Het korte leven van Simone Weil (1909-1943) getuigde ruimschoots van haar overtuigingen. In 1942 vluchtte zij uit Frankrijk naar Amerika en vervolgens naar Londen om samen te werken met de groep van De Gaulle. Het postuum gepubliceerde ‘Verworteling’ was een direct resultaat hiervan. Het doel ervan was te helpen bij de wederopbouw van Frankrijk na de oorlog. In Verworteling, haar magnum opus, reflecteert Weil op het belang van religieuze en politieke sociale structuren in het leven van het individu. Een ander geen honger laten lijden is volgens haar een van de basisverplichtingen die wij als mensen hebben. Maar even belangrijk is onze verplichting tegenover onze gemeenschap: we mogen dan verschillende mensenrechten hebben afgekondigd, maar we hebben de verplichtingen over het hoofd gezien en dit heeft ons zelfingenomen gemaakt en ontworteld. Het is alsof Weil een rechtstreekse waarschuwing richt tot ons, de burgers van de 21ste eeuw.
VOORWOORD
Het voor u liggende boek bevat het ultieme werk van de Franse filosofe Simone Weil (1909-1943) geschreven in haar laatste levensjaar. In november 1942 probeerde de auteur vanuit Amerika naar haar geboorteland terug te keren om daar actief aan het verzet deel te nemen. Maar ze kwam niet verder dan Londen waar zij op 14 december in dienst werd genomen in de beweging van La France combattante geleid door generaal De Gaulle. Die wilde vanuit Londen het verzet in Frankrijk stimuleren en ondersteunen en tegelijk een nieuwe samenleving voorbereiden voor hun land. In die context werd gewerkt aan het opnieuw formuleren van de Verklaring van de rechten van de mens uit 1789, en dat vooral geïnspireerd door het gedachtegoed van de destijds invloedrijke filosoof Jacques Maritain.
Maar de eigenzinnige Simone Weil kon zich van meet af aan niet in die personalistische benadering vinden en wijdde zich naast haar andere taken met volledige inzet en met verwaarlozing van de zorg voor zichzelf aan het schrijven van haar eigen visie hierover. Dat deed ze, onbegrepen door haar omgeving en in toenemende mate geïsoleerd, tot zij er op 15 april 1943 letterlijk bij neerviel. Na een verblijf van vier maanden in een ziekenhuis in Londen, werd ze op 17 augustus opgenomen in een sanatorium in Ashford, Kent waar ze een week later overleed als gevolg van verwaarloosde tuberculose.
Simone Weil had het hier voorliggende werk bedoeld als haar tweede magnum opus. Na de oorlog werd het in 1949 postuum uitgegeven onder auspiciën van Albert Camus bij uitgeverij Gallimard in Parijs onder de titel L’enracinement. Deze door Camus gekozen titel geeft als metafoor de essentie van de tekst weer, namelijk de relatie van de mens tot zijn directe leefomgeving en de samenleving, en dat met inbegrip van de culturele, historische, morele en spirituele aspecten daarvan. Dit omdat volgens de auteur de mens ‘bijna alles van zijn morele, intellectuele en spirituele leven moet opvangen uit de omgevingen waarvan hij op natuurlijke wijze deel uitmaakt’.
Zoals de titel aangeeft gaat dit boek over worteling en het gevaar van ontworteling door het zowel fysiek als psychisch op drift raken van grote groepen van mensen als gevolg van de sinds de Eerste Wereldoorlog opgetreden algemene secularisatie en de ontwrichtende politieke en economische ontwikkelingen in haar land. Daarin borduurt zij voort op ideeën over de ziel neergelegd in essays die zij in datzelfde jaar geschreven heeft. De door haarzelf bedachte titel ‘Prelude voor een verklaring van de plichten jegens de mens’ suggereert evenwel dat de inhoud van dit boek pas het begin was van wat haar voor ogen stond en waaraan zij al een voorstudie had gewijd in een kort essay.
Helaas heeft de auteur haar betoog in dit boek niet kunnen voortzetten en afronden zoals bedoeld. Om de hedendaagse Nederlandse lezer in staat te stellen zich hierover toch een idee te vormen, geeft uitgeverij IJzer dit boek in vertaling uit samen met het in 202 verschenen Waar strijden wij voor? en ‘Over oorlog‘. Beide bundels bevatten een selectie van essays van deze auteur. In het naschrift van dit boek geeft Joke Hermsen haar kijk hierop.
Simone Weil is als filosofe in haar denken volstrekt uniek omdat in haar optiek er naast het cognitieve denken van ons brein ook ruimte moet zijn voor een intuïtieve vorm van denken met openheid voor wat er uit een andere, ruimere wereld om ons heen transcendent tot ons kan komen, en omdat er naast het afstandelijk denken van ons verstand ook ruimte moet zijn voor de subjectieve beleving van ons gevoel. Daarmee is zij in de filosofische wereld een enigmatische vreemde eend in de bijt.
Ook nu nog blijft haar werk fascineren, irriteren, inspireren en boeien niet alleen door de originele, vaak gepassioneerde benadering, maar ook omdat de vele aspecten van de samenleving in de crisistijd van het interbellum en van de daaropvolgende wereldoorlog die zij in 1943 aankaart, nu opnieuw relevant lijken te zijn.
Ter verhoging van de toegankelijkheid en leesbaarheid heb ik de vrijheid genomen om met volledige handhaving van de originele tekst, dit werk in vertaling aan te bieden in vier afzonderlijke delen, waarvan de laatste twee zo goed mogelijk zijn opgedeeld in korte hoofdstukken met titels die verwijzen naar het daarin besprokene.
Jan Mulock Houwer
BEHOEFTEN, RECHTEN EN VERPLICHTINGEN
Het begrip verplichting gaat vooraf aan dat van recht. Recht is ondergegeschikt aan verplichting en staat er tegelijkertijd mee in verband. Op zichzelf is een recht niet werkzaam; recht werkt alleen doordat het een relatie heeft met verplichting. Een daadwerkelijk beroep op een recht komt niet van degene die het bezit, maar van anderen die zich jegens hem verplicht voelen. De verplichting is concreet zodra ze als zodanig wordt erkend. Maar zelfs als een verplichting door niemand wordt erkend, verliest ze niets van haar volle waarde; terwijl een recht dat door niemand wordt erkend, niet veel betekent.
Het is zinloos om te zeggen dat mensen enerzijds rechten en anderzijds plichten hebben. Die woorden drukken alleen maar een verschil in standpunten uit; hun onderlinge relatie is die van object en subject. Een individueel mens heeft alleen maar plichten, waaronder een aantal tegenover zichzelf. Vanuit zijn standpunt hebben anderen alleen maar rechten, terwijl hijzelf alleen maar rechten heeft vanuit de optiek van anderen: van degenen die erkennen verplichtingen tegenover hem te hebben. Zou een mens zich alleen in het universum bevinden, dan zou hij geen enkel recht, maar wel verplichtingen hebben.
Het begrip recht is van een objectieve orde en kan niet los worden gezien van het begrip van het bestaan en van de werkelijkheid. Het recht treedt aan het licht zodra de verplichting afdaalt naar het terrein van de feiten. Daarom spelen altijd overwegingen ten aanzien van de feitelijke stand van zaken en de bijzondere omstandigheden een rol. De rechten lijken altijd gebonden te zijn aan zekere voorwaarden, alleen de verplichting kan onvoorwaardelijk zijn. Die laatste bevindt zich op een gebied dat voorbij alle voorwaarden gaat, boven deze wereld.
De mannen uit 1789 erkenden het bestaan van een dergelijke wereld niet. Zij erkenden slechts het bestaan van menselijke zaken. Daarom hebben zij het begrip recht geïntroduceerd. Maar tegelijkertijd wilden zij wél absolute principes neerzetten. Het gevolg was dat de taal en de ideeën ten prooi vielen aan een verwarring die nog steeds haar weerslag heeft in de huidige politieke en sociale chaos. Het gebied van wat tijdloos, universeel en onvoorwaardelijk is, is heel wat anders dan dat van de feitelijke voorwaarden. Op het eerste gebied gelden andersoortige begrippen; deze houden verband met het meest verborgen deel van de menselijke ziel.
De verplichting geldt alleen voor individuele mensen. Er zijn geen verplichtingen tegenover gemeenschappen als zodanig. Maar individueel zijn die er wél voor hen die er deel van uitmaken of er een functie of verantwoordelijkheid in hebben, en dat geldt niet alleen voor zover hun leven aan die gemeenschap gebonden is maar ook daarbuiten. Dit soort verplichtingen verbindt alle mensen, ook al hebben ze naar de omstandigheden met heel verschillende activiteiten te maken. Niemand kan zich hieraan straffeloos onttrekken, hoe dan ook. Uitgezonderd zijn die gevallen waarin gekozen moet worden uit onderling onverenigbare verplichtingen. Het aantal ke- ren dat dergelijke situaties in een sociale orde voorkomen, kan als een graad van de onvolmaaktheid ervan worden gezien. Maar ook in zulke gevallen is er sprake van misdadig gedrag als de niet aangegane verplichting niet alleen wordt opgegeven, maar ook nog wordt ontkend.
De verplichting op het terrein van al wat menselijk is, heeft altijd betrekking op de mens in zijn menszijn. Zij bestaat tegenover iede- re medemens, alleen al omdat hij een mens is; en dat zonder dat er ook maar iets tussen kan komen, zelfs wanneer de betrokkene zelf geen enkele verplichting zou erkennen. Deze verplichting steunt op niets feitelijks, niet op juridische gronden, noch op gewoontes, noch op sociale structuur, noch op krachtsverhoudingen, noch op erfgoed uit het verleden, noch op mogelijke historische gronden. Want geen enkele feitelijke situatie kan een verplichting oproepen. Ook ligt er geen enkele overeenkomst aan ten grondslag. Want alle overeenkomsten kunnen naar eigen goeddunken veranderd worden, terwijl in de verplichting geen enkele menselijke gril wat dan ook kan veranderen.
Deze verplichting is tijdloos. Zij beantwoordt aan de tijdloze bestemming van de mens. Alleen de mens heeft die. Maar zijn ge- meenschappen hebben die niet. Daarin bestaan dan ook geen directe verplichtingen van tijdloze aard. Alleen de plicht tegenover de medemens in zijn menszijn is tijdloos.
Deze verplichting is onvoorwaardelijk. Als die op iets is gebaseerd, dan behoort dat niet tot onze wereld. In onze wereld is ze op niets gebaseerd. Ze is iets unieks, heeft betrekking op menselijke zaken en is absoluut onvoorwaardelijk.
Deze verplichting heeft geen enkel fundament, maar verwijst naar het universele bewustzijn. Zij komt voor in sommige van de oudst bekende geschreven teksten en wordt algemeen erkend (als ze tenminste niet wordt aangevochten vanuit zekere belangen of hartstochten). De relatie tot haar kan dienen als maatstaf voor de vooruitgang.
De erkenning van deze verplichting komt niet erg duidelijk tot uiting – per geval verschilt dat nogal – in wat men positieve rechten noemt. In de mate waarin die rechten met deze verplichting in tegenspraak zijn, verliezen zij aan legitimiteit.
Hoewel deze tijdloze verplichting aan de tijdloze bestemming van de mens beantwoordt, heeft ze die niet als direct doel. Die bestemming kan zelfs niet het doel van enige verplichting zijn, omdat die laatste niet ondergeschikt is aan handelingen van buitenaf. De mens heeft een tijdloze bestemming, maar die vereist van hem één enkele verplichting: die van respect. Aan die verplichting is pas voldaan als dat in de praktijk van het leven zichtbaar is gebleken. En dat kan alleen maar via de aardse behoeften van de mens.
Het menselijk bewustzijn is op dat punt nooit veranderd. Duizenden jaren geleden dachten de Egyptenaren dat een ziel na de dood zich niet kon verdedigen als zij niet kon zeggen: ‘Ik heb niemand honger laten lijden.’ Alle christenen weten dat ze op een dag Christus zullen horen zeggen: ‘Ik heb honger gehad en je hebt me niet te eten gegeven.’ Iedereen heeft wel een voorstelling van de vooruitgang met daarin een maatschappij waarin mensen geen honger lijden. Als je het iemand zomaar in algemene zin zou vragen, zou niemand een mens onschuldig achten als die, terwijl het hemzelf aan niets ontbreekt, iemand half dood op zijn drempel zou vinden en hem voorbij zou lopen zonder hem iets te geven.
Het is dus een tijdloze verplichting tegenover de medemens hem geen honger te laten lijden als men de gelegenheid heeft hem te helpen. Omdat deze verplichting het meest voor de hand ligt, kan ze als model dienen voor het opstellen van een lijst van tijdloze plichten voor de mens. Om dat zo zorgvuldig mogelijk te doen moet die lijst op dezelfde manier uitgaan van dit eerste voorbeeld. De lijst van verplichtingen moet dus overeenkomen met die van de essentiële menselijke behoeften, zoals honger. Onder deze behoeften zijn die van fysieke aard vrij gemakkelijk op te noemen. Ze hebben te maken met bescherming tegen geweld, onderkomen, kleding, warmte, hygiëne en zorg bij ziekte.
Andere behoeften houden geen verband met het fysieke, maar met het morele (ethische) leven. Toch zijn ze evenals de fysieke behoeften aards en hebben ze geen betrekking op de tijdloze bestemming van de mens, voor zover we dat tenminste kunnen begrijpen. Ze zijn zoals de fysieke behoeften essentieel voor het leven hier op aarde. Dat wil zeggen dat als aan die behoeften niet wordt voldaan, de mens geleidelijk vervalt tot een staat die min of meer lijkt op de dood of op een vegetatieve levensvorm. Deze behoeften zijn veel moeilijker te herkennen en op te noemen dan die van het lichaam. Maar iedereen weet dat ze bestaan.
Alle wreedheden die een overwinnaar op onderworpen bevolkingen kan uitoefenen, zoals slachtingen, verminkingen, moedwillige uithongering, knechting of grootschalige deportatie, beschouwt men, ook afgezien van het fysieke aspect daarvan, als ongeveer van dezelfde soort. Iedereen is zich bewust van wreedheden die inbreuk maken op het leven van de mens ook zonder dat ze dat aan diens lichaam doen. Dat zijn de wreedheden die de mens beroven van een zekere voeding die nodig is voor het leven van de ziel.
Verplichtingen komen zonder uitzondering voort uit de essentiële behoeften van de mens, of ze nu onvoorwaardelijk of relatief zijn, eeuwig of aan verandering onderhevig, direct of indirect met betrekking op de menselijke dingen. Voor zover niet specifiek van toepassing op een bepaald mens, hebben ze alle tot doel voor mensen in algemene zin voedend te zijn. Daarom zijn we een korenveld respect verschuldigd. Niet voor dat veld op zich, maar omdat het voedsel voor mensen is.
Op een vergelijkbare manier zijn we respect verschuldigd aan een gemeenschap – zoals het vaderland, gezin, of iets anders –, niet om die gemeenschap zelf, maar omdat het voor een bepaald aan- tal menselijke zielen voedend is. Deze verplichting dwingt ons om ons in houding en optreden af te stemmen op verschillende situaties. Maar op zich geldt deze verplichting voor iedereen, ook voor de vreemdeling.
In meerdere opzichten is de graad van respect die we aan gemeenschappen van mensen verschuldigd zijn, heel hoog. Allereerst omdat elke gemeenschap uniek is en, eenmaal kapot gemaakt, onvervangbaar. Een zak tarwe kun je altijd vervangen door een andere zak tarwe. Maar de voeding die een gemeenschap geeft aan de ziel van hen die er deel van uitmaken, heeft in het hele universum haar gelijke niet.
Bovendien strekt de gemeenschap zich louter al door zijn bestaan in de tijd ook uit in de toekomst. Zij bevat voeding niet alleen voor de zielen van de nu levenden, maar ook voor hen die nog niet geboren zijn en in de loop van de volgende eeuwen ter wereld zullen komen.
Om dezelfde reden heeft de gemeenschap haar wortels in het verleden. Daardoor is zij het unieke orgaan waarin de door de doden verzamelde schatten van spirituele aard bewaard kunnen blijven. Zij is het unieke orgaan van overdracht waardoor de doden met de levenden kunnen spreken. En het unieke aardse goed dat een directe band met de tijdloze bestemming van de mens heeft, is de uitstraling van hen die zich daarvan volledig bewust zijn geworden, en die van generatie op generatie is doorgegeven.
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
Eerste deel: Wat de ziel nodig heeft
Behoeften, rechten en verplichtingen
Orde
Vrijheid
Gehoorzaamheid
Verantwoordelijkheid
Gelijkheid
Hiërarchie
Eer
Sanctie
Meningsvrijheid
Zekerheid
Risico
Privébezit
Collectief bezit
Waarheid
Tweede deel: Ontworteling van de arbeiders
Worteling en ontworteling
Ontworteling van de fabrieksarbeider
Hervorming
Scholing en cultuur
Voorstellen
Ontworteling op het platteland
Onderwijs en spiritualiteit
Derde deel: Ontworteling en natie
De betekenis van de gemeenschap
De Staat als constante
Revolutie en nationale eenheid
Nationale ambities
Centralisatie
Onverschilligheid
Waaraan nog trouw te zijn?
Als het er werkelijk om gaat
Moraliteit
Vitaliteit
Omgaan met ongerijmdheden
Welk vaderland?
Mededogen voor het vaderland
Volk, Staat en Vaderland
Legitimiteit en gehoorzaamheid
Vierde deel: Worteling
Inspiratie
Beïnvloeding
De inspiratie van 1789
De missie van de beweging in Londen
Motivatie
Verantwoordelijkheid
Leiding en actie
Overbelasting
Effectiviteit en vooruitzien
Politiek en inspiratie
Anders kijken naar de geschiedenis
Goed en kwaad in de geschiedenis
Over grandeur
De rol van de wetenschap
Wetenschap, religie en waarheid
Motivatie in de wetenschap
De geest van de waarheid
Voorzienigheid
Soevereiniteit en legitimiteit
De Romeinse erfenis in de religie
De verhoudingen in de wereldorde
Verheven aandacht en wetenschappelijke strengheid in het denken
De spirituele waarde van de arbeid
Vrijwillige gehoorzaamheid
Verlangen naar het goede (nawoord Joke J. Hermsen)
Noten