Om de menselijkheid van de cultuur – Boek over Comenius van prof.dr. H.E.S. Woldring

BESTEL OM DE MENSELIJKHEID VAN DE CULTUUR

Professor Henk Woldring schreef een trilogie over Tsjechisch-Nederlandse geleerde Jan Amos Comenius (fakkeldrager van het Rozenkruis 9, 1592-1670). In september 2021 kwam hij met een nieuw boek over Comenius met een zeer actuele invalshoek: Om de menselijkheid van de cultuur. Met zijn filosofie en onderwijsleer wilde Comenius de menselijkheid in de samenleving bevorderen. Hij kwam ervoor op dat mensen met verschillende levensbeschouwelijke visies konden samenwerken om dit doel te helpen realiseren. Ook komen rozenkruisers en vrijmetselaars aan de orde, die reeds in de zestiende en zeventiende eeuw van zich lieten horen. Anders dan de kerken deden, manifesteerden zij een onafhankelijkheid van denken en een streven naar meer menselijkheid in de cultuur. In hun denken en spreken spelen ook de ideeën van Comenius een rol, direct of indirect, kritisch ondervragend of opbouwend, maar altijd inspirerend.

INLEIDING

Waarom deed Comenius in zijn pleidooi voor een menselijke cultuur een beroep op de Europeanen? In zijn tijd werd Europa geteisterd door langdurige en gruwelijke oorlogen, die talloze mensen het leven kostten. Wat bezielde hem met dit pleidooi en deze oproep? Wij zullen de lezer niet lang in het onzekere laten en in deze inleiding de kern van het antwoord op die vraag duidelijk maken.

De Tsjechisch-Nederlandse geleerde Jan Amos Comenius (1592- 1670) was een veelzijdig mens. In de laatste jaren van zijn leven, de periode waarin hij in Amsterdam woonde (1656-1670), was hij bezig met het schrijven van zijn zevendelige hoofdwerk De rerum humana rum emendatione consultatio catholica (Algemeen beraad over het verbeteren van de menselijke leefomstandigheden), afgekort Consultatio catholica of Algemeen beraad. De meeste delen werden postuum gepubliceerd, maar bleken nog niet helemaal voltooid. Het eerste deel, Panegersia (Universeel reveil), verscheen in 1657 (en als heruitgave in 1662).

Dit eerste boek van de serie van zeven begint met een inleiding, waarin Comenius de hele serie opdraagt ‘aan de mensheid, vooral echter aan de geleerden, theologen en machthebbers in Europa’, die hij even verder de ‘lichten van Europa’ noemt. Hij doet een beroep op hen: ‘Tot welke godsdienst of tot welk volk u ook behoort, wees in de naam van God bereid om naar mijn stem te luisteren!’ Hij zegt een missie te hebben ten behoeve van het welzijn van iedereen in Europa. Hij nodigt wetenschappers, theologen en politici uit om aan de discussies over dit onderwerp actief mee te doen.

Ook in een ander boek, het in 1681 postuum uitgegeven Janua rerum reserata (De deur der dingen ontsloten), doet Comenius een beroep op Europa. Het woord vooraf in dat boek heeft namelijk als titel: ‘Aan de universiteiten van Europa’. Hij draagt dit boek dus op aan de universitaire wetenschappers in Europa. Dat Comenius gedurende vele jaren bezig was met een oproep aan wetenschappers in Europa, betekent dat hij niet alleen waardering had voor hun werk, maar er ook grote verwachtingen van had betreffende de verbetering van de menselijkheid van de samenleving.

Comenius had – zoals gebruikelijk in zijn tijd – een eurocentrische visie op de wereld. Deze visie betekent niet alleen dat men Europa beschouwt als het centrum van de wereld, maar ook dat volken in andere werelddelen voor hun ontwikkeling afhankelijk zijn van wat in Europa tot stand is gebracht op het terrein van wetenschap, onderwijs en godsdienst, evenals op het terrein van politieke en bestuurlijke kennis. Eurocentrisme kan bovendien betekenen dat men die volken – vergeleken met Europa – niet alleen beschouwt als minder ontwikkeld, maar ook als onderontwikkeld of achterlijk. Dat wil zeggen dat die volken niet op een volwaardig ‘menselijk’ niveau zouden leven.

Zo is Comenius van oordeel dat alleen in Europa een ‘menselijke cultuur bestaat, waarin wetten, grondwetten, kunsten en wetenschappen levensvatbaar zijn’, terwijl volken in andere werelddelen leven in een situatie van ‘wildheid, barbarij en duisternis’. Zijn eurocentrisme impliceert een superioriteit van Europa ten opzichte van volken in andere werelddelen. Europa wordt voorgesteld als een werelddeel dat de verst voortgeschreden cultuur in de beschavings- geschiedenis van de mensheid zou hebben. Eurocentrisme impliceert niet alleen superioriteit, maar het heeft ook een universele strekking: de Europese cultuur zou de maatstaven bevatten voor de verdere ontwikkeling van volken in andere werelddelen.

Comenius’ denken over Europa heeft echter ook een andere kant. Hij houdt Europa een spiegel voor, een spiegel die moet leiden tot zelfkritiek en inkeer. Zo zegt hij dat de zogeheten ‘christenen’ in Europa niet in staat zijn gebleken om in hun betrekkelijk kleine werelddeel een duurzame vrede tot stand te brengen. Er bestaan, zoals gezegd, zelfs langdurige en gruwelijke oorlogen. Europeanen kunnen wel denken dat zij op het terrein van wetenschap, onderwijs en godsdienst, en ook op het terrein van politieke en bestuurlijke kennis, veel tot stand hebben gebracht en andere volken in de wereld veel te bieden hebben, maar zij zijn allesbehalve geloofwaardig als zij niet in staat zijn om in hun eigen werelddeel oorlogen en andere vormen van barbarij uit te bannen.

Volgens Comenius zou de grote opdracht voor alle Europese wetenschappers, theologen en politici moeten zijn om allereerst in hun eigen werelddeel een duurzame vrede tot stand te brengen. Pas dan zouden zij goede argumenten hebben om de vrede naar andere volken uit te breiden. Ook hun filosofische debatten, theologische geschillen en politieke conflicten betekenen dat men geen idee had van het gemeenschappelijk welzijn. Hun twisten en conflicten brachten alleen maar verwarring, haat en tweedracht met zich mee. Overigens ging het volgens Comenius meestal om niet meer dan meningsverschillen die worden uitvergroot en opgeblazen, en die vervolgens leiden tot het in stand houden van vooroordelen en partijschappen.

Ten slotte merkt hij nog op dat deze meningsverschillen zelden de moeite waard zijn om ze zo op te blazen. Desondanks komen dergelijke vermijdbare conflicten vaak voor, terwijl iedereen vol gens hem kan weten dat deze conflicten zeer schadelijk zijn voor het realiseren van plannen om de wereld te verbeteren. Hij hekelt wetenschappers, theologen en politici die tegen beter weten in – nota bene met behulp van hun wetenschappelijke, bestuurlijke en politieke kennis en prestaties – afbreuk doen aan een ‘menselijke cultuur’ in Europa en zodoende de toekomst van dit werelddeel ondermijnen.

Als Comenius spreekt over Europa, dan bedoelt hij niet een globaal geografisch af te bakenen gebied, maar een cultuurgebied, een gebied met een bepaald ‘geestelijk leven’, en een erfgoed dat voor de bewoners, met name voor geleerden, theologen en politici, verplichtingen met zich brengt.

Wij komen terug bij de al gestelde vraag die in dit boek centraal staat: waarom deed Comenius in zijn pleidooi voor een menselijke cultuur een beroep op Europa? Het antwoord op deze vraag kunnen wij zien als een nadere uitwerking van zijn eurocentrische visie, die dus twee kanten heeft. De ene kant heeft betrekking op de idee van Europese superioriteit en universaliteit op het terrein van wetenschap, onderwijs, godsdienst, politieke macht en bestuurlijke kennis. De andere kant laat het ontbreken van zelfkritiek en inkeer zien, met als gevolg dat Europa niet in staat was om op eigen bodem voldoende orde op zaken te stellen. Op de terreinen van wetenschap, godsdienst en politiek waren de Europeanen niet in staat om oorlogen, godsdienstige conflicten en wetenschappelijke verwarring uit te bannen, en zo de leefomstandigheden te verbeteren.

Op welke wijze probeerde Comenius nu dit ‘enerzijds en anderzijds’ te overbruggen? Als hij deze overbrugging zou weten te realiseren, zou hij dan het probleem van de verbetering van de menselijke omstandigheden en daarmee de kwaliteit van leven hebben opgelost? Welke argumenten hanteerde hij ter ondersteuning van zijn visie op veranderingsprocessen in Europa, met name in het Europa van de toekomst? Wanneer zou een hoogmoedig eurocentrisme gaan plaatsmaken voor een eurocentrisme van dienstbaarheid, dat zou streven naar verbetering van de menselijke leefomstandigheden? Voor het beantwoorden van deze vragen had Comenius een eigen benadering, die hij had uitgewerkt in zijn pansofie (allesomvattende wijsheid).

Naast Comenius’ visie op Europa zullen wij in de hoofdstukken III en IV aandacht besteden aan de meningen van rozenkruisers en vrijmetselaars. Zij wilden evenals Comenius boven oorlogen en conflicten uitstijgen. In tegenstelling tot kerken die verwikkeld waren in conflicten, vormden rozenkruisers en vrijmetselaars bewegingen waarvan iets te verwachten was. Zij wilden de wetenschappen vernieuwen en wetenschappelijke inzichten in de samenleving in praktijk brengen. Zij wilden de menselijkheid in de samenlevingen bevorderen. Tot op de dag van vandaag zijn zij met deze onderwerpen bezig en wordt in deze bewegingen aandacht besteed aan Comenius. De vraag die wij willen beantwoorden, is of wij Comenius kunnen beschouwen als een van hun historische voorgangers.

1 COMENIUS ALS MEDE-GRONDLEGGER VAN HET VROEGMODERNE EUROPA

In dit hoofdstuk bespreken we het door Comenius gestelde probleem van een menselijke cultuur, zoals in de inleiding al ter sprake kwam. In dit verband komt de vraag aan de orde of er verschil bestaat tussen cultuur in het algemeen en menselijke cultuur. En in hoeverre kunnen wij dan spreken van een cultuurontwikkeling in het vroegmoderne Europa?

Comenius behoort tot de intellectuele grondleggers van het vroeg moderne Europa. Als zodanig kunnen we hem in één adem noemen met andere zeventiende-eeuwse geleerden, zoals Francis Bacon, René Descartes, Thomas Hobbes, Gottfried Wilhelm von Leibniz en Baruch de Spinoza. Alleen al het noemen van deze filosofen, die verschillende denkstromingen representeren, laat zien dat het vroegmoderne Europa is voortgekomen uit verschillende tradities met veelszins tegengestelde filosofische, religieuze en politieke stromingen. In deze veelheid van stromingen heeft Comenius destijds zijn eigen plaats gehad en een cultuurvormende rol van betekenis gespeeld. Omdat hij pleit voor een menselijke cultuur – zoals we in de inleiding hebben beschreven – kan de vraag rijzen of er verschil bestaat tussen cultuur en menselijke cultuur. Volgens Comenius is dat niet het geval, maar hij maakt wel onderscheid tussen een cultuur die hij menselijk of menswaardig noemt, en een niet menswaardige cultuur.

We beginnen met de vraag wat Comenius verstaat onder ‘menselijke cultuur’. Hij was bekend met de Latijnse woorden cultus en cultura, die zijn afgeleid van het werkwoord colere, dat oorspronkelijk de betekenis heeft van het bewerken van grond (in de landbouw) en dat later ook de betekenis heeft gekregen van verzorgen en zorgzaam bewaren of onderhouden – een betekenis die een toegewijde en respectvolle houding veronderstelt. Deze woorden liggen dus ten grondslag aan het begrip cultuur, dat we derhalve ook kunnen relateren aan een zorgzame, toegewijde en respectvolle houding en een daarbij behorende manier van menselijk handelen.

Deze respectvolle houding en dit handelen komen bij Comenius tot uitdrukking als hij cultuur vergelijkt met het vormgeven en onderhouden van een tuin. In zijn in 1658 gepubliceerde Orbis sensualium pictus (De zichtbare wereld in beelden) werkt hij dat ook zo uit. Zo schrijft hij in hoofdstuk XLVII over hortorum cultura of tuincultuur, dat wil zeggen het zorgvuldig vormgeven en onderhouden van een tuin. Deze idee van cultuur is in dat boek in een allesomvattende zin al aanwezig in hoofdstuk III, dat als titel heeft ‘De wereld’ en waarin hij de wereld afbeeldt als een tuin. Analoog aan concrete tuinen kunnen we zo het vormgeven en onderhouden van de wereld typeren als een hortorum cultura.

Voor een verdere uitwerking van de idee van cultuur als een zorgzame en respectvolle manier van menselijke vormgeving kan worden verwezen naar de Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945), die stelt dat het woord cultuur vaak niet nauwkeurig genoeg wordt omschreven. Hij geeft er de voorkeur aan om te spreken over cultuur als beschaving. Beschaving is synoniem aan civilisatie, afkomstig van het Latijnse civis (burger) en civilis (wat op de burger betrekking heeft of wat de burger eigen is). Civilisatie duidt op het leven van de burger die niet alleen burger is, maar ook rechtsgenoot, en die juist als rechtsgenoot zich bewust is van zijn menselijke waardigheid.

INHOUDSOPGAVE

Inleiding

Hoofdstuk I, Comenius als medegrondlegger van het vroegmoderne Europa

  1. Inleiding
  2. Wat is menselijke cultuur?
  3. Cultuurethiek
  4. Aanvaarding en eensgezindheid
  5. Religieuze verscheidenheid en eenheid
  6. In de voetsporen van Erasmus
  7. Onderwijs, opvoeding en cultuur
  8. Pedagogische en culturele vorming

Hoofdstuk II, Comenius over de menselijkheid van de samenleving

  1. Inleiding
  2. Leven in twee werelden
  3. Het baconiaanse wetenschapsconcept
  4. Edmund Husserl
  5. Beginselen van de wetenschap
  6. Pansofie als kunstwerk

Hoofdstuk III, Comenius en de rozenkruisers

  1. Inleiding
  2. De roep van de rozenkruisers
  3. Het leven van Christiaan Rozenkruis
  4. De Belijdenis van het Rozenkruis
  5. Planeten als boodschappers van God
  6. Kennis contra kennis
  7. Verwarring rond de rozenkruisers
  8. Alchemie, magie en de kosmos
  9. Gnostiek
  10. Kantelend tijdperk
  11. Was Comenius een rozenkruiser?

Hoofdstuk IV, Comenius en de vrijmetselaars

  1. Inleiding
  2. Symbolen
  3. De handelingen van de loge
  4. Rituelen en symbolen in de loge
  5. Geschiedenis
  6. Andere bronnen
  7. Gedachtenexperiment
  8. Comenius en het heliocentrische wereldbeeld
  9. Universele taal
  10. Hemels paradijs

Samenvatting
Verantwoording en dankwoord
Bibliografie
Naamregister

BESTEL OM DE MENSELIJKHEID VAN DE CULTUUR