbare invuloefeningen van kerkelijke voorschriften.

 

GEDICHT PSALM 42

Ans Spoel-de Pril schreef het onderstaande gedicht dat geïnspireerd is op Psalm 42 en hierboven kan worden beluisterd. Het is gepubliceerd in haar postuum uitgegeven gedichtenbundel Gedachten en gedichten, lichtende dragen voor een nieuwe weefsel .

O mijn ziel, wat buigt g’u neder,
zijt g’u uw Oorsprong niet bewust?
Weet gij niet, dat door uw Schepper
ge als Zijn brandpunt in mij rust?
In mijn micros als het lichtend,
godlijk, onuitblusbaar vuur,
in gemeenschap met zijn Vader,
levend uit zijn hart, elk uur?

O mijn ziel, gij oersubstantie,
aangeblazen door de Geest,
door het heilig, reine Wonder,
van het Licht, dat u geneest.
Geest en God, en Licht en Liefde
zijn in u geconcentreerd –
Alle Oervermogens – heilig
zijn in u geconstrueerd.

O mijn ziel, van de Beginne
waart ge Vuur van heilge Vlam
O mijn ziel – keer met mijn micros
tot de Oorsprong, waar g’uit kwam.

PSALM 42 uit DE HERZIENE STATENVERTALING

Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen,
zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
Mijn ziel dorst naar God,
naar de levende God.
Wanneer zal ik binnengaan
om voor Gods aangezicht te verschijnen?

Mijn tranen zijn mij tot voedsel,
dag en nacht,
omdat zij de hele dag tegen mij zeggen:
Waar is uw God?

Hieraan denk ik
en ik stort mijn ziel in mij uit:
hoe ik meeging in de stoet
en met hen optrok naar Gods huis,
onder luide vreugdezang en lofliederen:
een feestvierende menigte.

Wat buigt u zich neer, mijn ziel,
en bent u onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven
voor de volkomen verlossing van Zijn aangezicht.

Mijn God, mijn ziel buigt zich neer in mij,
daarom denk ik aan U
vanuit het land van de Jordaan en het Hermongebergte,
vanuit het laaggebergte.

Watervloed roept tot watervloed,
terwijl Uw waterkolken bruisen;
al Uw baren en Uw golven
zijn over mij heen gegaan.

Maar de HEERE zal overdag Zijn goedertierenheid gebieden;
’s nachts zal Zijn lied bij mij zijn,
een gebed tot de God van mijn leven.
Ik zeg tegen God:
Mijn rots, waarom vergeet U mij?
Waarom ga ik in het zwart gehuld,
door de onderdrukking van de vijand?

Met een doodsteek in mijn beenderen
honen mijn tegenstanders mij,
omdat zij de hele dag tegen mij zeggen:
Waar is uw God?

Wat buigt u zich neer, mijn ziel,
en wat bent u onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem weer loven;
Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.

Bron: Bijbel, Herziene Statenvertaling, Psalm 42

 

BESTEL BIJBEL, HERZIENE STATENVERTALING

EVENALS EEN MOEDE HINDE – TEKST VAN WILLEM JAN VAN DER MOLEN EN JAN WIT – MELODIE GENEVE 1551

Evenals een moede hinde
naar het klare water smacht,
schreeuwt mijn ziel om God te vinden
die ik ademloos verwacht.
Ja, ik zoek zijn aangezicht,
God van leven, God van licht.
Wanneer zal ik Hem weer loven,
juichend staan in zijn voorhoven?

Tranen heb ik onder ’t klagen
tot mijn spijze dag en nacht,
als mijn haters honend vragen
“Waar is God die Gij verwacht?”
Ik gedenk hoe ik vooraan
in de reien op mocht gaan,
om mijn dank Hem op te dragen
in zijn huis op hoogtijdagen.

Hart onrustig, vol van zorgen,
vleugellam geslagen ziel,
hoop op God en wees geborgen:
Hij verheft wie nederviel.
Eens verschijn ik voor de Heer,
vindt mijn ziel het danklied weer.
Hij, mijn God, Hij heeft mijn leven
dikwijls aan de dood ontheven.