De orde van de Gouden Leeuw – het eerste deel van de driedelige fantasyserie van Dorothée de Rooy

BESTEL DE ORDE VAN DE GOUDEN LEEUW

Dorothée de Rooy heeft een spannende driedelige Nederlandse fantasyserie geschreven die in meerdere opzichten vergelijkbaar is met Harry Potter en Narnia. In het begin van het eerste deel rennen Lucy en haar moeder in paniek door de straten van Amsterdam, op de vlucht voor duistere figuren. Ze kunnen niet bij elkaar blijven, en haar moeder duwt Lucy een mysterieus boek in handen. Lucy moet naar een geheime grot onder de brug gaan en daar het boek direct openen. Ze doet wat haar moeder zegt en belandt voor ze het weet in een andere wereld: het Rijk. Daar ontmoet ze Alfred, Sam en Milstone. Zij leiden haar rond in het Gewest waar ze wonen en beloven haar te helpen haar moeder terug te vinden. Maar er gebeuren mysterieuze dingen in het Rijk. Er komen steeds meer signalen dat er angstaanjagende krachten aan het werk zijn en ze ontdekken dat Lucy de enige is die het Rijk kan redden. Ze moet zes Onnavolgbare Opdrachten uitvoeren om te voorkomen dat de gevaarlijke Schaduwheer Jaldabaz al het leven in het Rijk vernietigt. Hieronder volgt de tekst van de eerste twee hoofdstukken. 

‘Niet achteromkijken.’ Haar moeder trok Lucy bij haar arm de brug over. De lichtjes rondom de brug brandden als altijd en weerkaatsten in het donkere water van de gracht. Het was wassende maan, de stad was stil en uitgestorven, op Lucy en haar moeder na die zo snel als ze konden langs de gracht renden. Weg van hun huis, het statige Huis met de Hoofden aan de Keizersgracht in Amsterdam.

Lucy wist niet waarvoor ze op de vlucht waren. Haar moeder had haar net wakker gemaakt. Ze had haar gezegd snel iets aan te trekken en mee te komen. Er was geen tijd voor uitleg. Ze waren in levensgevaar. Nog geen tien minuten later gingen de twee in razend tempo door de straten. De brug over, een tussenstraat in, langs de volgende gracht. Lucy had het koud. Ze had snel een spijkerbroek en een trui aangetrokken, maar ze had er niet aan gedacht een jas te pakken. Het was tenslotte al mei, maar het was buiten ineens veel kouder dan normaal en er hing een vreemde, onheilspellende mist boven de gracht. Lucy rende nog harder en hoopte dat de inspanning haar op zou warmen.

Ze volgde haar moeder de hoek om, weer een gracht verder, naar het Singel. Ondanks de waarschuwing van haar moeder keek Lucy toch over haar schouder. Ze zag schimmen. Donkere contouren, alsof de duisternis zelf hen op de hielen zat. Ze waren nu een straat verwijderd van het Singel en Lucy’s moeder trok haar een portiek in.
‘Mam, wat is dit. Wat is er aan de hand?’ Lucy begon nu echt bang te worden.
‘Er is geen tijd om het uit te leggen Lucy. Je moet nu goed naar me luisteren.’
Lucy zag de ernst in haar ogen.

‘Wat er verder ook met mij gebeurt,’ ze pakte Lucy stevig bij haar schouders vast, ‘je moet me beloven dat je niet achter me aan komt.’
‘Wat bedoel je? Waar ga je naartoe?’
‘Er zijn er te veel…’ Lucy’s moeder keek over haar schouder, de straten afspeurend naar hun achtervolgers. ‘We moe- ten opsplitsen. En jij moet het pad volgen.’
‘Welk pad? Mam, we moeten de politie bellen.’
‘Lieverd, de politie kan hier niets tegen doen. Het is belangrijk dat je precies doet wat ik je zeg. Beloof je dat?’
Lucy knikte.

‘Weet je de geheime grot nog?’
Lucy wist precies welke grot haar moeder bedoelde. Hij zat verborgen onder het beeld van Multatuli op de brug over het Singel. Bijna niemand in Amsterdam wist ervan. Lucy’s familie woonde al generaties lang in deze stad. Haar grootvader was brugwachter en hij wist van de geheime ruimte. Lucy was er vroeger wel eens met haar moeder geweest om spullen op te halen uit een van de grote kisten die er stonden.

Als je het gammele trappetje tegenover het P.C. Hoofthuis afging kwam je uit bij een kleine oude houten deur. Vanaf de straat kon je het zien als je goed keek, maar niemand verwachtte een geheime grot daar zo midden in de stad.
‘Ga erheen en zorg dat niemand je ziet. Ga naar binnen en open meteen dit boek. Niet treuzelen en niet bang zijn.’ Haar moeder duwde Lucy een oud en verweerd boek in handen. De kaft was van bruin leer met daarop in gouden krulletters geschreven Boek der Werelden.

‘Er is geen tijd om uit te leggen waarom je dit moet doen. Hier, lees deze als je daar bent.’ Ze gaf Lucy een brief die verzegeld was met een paars met gouden stempel. ‘Alles wat je moet weten staat erin.’
Lucy zag tranen in haar moeders ogen.
‘We moeten nu opsplitsen. Ik zorg dat ze mij volgen. Op dat moment moet jij naar de brug rennen. En denk erom, niet achter mij aan komen, Lucy. Dat is van levensbelang. ‘Kijk niet om en volg het pad, dan kom je uit waar je moet zijn.’
Lucy knuffelde haar moeder. Die gaf haar een kus en nam haar gezicht in haar handen. ‘Ik had gehoopt dat deze dag nooit zou aanbreken, maar je hebt het in je, dat heb ik altijd geweten.’ Nog even bleven ze zo staan en toen rende ze de brug over.

Onmiddellijk schoten er drie of vier schaduwen achter haar aan. Ze zweefden boven de mist in een razend tempo achter haar moeder aan, die nu met veel lawaai de straat door ging. Ze schopte tegen blikjes, joelde en schreeuwde. Alles om de aandacht te trekken.

Lucy had geen tijd om na te denken. Ze moest doen wat haar moeder haar gezegd had. Vlug keek ze om zich heen en trok een sprintje naar de Singelbrug, die maar een meter of tien verderop was. Ze maakte zich zo klein als ze kon terwijl ze de brug overstak om bij de ingang van de grot te komen. Ze dook naar het gammele trapje dat van de straat naar het water afdaalde. Zenuwachtig en bang zette ze trillend haar voet op het krakkemikkige hout.

Ze hoorde een harde, hoge gil. Lucy herkende de stem van haar moeder direct. Ze was in gevaar! Van schrik liet Lucy het boek en de brief uit haar handen vallen. Ze landden net op de rand van de houten vlonder aan de waterkant. Het water klotste langs de zijkant. Snel daalde Lucy af om het boek te pakken Een plotselinge windvlaag blies de brief weg. Lucy probeerde hem nog te pakken. Met haar vingertoppen kon ze nog net het zegel vastpakken waarmee de brief dichtgeplakt zat, maar dat brak af. De brief vloog voor haar ogen weg, het water in.

Lucy twijfelde of ze erachteraan zou springen toen ze kou voelde. Geschrokken keek ze omhoog en zag een golf van mist haar kant op komen. De brief dreef weg. Ze had het haar moeder beloofd. Ze moest wel naar binnen, er was nu geen tijd om te twijfelen. Lucy griste het boek van de vlonder en draaide aan de koperen deurklink. Ze trok de deur open en stapte de grot in. Vlug kroop ze in een hoekje met het boek stevig tegen zich aangeklemd. Lucy kon niet meer helder denken. Haar adem was snel en schokkerig en ze hoorde de woorden van haar moeder in haar hoofd galmen: Ga naar binnen en open meteen dit boek. Niet treuzelen. En niet bang zijn.

In het donker legde Lucy het boek voorzichtig op haar schoot. Ze voelde het oude, gerimpelde leer en sloeg het open. Het kraakte alsof het in geen jaren was geopend. Onmiddellijk baadde de grot onder de brug in licht. Wat als de achtervolgers dit ook zouden zien? Haastig probeerde Lucy het boek dicht te klappen, maar dat ging niet. Zodra ze het Boek der Werelden had geopend begon er van alles omhoog te komen, als in een pop-upboek. Ze zag een landschap. Een groen grasveld met daarin een oude knoestige boom. Naast de boom liep een kronkelend beekje en midden door het grasveld een zandpad.

Dit boek was anders dan alle boeken die Lucy ooit had gezien. Het plotselinge licht, het veld, het zandpad. Het leek net echt. Het was bijna alsof de grassprieten en de bladeren aan de boom bewogen. Lucy stak haar gezicht in het boek om beter te kunnen zien. Ze rook de geur van vers gras. Ze knipperde met haar ogen. Dit was niet mogelijk.

Terwijl Lucy het probeerde te begrijpen zag ze de boom groeien. Van zo groot als haar duim naar de lengte van haar onderarm, en hoger en hoger tot hij tegen het plafond van de grot kwam. Ze kon met haar handen door het gras gaan dat haar nu omringde. Het voelde koel en sappig tussen haar vingers. Een briesje woei langs haar gezicht. Ze keek geschrokken om zich heen. Alles uit het boek werd groter en groter, het landschap kwam echt tot leven.

Lucy hoorde vogels in de verte. Ze hoorde het water klotsen in de beek. Het leek wel of haar voeten nat werden. Lucy wierp een blik omlaag en kon haar ogen niet geloven. Het water uit het beekje stroomde het boek uit, zo over de grond!

Het landschap was inmiddels uitgegroeid tot een levensgroot tafereel. Het gras kwam tot haar enkels, er woei stof op van het zandpad. Er zat een vogel op een boomtak. Hij had prachtig gekleurde veren en keek Lucy nieuwsgierig aan. Lucy begreep er niks van. Ze wilde naar buiten, naar haar moeder, maar ze wist dat dat niet kon. Ze had het haar moeder beloofd. Ze moest het pad volgen, dan zou ze komen waar ze moest zijn.

Een beetje onzeker zette Lucy schuifelend een voet over de rand. Ze liep naar het stoffige zandpad en hoorde het zand en de steentjes knisperen. Verbijsterd keek ze om zich heen. In de verte zag ze heuvels, bossen en meren.

Ze voelde een lentezonnetje op haar huid, warm en uitnodigend. Een groter contrast met de kille mist in Amsterdam was nauwelijks denkbaar. Ze keek achterom, maar achter haar was niets meer. Geen grot in elk geval. Hoe kon dit? Lucy draaide een rondje, maar alles wat ze zag was de nieuwe wereld waar ze zojuist was ingestapt. De grot was verdwenen. De duisternis, de achtervolgers, maar ook haar moeder – allemaal weg.

Lucy stond helemaal alleen op een zandpad in een mooie, maar totaal vreemde wereld, die om de een of andere reden minder onbekend voelde dan ze had gedacht.

Het leek rustig en vreedzaam hier, maar dat kon natuurlijk ook schijn zijn. Hoewel, als het echt gevaarlijk was zou haar moeder haar hier dan naartoe hebben gestuurd? Dat kon Lucy niet geloven. Haar moeder was heel duidelijk geweest: Lucy moest hier naartoe en het pad volgen. Dat moest dan wel dit pad zijn, dacht ze terwijl ze met haar voet een klein kiezeltje heen en weer schoof. Er zat niks anders op dan te gaan lopen en maar te hopen dat haar moeder gelijk had, dat het pad haar zou brengen waar ze moest zijn.

Een paar nieuwsgierige vogels vlogen met haar mee. Ze keken Lucy met een schuin kopje aan. Het leek of ze haar bestudeerden, en ze veranderden van kleur. Lucy had nog nooit zulk soort vogels gezien. Een ander dier kwam naast haar lopen, een groot reptielachtig wezen met dezelfde kleur als het pad. Lucy was blij met het gezelschap. Ze was al een tijd onderweg en had nog geen mens gezien. Toen het dier een stap op het gras zette, verdween hij plotseling. Totdat Lucy ineens zijn knipperende oogjes tussen de grassprieten zag. Hij was niet weg, hij was onzichtbaar. Als een kameleon die niet alleen van kleur, maar ook van vorm kon veranderen.

Verderop zag ze iets glinsteren achter een paar rotsen. Het was niet meteen goed zichtbaar vanaf het pad, maar ze dacht dat ze iets zilverkleurigs zag. Een moment later was het weer verdwenen. Zou iemand aan het seinen zijn? Ze besloot van het pad af te gaan in de richting van het glimmende ding.
‘Hallo!’ riep Lucy, terwijl ze in de richting van de rotsen liep. ‘Is daar iemand?’
Het bleef stil. Ook de glimmende weerkaatsing was weg. Wel kwam er ineens een voorhoofd boven de rotsen uit. Ze liep ernaartoe en keek in twee verschrikte ogen.

‘Ik zie je wel hoor,’ riep Lucy, waarna het hoofd meteen wegdook. ‘Ja, dat is dus te laat.’ Ze moest lachen.
Lucy liep om de rots heen en keek nog eens goed. Ze wist zeker dat ze iemand had gezien. Waar kon die zich verstoppen? Ze liep weer terug naar de andere kant, waar plotseling een jongen van haar leeftijd met zijn vuisten in de aanslag stond. In een reflex balde Lucy haar vuist en deelde een flinke knal uit. Hij ging onmiddellijk neer.

‘Au!’ zei de jongen terwijl hij over zijn pijnlijke kaak wreef. ‘Waarom deed je dat?’
‘Jíj stond met je vuisten omhoog!’ antwoordde Lucy verontwaardigd.
‘Verdedigend ja. Ik gaf je toch geen klap? Au.’ De jongen leek nu helemaal niet meer bedreigend. Hij had donkere krullen en vriendelijke ogen. ‘Waarom was je mij aan het bespieden?’
‘Dat was ik niet. Ik liep gewoon over het pad en toen zag ik iets glinsteren. Ik liep hierheen om te kijken wat het was, en toen zag ik geen glinstering meer maar wel twee ogen. Die van jóú!’ zei Lucy fel. ‘En toen wilde ik alleen maar kijken wie je was. Ik heb hulp nodig.’

‘O…’ De jongen keek een beetje beteuterd, alsof hij zich schaamde voor zijn eerdere vijandige houding. Hij wreef weer even over zijn kaak – Lucy had een gemene rechtse – en stond op. ‘Misschien moeten we deze hele kennismaking even opnieuw doen. Ik ben Alfred Modderman.’ Hij stak zijn hand uit naar Lucy.
‘Lucy Lohman,’ zei ze terwijl ze hem de hand schudde. ‘Sorry van je kaak,’ voegde ze er verontschuldigend aan toe. ‘Ik heb gewoon nogal veel meegemaakt de afgelopen uren.’

Alfred keek haar meelevend aan. ‘Ja, je zei al dat je hulp nodig had. Wat is er aan de hand? Waar kom je vandaan?’
‘Amsterdam.’
‘Waar is dat? Ik heb er nog nooit van gehoord. In welk Gewest ligt het?’
‘Gewest? Eh, in Noord-Holland. Het is de hoofdstad van Nederland.’
Alfreds ogen werden zo groot als schoteltjes. ‘Nederland, dat land op Aarde?’
Lucy moest lachen. ‘Nee, op de maan. Ja, natuurlijk.’
‘Eh, nou… We zijn nu niet in Nederland, Lucy. Je bent hier niet op Aarde, we zijn in het Rijk.’
‘Het Rijk, wat… welk Rijk?’
‘Hét Rijk. Zo heet onze wereld. Je bent nu in het Kennisgewest om precies te zijn. De dichtstbijzijnde stad is Biedel- berg,’ zei Alfred enthousiast. ‘Hoe ben je hier gekomen? Dit heb ik nog nooit meegemaakt. Wel over gelezen, natuurlijk. We leren op school over Aarde, en de landen, en de vortexen…’ Alfred ratelde maar door. ‘Hoe ben je hier gekomen?’ vroeg hij toen nog een keer.

‘Dit klinkt misschien een beetje vreemd, maar ik ben een boek in gelopen.’
Alfreds mond viel open. ‘Toch niet het Boek der Werelden?’ Lucy knikte.
‘Hoe ben je daar in hemelsnaam aan gekomen? Dat is een vortex, wist je dat?’
‘Van mijn moeder…’ Lucy barstte in tranen uit. ‘We werden achternagezeten en mijn moeder is gegrepen door onzichtbare gedaantes of een wolk, ik weet het niet. Ze is weg, ze is verdwenen, misschien wel dood,’ snikte ze. ‘Ik heb nog nooit van dat hele Boek der Werelden gehoord. Ik snap er helemaal niks van. Waarom ben ik hier? Je moet me helpen. Alsjeblieft.’ Lucy keek naar Alfred door haar tranen heen.

Hij gaf wat ongemakkelijke maar goedbedoelde klopjes op haar schouder om haar te troosten. ‘Stil maar, het komt goed. Kom maar mee. Ik zal je helpen.’ Hij dacht even na. ‘Athanasius weet vast raad.’
‘Wie?’
‘Onze Baelord.’
Lucy begreep het niet.
‘Athanasius Krikkel is onze Baelord. Hij is eigenlijk de baas van het Kennisgewest, en hij weet alles. Als iemand je kan helpen is hij het wel. En ik natuurlijk,’ zei Alfred met een twinkeling in zijn ogen. ‘Je staat er niet alleen voor.’
Lucy glimlachte. ‘Kun je me naar hem toe brengen? Ik moet hem spreken, ik moet een manier vinden om terug te gaan naar huis.’
‘Maar je zei dat je achtervolgd werd, en dat je moeder… weg is. Waarom wil je terug, is het daar niet heel gevaarlijk nu?’
‘Daarom juist. Ik had haar daar nooit mogen achterlaten. Misschien kan ik haar nog redden.’ Ze keek Alfred hoopvol aan.

‘Heeft je moeder je niet met een bedoeling hiernaartoe gestuurd?’ vroeg hij toen.
Lucy sloeg haar ogen neer. Ze wist nog precies wat haar moeder had gezegd: Volg het pad, dan kom je uit waar je moet zijn. Ze had haar beloofd dat ze het pad zou volgen en haar niet achterna zou komen, maar Lucy wilde hier niet zijn. Het was een vergissing geweest om weg te gaan, een vergissing om dit pad te volgen. Maar ze had hulp nodig om terug te keren. Amsterdam was nergens meer te bekennen sinds ze in het boek was gestapt.

‘Je noemde het Boek der Werelden net een vortex. Wat is dat?’
‘Heb je daar nooit van gehoord? Krijgen jullie dat niet op school?’
‘Nee, het zegt me niks. Deze hele plek, het Rijk, ik heb er nog nooit van gehoord. Ik weet niet wat dit allemaal is of wat ik hier doe.’ Lucy keek nog eens rond naar het glooiende heuvellandschap. ‘Hoe mooi het hier ook lijkt, ik moet terug om mijn moeder te zoeken.’ Ze slikte. ‘Vertel me wat een vortex is en hoe het werkt.’

‘Oké, nou ik kan je zeggen wat ik erover gelezen heb. Ik heb er ook nog nooit een in het echt gezien. Een vortex is een magisch voorwerp. Er zijn er een paar op Aarde, ik weet ook niet precies hoeveel, daar wordt heel geheimzinnig over gedaan. Met een vortex kun je reizen tussen twee werelden. Een vortex kan een draaikolk van contra-energie opwekken waarmee er tijdelijk een verbinding wordt gemaakt met een andere wereld: een toegangspoort. Het Boek der Werelden is zo’n toegangspoort. Eenmaal opengeslagen vormt het boek een soort magische brug naar het Rijk.’

‘Via die voorwerpen kun je dus van de Aarde naar hier komen, maar hoe kom je dan van het Rijk weer terug naar de Aarde?’
‘Dat weet ik niet. Zag je toen je het Rijk in liep achter je niet gewoon jouw wereld nog liggen? Voor zover ik weet blijft het portaal van de vortex voor de reiziger één stonde open.’
‘Nee, ik zag niets. Ik stapte op het pad en toen ik achteromkeek zag ik alleen nog de wereld van het Rijk.’
Alfred leek verbaasd.
‘Wat is een stonde eigenlijk?’ vroeg Lucy.
‘Een volle cyclus van donker en licht.’
‘Een dag en een nacht bedoel je? Vierentwintig uur?’
‘O ja, dat is ook zo, jullie tellen natuurlijk in uren. Ja, een stonde is vergelijkbaar met een etmaal.’
‘Je moet me helpen om terug te komen, Alfred. Zullen we naar Athanasius gaan? De tijd dringt.’
Alfred keek vertwijfeld. ‘Het begint te schemeren. Laten we in ieder geval zorgen dat we niet buiten op het pad zijn als het donker echt inzet. Kom, we gaan naar Biedelberg.’

LEES OVER DE TRILOGIE OVER DE ORDE VAN DE GOUDEN LEEUW