De eindeling ten strijde, spannend verhaal van Katherine Applegate voor mensen vanaf 10 jaar

BESTEL DE EINDELING TEN STRIJDE

Nog niet lang geleden was Byx (ik-persoon) bang om de laatste dariene te zijn: de eindeling. Nu is zij de eerste die naar het onbekende reist. De eerste die een dodelijk geheim ontdekt. Zij zal degene zijn die alles verandert. Om erachter te komen of zij echt de laatste van haar soort is, moet Byx met haar vrienden Tobbel, Khara, Renzo en Gokker door de besneeuwde bergen van Dreyland reizen. Tijdens hun gevaarlijke tocht stuiten ze op een oorlogscomplot dat vele levens zal kosten. Ze hopen de waarheid achter de legende van een verborgen darienekolonie te ontdekken. Maar iedere dag wordt de dreiging van een oorlog in Nedarra groter. Een spannend fantasy verhaal van Katherine Applegate voor mensen vanaf ongeveer 10 jaar dat het vervolg is van De eindeling opgejaagd.

  1. VOEL ANGST, KIES VOOR MOED

Ik ben niet moedig. Niet dapper. Geen leider. Eerlijk gezegd ben ik op geen enkele manier opvallend. Tenzij je meetelt dat ik wel eens de laatste zou kunnen zijn van mijn soort, de darienen. Een eindeling. Maar ik kan je wel vertellen hoe moedig zijn eruitziet. Moedig zijn is in je eentje een horde gifslangen verslaan om een darienepup en haar kleine metgezel, een wobbyk, te redden. Ik was die pup. Mijn redder was Kharassande Donati, mijn leider en goede vriendin. En een mens.

Ik zou graag net zo moedig zijn als Khara, net zo zelfverzekerd en integer. Maar leiders zoals zij worden geboren, niet gemaakt. Mijn vader, zelf een moedig en briljant leider, hield van wijze spreekwoorden en gezegden. Hij zei altijd tegen mijn zeven broers en zussen en mij: ‘Voel angst, kies voor moed. Dan ben je een goede leider.’ 

Nou, dat stukje over angst heb ik in elk geval prima onder de knie. Ik ben maar al te bekend met de symptomen van doodsangst: de rimpelende vacht, het ijzige bloed, het wild kloppende hart en de ontblote klauwen. Mijn medereizigers – Khara, Tobbel, Renzo en Gokker – zeggen dat ik moediger ben dan ik zelf weet. En ja, ik heb mezelf de afgelopen paar maanden wel eens verrast. Maar die korte momenten van dapperheid bewijzen niet dat ik echt moedig ben. Ze bewijzen dat ik goed kan toneelspelen. Als je het mij vraagt, is doen alsof je niet bang bent niet hetzelfde als echt onbevreesd zijn. Wat mijn vrienden ook zeggen. 

Mijn sterke, trouwe, toegewijde vrienden. Wat hou ik veel van ze! Ik ben de tel kwijt van de keren dat ze me op onze zoektocht naar meer darienen hebben opgevrolijkt. We weten dat de kans niet groot is dat we er meer vinden. Nog maar een paar maanden geleden is onze roedel uitgeroeid door soldaten – soldaten onder bevel van de Murdano, de despoot die heerst over Nedarra, mijn vaderland. En mijn roedel was bepaald niet de eerste. In heel Nedarra is het aantal darienen langzaam maar zeker afgenomen. 

Ik ben de enige die die wrede dag heeft overleefd. Ik, de laagste in rang van onze roedel. Het onderdeurtje. De minst nuttige. De minst bruikbare. De minst moedige. Hoewel ik stug blijf hopen, ben ik bang dat ik nooit meer een andere dariene zal zien. Op de vreemdste momenten slaat die angst me zo erg om het hart dat hij me de adem beneemt. En op andere momenten neemt hij af tot een doffe pijn, die klopt als een gebroken bot dat slecht is genezen. Het is een angst waaraan ik gewend ben geraakt, die dag en nacht met me meereist: mijn akelige metgezel, aan wie ik niet kan ontkomen. Toch zijn het vooral de nieuwe angsten, de onverwachte, die hun tol van me eisen.  Soms komen ze in het donker van de nacht, stil en bloeddorstig. En soms, zoals gisteren, cirkelen ze door de lucht, mooi, sierlijk en dodelijk. 

2. SCHEERMEEUWEN

We liepen al de hele ochtend in de richting van de ijstoppen die in de verte oprezen, aan de andere kant van de Nedarraanse grens – in de richting van onze onzekere toekomst en mijn flinterdunne hoop. We waren al drie uur onderweg, en dat was niet meegevallen. Het was koud, en de grijze wolken die de bergen omsingelden graaiden naar de toppen. Onze adem hing voor ons, als spoken uit ons verwarde verleden. 

De grimmige bergpas die we volgden verbreedde zich tot een driehoek met botte punten, en daar besloten we te rusten. Her en der lagen hoopjes sneeuw, en de planten die er groeiden waren slap en bruin. Aan twee kanten van de driehoek rezen rotswanden tientallen meters de lucht in, en aan de derde kant lag de zee. Zodra we stopten, doorsneed een grote groep vogels de wolken. Ze cirkelden boven ons hoofd en schoten heen en weer. Het waren er honderden, die zich als goed getrainde soldaten perfect in formatie bewogen.

‘Scheermeeuwen,’ zei Renzo. ‘Hou ze in de gaten. Ze hebben snavels als messen. En ze stelen alles wat ze in hun klauwen kunnen krijgen.’
‘Zielsverwanten dus?’ vroeg Khara plagerig. Renzo was een talentvolle dief.
‘Ík moest mijn vaardigheden aanleren,’ zei Renzo. Hij aaide zijn stinkende hond, Hond, die heel ijverig stenen aan het besnuffelen was.
‘Bij scheermeeuwen is het puur instinct.’

‘Ze zijn best mooi,’ zei Tobbel, de kleine wobbyk die mijn grootste vriend was geworden. Hij had vosachtige trekken in een rond gezicht, een uitpuilende buik, enorme ovale oren en grote donkere ogen. Zijn drie staarten, die pas gevlochten waren – een belangrijke overgangsrite in de wobbykcultuur – waren aan het uiteinde met een reepje leer bij elkaar gebonden.

We keken toe, geboeid door hoe de rood met grijze vogels wervelden en draaiden, als puin opgepikt door een wervelwind. ‘Ze komen in de buurt van dorpen en mijnbouwgebieden bij elkaar,’ zei Renzo. ‘Wanneer ze een portemonnee of een zak vol edelstenen pikken, vliegen ze ermee naar het zuiden om hem te lossen op piratenschepen. In ruil daarvoor geven de piraten ze vers gevangen vis.’

‘Waarom vangen ze niet gewoon zelf vis?’ vroeg ik.
‘Om dezelfde reden dat piraten niet werken als boer of koopman,’ zei Renzo. ‘Stelen is veel leuker.’
‘Ik had hier graag even willen pauzeren om te eten,’ zei Khara, die om zich heen keek. ‘Denk je dat het hier veilig is?’
‘Veilig genoeg,’ zei Renzo. ‘Zolang we maar alert blijven. En we moeten echt even rusten.’
‘Ik zou best een vogelsnack lusten,’ zei Gokker, die de scheermeeuwen met zijn bleekblauwe felivettenogen volgde. Hij was een zwart, katachtig roofdier met een gestroomlijnd lijf, smalle witte strepen op zijn gezicht en niet zo smalle, dodelijke klauwen. ‘Of wat voor snack dan ook. Ik denk dat ik deze wei maar eens ga verkennen. Eens zien wat ik kan vinden.’

‘Wanneer je terug bent is het eten klaar, Gokker,’ zei Tobbel, en mijn maag begon levendig te jammeren. (De maag van een dariene knort niet. Hij jammert, wat ik zelf veel beschaafder vind.)
‘Dank je,’ zei Gokker. ‘Maar ik hoop iets beters te vinden dan koekjes.’
‘We hebben nog wat gedroogd harkelvlees,’ bood Tobbel aan.
Gokker knikte. ‘Gedroogd betekent dood, en dat eten felivetten niet, Tobbel.’
Tobbel, die geen vlees eet, rimpelde zijn neus. Gokker ging op pad en liep op zijn typisch katachtige manier, ontspannen en snel tegelijk.

Terwijl ik twijgen en stokken verzamelde, pakte Tobbel ons kookgereedschap uit. Al snel hadden we een vuurtje aangestoken. Zacht zingend pakte hij kruiden en een kleine pan.
Tobbel was de beste kok van ons allemaal gebleken. Renzo was ook best goed, vooral met behulp van het beetje theürgie – toverspreuken – dat hij had geleerd toen hij vorig jaar vijftien was geworden. Het stelde alleen niet veel voor: een koude stoofpot opwarmen of flauw smakende groente kruiden. Op een avond had hij geprobeerd indruk op ons te maken door tallinkorrels te poffen. Ze waren in kleine vuurvliegjes veranderd en weggezweefd op de bries. Dat was heel indrukwekkend; het had alleen niets eetbaars opgeleverd.

‘Theürgie,’ had Tobbel gebromd, terwijl we de vuurvliegjes als babysterren omhoog zagen zweven. ‘Een goede kok heeft geen magie nodig.’ Prompt had hij ter plekke een stapel kitlatti’s gemaakt, koekachtig gebak dat zijn over-over-over- grootmoeder hem had leren bereiden. Het was alsof je wolkjes at, als wolken tenminste naar honing smaken.

Wobbyks zoals Tobbel doen niet aan theürgie. Dat doen alleen de zes grote leidende soorten – mensen, darienen, felivetten, navrieten, raptidonnen en terramanten. (Al heb ik het darienen zelden zien toepassen. We hadden het te druk met overleven.)

‘De warme thee is zo klaar,’ verkondigde Tobbel.
‘Dank je, Tobbel. Ik zal het tegen Khara en Renzo zeggen.’ Ik liep naar de twee toe. Ze stonden aan de rand van de wei naar de zee te staren. ‘Nog meer scheermeeuwen,’ zei Renzo, en hij wees. We zagen ze duikvluchten maken.
‘Ze lijken niet dichterbij te komen,’ zei ik.

Bron: ‘De eindeling ten strijde’ door Kathleen Applegate

BESTEL DE EINDELING TEN STRIJDE