De Amsterdamse wijsgeer Baruch Spinoza (1632 – 1677) heeft een enorme invloed gehad op de Westerse filosofie en wordt vaak gezien als één van de grootste filosofen ooit. Zijn leer is zeer doordacht, logisch verantwoord en diepzinnig. De filosofie van Spinoza laat zich niet zomaar uitdrukken in wat citaten uit zijn geschriften.
Toch volgen hieronder uitspraken van Spinoza. Deze zijn gerangschikt op basis van trefwoorden met de 26 letters van het alfabet. Bij de moeilijke letters Q, X en Y is een beetje gesmokkeld om het geheel in het stramien te kunnen krijgen. Over Spinoza is bekend dat hij een levend voorbeeld was van zijn leer.
A. Angst. Angst kan niet bestaan zonder hoop en hoop niet zonder angst.
B. Bewustzijn. De mens heeft geen bewustzijn van de uitwendige voorwerpen zoals deze op zichzelf zijn, dus afgezien van de wijze waarop deze het menselijk lichaam beïnvloeden. De kennis bestaat alleen in het Bewustzijn, waarin alle verschijningsvormen van het Zijn volledig tot uitdrukking komen.
C. Christenen. De opvatting die ik heb over God en de natuur wijkt sterk af van die van de late christenen. Ik beschouw God namelijk als de in de dingen wonende oorzaak van alles, niet als een oorzaak buiten de dingen. Alles is volgens mij in God en beweegt zich in God.
D. Doel. Het doel zal moeten zijn het vinden van iets, waarop men zijn streven kan richten, dat onbeperkt en eeuwig is en eigendom van allen kan zijn.
E. Eeuwige. De liefde tot het eeuwige vervult het gemoed met louter vreugde en sluit iedere droefheid uit, hetgeen zeer begerenswaard is en met alle kracht dient te worden nagestreefd.
F. Filosofie. De aanleiding tot de filosofische bezinningen is het onbevredigd zijn door de ervaring van dagelijkse leven.
G. Gemoed. De mens voor zover hij wijs genoemd mag worden, wordt nauwelijks in zijn gemoed bewogen en houdt – met eeuwige noodzakelijkheid zich van zichzelf, het Zijn en de dingen bewust – nooit op te bestaan en is steeds de waarachtige zielsrust deelachtig.
H. Handelingen. De menselijke handelingen niet bespotten, niet betreuren, niet veroordelen, doch begrijpen.
I. Intuïtie. Verstand en intuïtie, tezamen de rede te noemen,verschaffen ons kennis van de dingen die met hun werkelijke aard overeenkomt, en derhalve waar genoemd kan worden.
J. Juist. Alleen de rede en het schouwende weten leveren juiste kennis op.
K. Kennis. Volledige kennis van iets veronderstelt ook de kennis van zijn oorzaak.
L. Lusten. Gebleken is waartoe een wijs mens in staat is en hoeveel machtiger hij is dan de onwetende die zich slechts door zijn lusten laat leiden.
M. Medemensen. De vrije mens zal trachten met zijn medemensen in een zo goed mogelijke verstandhouding te leven, ervan overtuigd dat aan het leven in de gemeenschap de voorkeur moet worden gegeven boven dat in eenzaamheid.
N. Natuur. Er geschiedt niets in de natuur dat aan een gebrek in haar zou kunnen worden toegeschreven. Want de natuur is steeds dezelfde en overal en immer zijn ook haar kracht en vermogen tot handelen, dat zijn haar wetten en regelen, volgens welke alles geschiedt en van de ene vorm in de andere overgaat, dezelfde. Daarom moét de aard van alle dingen, welke ook, uit eenzelfde beginsel worden verklaard, namelijk uit de algemene wetten en regelen van de natuur.
O. Onwetende. De onwetende wordt door uitwendige oorzaken op tal van wijzen verontrust, smaakt nooit werkelijke zielsrust en leeft als het ware in onbewustheid omtrent zichzelf, het Zijn en de dingen.
P. Passies. De toestand van geluk door hoogste inzicht die gepaard gaat aan liefde jegens het eeuwige en oneindige Zijn is geen beloning die de mens gewordt omdat hij zijn passies heeft weten te bedwingen, doch de mens is juist in staat zijn passies te bedwingen doordat hij dit geluk en dit inzicht heeft bereikt.
Q. Qualiteit. Ons gehele geluk is afhankelijk van de kwaliteit van dat wat wij beminnen.
R. Rede. Aan hen die vragen waarom de mensen niet allen zodanig geschapen zijn, dat zij zich uitsluitend door de rede laten leiden antwoord ik slechts dit: omdat in het Zijn voldoende stof aanwezig is om alles, van de hoogste tot de laagste trap van volmaaktheid, voort te brengen of, om nog duidelijker te spreken, omdat het Zijn als oorzaak zo alles omvattend is, dat het alles, wat als bestaande gedacht kan worden, voortbrengt.
S. Staat. Het doel van de staat is in werkelijkheid vrijheid.
T. Toeval. Wat wij toeval noemen, is het toevluchtsoord van de onwetendheid.
U. Hoe helderder u uzelf en uw emoties begrijpt, des te meer gaat u houden van dat was is.
V. Voortreffelijk. Alles wat voortreffelijk is, is even moeilijk als zeldzaam.
W. Waarheid. Evenals het licht zichzelf in de duisternis openbaart, evenzo is de waarheid toetssteen van zichzelf en van het onware.
X. eXistentie. Onder lichaam versta ik een modus – existentie – waarin Gods wezen, als ruimtelijkheid beschouwd, zich op een bepaalde omschreven wijze openbaart.
Y. Ygendom. Dwalen is niet onwaarheid bezitten, maar wat waar is niet bezitten. Het onware is geen eigendom van ons verstand.
Z. Zijn: Alles is in het Zijn vervat, geeft aan het Zijn uitdrukking en het Zijn is eeuwig, oneindig en enig.