Gastvrijheid – Filosofisch essay van Peter Venmans

BESTEL GASTVTIJHEID, FILOSOFISCH ESSAY

Stevenen we af op het einde van gastvrijheid? Venmans legt uit wat het begrip eigenlijk inhoudt, wat de geschiedenis ervan is, en hoe het nou staat met de hedendaagse gastvrijheid. Elke dag zijn we wel iemands gast of gastheer. We reizen naar het buitenland, gaan op bezoek bij vrienden of verwelkomen nieuwe medewerkers in onze organisatie. Gastvrijheid is alomtegenwoordig. Tegelijk beleven we volgens sommigen het einde van de gastvrijheid. Door het massatoerisme en de opkomst van de hospitalityindustrie zou de spontane hartelijkheid van weleer vervangen zijn door commerciële berekening, zakelijkheid en voorgeschreven gedragscodes. En bij het ontvangen van migranten laat de politiek zich niet door generositeit leiden maar door veiligheidsoverwegingen. In dit essay gaat Peter Venmans in op deze vraag en plaatst daarbij gastvrijheid in een breed historisch en filosofisch kader: van Homeros tot Faïza Guène, van christelijke caritas tot Japanse omotenashi, van de Gulden Regel tot het asielrecht.

VOORAF

De coronacrisis die in het voorjaar van 2020 de wereld opschrikte, betekende ook een crisis van de gastvrijheid. Terwijl het virus van de ene op de andere host oversprong, mochten wij van onze overheden plotseling geen mensen meer ontvangen in onze bubbel, want dat bleek te gevaarlijk voor de volksgezondheid en bracht het zorgsysteem aan het wankelen. De spontane uitingen van gastvrijheid waaraan we tot dan toe gewend waren, maakten plaats voor de sociale of in elk geval fysieke afstand van de zogenaamde anderhalvemetersamenleving.

Met name twee vormen van gastvrijheid waren gedurende de lockdowns verboden: het ontvangen van familieleden, vrienden en kennissen puur voor de gezelligheid, om wat aanspraak te hebben of om samen bijzondere gelegenheden te vieren, dit naast het onthalen van onbekenden, van vreemden die misschien onze vrienden zouden kunnen worden of op zijn minst ‘betere vreemden’ – better strangers zoals Shakespeare het noemde in zijn komedie As You Like It. Gastvrijheid houdt inderdaad minstens twee verschillende zaken in: het uitnodigen van goede bekenden en het ontmoeten van onbekenden. In dit boek zal het vooral, maar niet uitsluitend, om de tweede variant gaan.

Voor een heel klein deel van de bevolking was het wegvallen van de sociale druk en de hectiek van het moderne, hyperactieve leven misschien een poos best aangenaam, maar voor verreweg iedereen voelde het ontbreken van gastvrijheid, van de mogelijkheid om mensen te ontvangen of om bij anderen op bezoek te gaan, als een zwaar gemis. De lockdowns waren er voor onze veiligheid, maar tegelijk verdween iets wezenlijks uit ons bestaan, iets wat ons vreugde gaf en ons leven beter maakte. Er was nog wel sociaal contact, maar gereduceerd tot communicatie via een koel scherm. Via dat scherm wierpen we soms een blik op elkaars interieurs, maar van echte gastvrijheid – van iemand binnenlaten in je eigen ruimte of bij iemand anders over de drempel stappen – was nagenoeg geen sprake meer. De warmte van gastvrijheid werd erg gemist.

Op zeker moment waren ook geen niet-essentiële verplaatsingen meer toegestaan, waarmee werd bedoeld dat we alleen nog naar buiten mochten voor de broodnodige boodschappen. Zomaar ergens spontaan langsgaan of toeristische uitstapjes ondernemen kon niet meer, zeker als we daarvoor een landsgrens moesten oversteken. Maar hoelang kunnen we eigenlijk zonder niet-essentiële verplaatsingen? Dragen die zogenaamd overbodige contacten niet bij tot wat filosofen ‘het goede leven’ noemen? Zijn ze niet heel erg nodig voor ons geluk? Wat is het leven nog waard zonder dagelijkse, hartelijke ontmoetingen met anderen? En is feestelijkheid iets bijkomstigs? Of is het iets wat heel erg bij ons hoort, waar we niet zonder kunnen? Misschien herontdekten we juist door de lockdowns wat we altijd al wisten: dat het zogenaamd niet-essentiële of frivole voor ons juist van wezenlijk belang is?

Mijn voornemen om een essay over gastvrijheid te schrijven bestond echter al vóór de coronacrisis. Ik ben geïnteresseerd geraakt in het onderwerp omdat het nauw aansluit bij het thema van de amor mundi oftewel liefde voor de wereld, een begrip van Hannah Arendt dat ik in een eerder boek bestudeerde. Mijn interesse voor amor mundi kwam toentertijd voort uit de constatering dat het neoliberale mens- en wereldbeeld, dat vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw opgang begon te maken en dat dus samenviel met mijn eigen coming of age, op veel punten problematisch bleek te zijn. Dit mens- en wereldbeeld is medeverantwoordelijk geweest voor de crisissen die we inmiddels al geruime tijd ondergaan en die wezenlijk uitputtingsrampen zijn: de mentale uitputting van de mens, de materiële uitputting van de planeet.

Volgens het neoliberale gezonde verstand zijn wij allemaal soevereine individuen die aan hun volwassen leven beginnen met een duidelijk plan voor ogen. We willen dat plan zo efficiënt mogelijk realiseren en daarbij is samenwerken met anderen natuurlijk onvermijdelijk, maar uiteindelijk primeert toch het eigenbelang. Voor de neoliberale mentaliteit is het rationeel om onverkort je eigen belangen na te streven en irrationeel om je al te veel om anderen te bekommeren. Iemand gastvrij ontvangen is dan dus eigenlijk overbodig, net als elke andere vorm van generositeit, want iedereen kan beter voor zichzelf dan voor een ander zorgen.

Anderzijds werd er in de jaren negentig en daarna, zeker tot aan de coronacrisis, enorm veel gereisd, omdat allerlei grenzen wegvielen en omdat vliegtickets zo goedkoop waren. De globalisering genereerde massabewegingen, zoals het toerisme, maar ook vluchtelingenstromen. Je zou daarom kunnen denken dat er meer behoefte ontstond aan gastvrijheid, want al die reizigers moeten toch ergens onderdak vinden. Maar wat men vroeger ‘gastvrijheid’ noemde, heette nu, niet toevallig met een Engels woord, want het Engels is de taal van het hedendaagse kapitalisme: hospitality. Hospitality is gastvrijheid tegen betaling – en hoewel dat altijd heeft bestaan, past het natuurlijk perfect binnen het neoliberale idee dat het leven zo veel mogelijk vermarkt moet worden. Volgens dat credo kunnen onderwijs, gezondheidszorg, natuurbeheer, menselijke relaties en ook gastvrijheid best worden onderworpen aan de wetten van vraag en aanbod, want dat is het meest efficiënt. De vraag is nu hoeveel echte gastvrijheid er nog overblijft in een globaal kader van hospitality, waarin hartelijkheid een handelswaar is geworden. Heeft de commercie de generositeit vernietigd, of de gastvrijheid juist bevorderd?

Men kan zich natuurlijk ook afvragen of er wel zoiets bestaat als ‘echte’ of ‘goede’ gastvrijheid. Dat is een meer filosofische vraag die in dit essay ook aan bod komt, maar de maatschappelijke context is duidelijk: wat wij traditioneel onder ‘gastvrijheid’ verstaan, wordt op dit moment bedreigd door twee tendensen. Uit de neoliberale jaren negentig stamt het economisme: gastvrijheid wordt er louter nog be- schouwd als een commerciële, marktgerichte activiteit – het probleem van het massatoerisme en de hospitality. En uit de jaren na 2000 stamt de zogenaamde ‘securitaire reflex’, zijnde het denken in termen van veiligheid in plaats van ongedwongen gastvrijheid. De aanslagen van 11 september 2001 vormden daarbij een duidelijk keerpunt, maar bij elke nieuwe crisis reageerden overheden met verscherpte veiligheidsmaatregelen: de terroristische aanslagen na 2001, de Europese vluchtelingencrisis vanaf ongeveer 2011, en de coronacrisis sinds voorjaar 2020.

Hoewel ik geïnteresseerd ben in gastvrijheid als uiting van amor mundi, is dit boek uitdrukkelijk géén lofzang op de gastvrijheid als vergeten deugd, noch een warmhartige oproep tot een grotere openheid op het vreemde. Een dergelijke oproep zou ongetwijfeld op de nodige sympathie kunnen rekenen, want wie is er nu tegen meer hartelijkheid, meer generositeit, meer bereidheid om mensen in nood op te vangen? En toch zou je met een dergelijke lofzang niets opschieten, want dan herhaal je alleen maar wat iedereen al wist, namelijk dat het goed is om deugdzaam en dus gastvrij te zijn.

Hoe goedbedoeld ook, zo’n pleidooi is veroordeeld tot vrijblijvendheid, omdat ze oproept tot het evidente zonder dat eerst aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. In het slechtste geval kan de lof van het goede zelfs de vorm van deugdpronken aannemen: de oproep tot het doen van het goede vervangt dan het goede doen zelf, zoals in het geval van de Amerikaanse filmsterren die hun medeburgers aanspoorden om vluchtelingen in huis op te nemen maar daar zelf liever niet aan meededen.

Als we het over gastvrijheid hebben, moeten we dus niet in de val van het moralisme trappen. Het gaat er niet om dat we deugen, maar dat we weten waarover we spreken of minstens dat we bereid zijn om te wikken en te wegen. Gastvrijheid is in dit boek dan ook geen onverdeelde, vergeten deugd die we zonder voorafgaand onderzoek zullen aanprijzen, maar een ambivalent begrip dat om nuance vraagt. Waar spreken we over als we over gastvrijheid spreken? Wat kan het begrip allemaal betekenen? En wat kan het voor ons betekenen, nu? Over dit soort vragen gaat dit boek, dat zich als een filosofisch essay presenteert.

Het is filosofisch omdat het een abstract begrip analyseert (‘gastvrijheid’) en het is essayistisch omdat het een eerlijke poging is om een fenomeen beter te begrijpen – zonder volledigheid na te streven en zonder pasklare antwoorden te verwachten.

Mijn Gastvrijheid is ook geen historisch boek, maar in de oneven hoofdstukjes volg ik wel min of meer een chronologische lijn. Beginnen doen we in Hoofdstuk 1 bij de oude Grieken, met name bij wat de Odyssee van Homeros ons over gastvrijheid of xenia te vertellen heeft. In Hoofdstuk 3 gaat het over de christelijke opvatting van gastvrijheid, die in het teken staat van de naastenliefde of caritas. En in het laatste oneven Hoofdstuk 5 treden we de moderne tijd binnen, wanneer caritas wordt vervangen door hospitality: gastvrijheid tegen betaling. Betekent hospitality het einde van de gastvrijheid?

Men kan opwerpen dat al mijn historische voorbeelden uit de westerse traditie voortkomen en dat ik me op dat punt niet erg gastvrij toon jegens andere culturen. Daarop wil ik antwoorden dat interculturaliteit niet alleen speelt tussen nu bestaande vreemde culturen, maar ook tussen het oude en het nieuwe. Voor de hedendaagse mens is de Odyssee van Homeros al even vreemd als de omotenashi van de Japanners die in Hoofdstuk 5 kort aan bod komt. Dezelfde opmerking geldt voor de christelijke opvatting van gastvrijheid: eigenlijk kennen we die niet meer, ze is in een seculiere tijd steeds vreemder geworden. Je zou mijn essayistische pogingen om oude, westerse opvattingen te reconstrueren dan ook kunnen zien als een praktische oefening in gastvrijheid, in het onthalen van iets wat ons vreemd is, al denken we misschien dat we het kennen en dat het van ons is.

In de even hoofdstukjes van dit boek laat ik de chronologische lijn los. In Hoofdstuk 2 vertrek ik van de etymologie van het Nederlandse woord ‘gastvrijheid’ en denk ik na over het verband tussen gastvrijheid, gastvriendschap, gastvrede en zelfs ‘gastvrijandigheid’ met een r. Hoofdstuk 4 gaat over gastvrijheid als ethisch probleem, met verwijzingen naar het werk van de Frans-Joodse filosofen Emmanuel Levinas (1906-1995) en Jacques Derrida (1930-2004). Gastvrijheid wordt hier begrepen als onvoorwaardelijke zorg voor de ander die in al zijn kwetsbaarheid voor ons verschijnt en door wiens komst we zelf ook met onze kwetsbaarheid geconfronteerd worden. In Hoofdstuk 6 maak ik dan de sprong van het ethische naar het politieke. Inspirerende denkers hierbij zijn de achttiende-eeuwse verlichtingsfilosoof Immanuel Kant (1724-1804) en de hierboven al genoemde twintigste-eeuwse politiek denker Hannah Arendt (1906-1975). Gastvrijheid gaat bij Arendt niet langer over de ethische relatie van de ene persoon tot de ander, maar past binnen een politiek denken over de menselijke pluraliteit. Niet de zorg om de ander staat bij haar centraal, maar de zorg om de wereld – amor mundi.

INHOUDSOPGAVE

Vooraf

1. Odysseus, de eeuwige gast
Geschonden gastvrijheid
Het welkomstwoord
Rituele daden
Geschenken
Vertellen
Afscheid nemen
Gast in eigen huis
De eeuwige gast

2. Gastvriendschap en gastvijandigheid
De gast en de host 55 Het ongelijke gelijk
De gastheer als gast van zijn gast
Gastvrijandigheid met een r
Geperverteerde gastvrijheid
Stille vijanden
Gijzelaars van elkaar
De vrijheid van de gast

3. Het schandaal van de christelijke naastenliefde
De abrahamitische oerscène
Het shockerende christendom
Jezus revolutioneert de wet
Wat is naastenliefde?
De christelijke gastvrouw
De christelijke gast
Zendelingen en pelgrims

4. Het ethische gebod.
‘Gij zult gastvrij zijn’
De Gulden Regel
Zijn we verplicht tot gastvrijheid?
Het eerste gebod
De komst van de ander
Invitatie en visitatie
Onvoorwaardelijke gastvrijheid
Kleine goedheid

5. Hospitality
Het einde van de gastvrijheid
Moderne vormen
Hospitality
Olet, non olet
Robinson
Het geval Rand
Thai hospitality
Met vier in bed
Een milde hypocrisie
Omotenashi

6. Politieke gastvrijheid
Toeristen en vluchtelingen
Van ethiek naar politiek
Naar de eeuwige vrede
Hospitalität
Kolonialisme
Bezoekrecht versus asielrecht
De gast als paria
Discretie

Nawoord
Vindplaatsen
Literatuur
Namenregister

BESTEL GASTVTIJHEID, FILOSOFISCH ESSAY