BESTEL BOEHME, EEN LICHTENDE STER IS OPGEGAAN
Eén van de eerste begrippen die wij van het Godsbeeld van Jacob Boehme (fakkeldrager van het Rozenkruis 7) uw aandacht willen brengen betreft de aanduiding ‘heilige Drievuldigheid’. Boehme spreekt over het Goddelijke Wezen als ‘Ungrund’. Dit is te begrijpen als het Niets; als een allesomvattend centrum; als een absolute vrijheid van vormen en inhouden. Vanuit dit Niets gaat de Goddelijke Adem uit: krachten die drievoudig en zevenvoudig worden uitgestraald.
Het Goddelijke Wezen manifesteert zich dus ‘eerst’ drievoudig, middels drie groepen van krachten. Het is God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Boehme beschrijft deze Drievuldigheid op meerdere wijzen. Zouden wij hier een poging doen deze beschrijvingen samen te vatten, het zou ons niet lukken. Elke samenvatting of omschrijving faalt hier. Daarom hebben we hier gekozen voor de volgende kernzinnen uit Aurora waarin Boehme zelf zegt:
‘De Vader is de goddelijke kracht waaruit alle schepselen geboren zijn…. Hij heeft geen begin en geen einde. De Zoon is in de Vader, des Vaders Harten Licht, en de kracht en de glans van de Zoon straalt weer terug in de Vader… En hoewel de Zoon een andere persoonlijkheid is dan de Vader, zij het niet buiten de Vader, en ook een God met de Vader, zo is Zijn kracht, Zijn glans en Zijn almacht niet geringer dan die des Vaders. De Heilige Geest gaat uit van de Vader en van de Zoon en is de derde zelfstandige persoonlijkheid in het Goddelijk Wezen.’
Opmerkelijk is het feit dat Boehme het Goddelijke Wezen, en de drie gestalten in dat Wezen, in deze omschrijving als krachten beschouwt. De Vader, de Zoon en de Heilige Geest zijn krachten die één zijn in het Goddelijke Wezen, maar zich afzonderlijk manifesteren.
In de huidige tijd is de mens vertrouwd met het begrip ‘kracht’, die gemeten wordt als straling, als licht. Krachten zijn werkzaam in het dagelijks leven, zijn waarneembaar in het heelal. In de tijd van Boehme echter moet het begrip ‘kracht’ een volkomen nieuw begrip zijn geweest. Zowel voor zijn aanduiding van de Godheid, als in zijn beschrijving van de schepping. Voor Boehme zelf is het gebruik van het woord ‘kracht’ als het om Goddelijke zaken gaat overigens gewoon. Zo begint hij bijvoorbeeld sommige brieven met een zegenbede waarin hij van ‘kracht’ spreekt. Bijvoorbeeld:
‘Licht, Heiliging en de eeuwige Kracht uit de bronwel van het hart van Jezus Christus zij onze verkwikking’ (Theosophische Sendbriefe). Hij omschrijft ook het Godsrijk soms als Kracht.
Ook het begrip ‘Natuur’, dat is de alomvattende schepping, wordt door Boehme in termen van krachten gedefinieerd: de alomvattende schepping is het resultaat van krachten. De eigenschappen van de schepping waaruit alle elementen en dus de schepselen, de dingen, zijn samengesteld, komen voort uit krachten. Deze eigenschappen kunnen elkaar ook ontsteken. Als Boehme de term ‘ontsteken’ gebruikt, dan bedoelt hij dat de aard van de eigenschap die ontstoken wordt verandert. In zijn beschouwingen spreekt hij ook van ‘het in de Heilige Geest worden ontstoken’, zoals zojuist genoemd.
Terugkerende naar het begrip ‘heilige Drievuldigheid’ kunnen we nog een ander opmerkelijk gegeven constateren: Boehme beschrijft de drie krachten in het Goddelijke Wezen als het ware naar hun ‘functie’, naar hun werking. Zo noemt hij de: ‘God de Vader-kracht’, de bron van alle schepping. De ‘God de Zoon-kracht’, maakt die schepping openbaar. De Heilige Geest is de kracht die in de schepping ontwikkeling brengt.
Om dit verduidelijken maakt Boehme een vergelijking met het heelal: de ruimte, de planeten en de sterren kan men zien als God de Vader. De zon wordt door hem vergeleken met God de Zoon: deze maakt het heelal zichtbaar. Zonder de zon zou het heelal niet kunnen worden waargenomen, kunnen worden gekend. Analoog aan deze verklaring merkt hij op dat zonder de ‘God de Zoon-kracht’ de mens God de Vader, de schepping, niet zou kunnen kennen. De Heilige Geest is de actieve kracht. Deze wordt vergeleken met de warmte van de zon. Alle krachten van God de Vader, van God de Zoon en van de Heilige Geest zijn als één centrale kracht.
Overigens: ook al gebruikt Boehme de begrippen ‘vader’, en ‘zoon’, er is toch op geen enkele wijze sprake van personificatie van de Godheid. Boehme stelt dat de Drievuldigheid, ofwel de Vader, Zoon en Heilige Geest, overal aanwezig is. Hij herkent de Drievuldigheid ook in de wereld. Alle schepselen, alle dingen, weerspiegelen de Drievuldigheid. Er kan niets bestaan zonder deze Drievuldigheid. Als u bijvoorbeeld naar een plant kijkt, is er sprake van een kracht waaruit de plant is ontstaan. Het sap is dan het hart van de plant en de geur, de smaak, de werkende kracht.
Zo wordt ook in de mens de Drievuldigheid weerspiegeld. Er zijn ook in de mens drie bronnen waar te nemen: de kracht in het gemoed, d.w.z. in het hart en het hoofd, weerspiegelt God de Vader. Uit de kracht komt in het gemoed het licht voort. Hierdoor ontstaat kennis en inzicht in de mens. Dit weerspiegelt God de Zoon. En vanuit de kracht en het licht is de werkzaamheid in het lichaam. Dit weerspiegelt de Heilige Geest in de Drievuldigheid. Het hangt overigens van de hoedanigheid van de mens af, of de Drievuldigheid wordt weerspiegeld, dan wel of de Drievuldigheid feitelijk in hem werkzaam is.
Ten slotte willen we bij het begrip Drievuldigheid nog opmerken dat Boehme voor deze aanduiding ook wel de volgende termen gebruikt: het Willen of het Verlangen; de Vreugde (Markus 1 vers 11: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in wien Ik welbehagen heb’) en de Beweging of de Voortbrenging.
De zeven oergeesten (of krachten of vormen of eigenschappen)
Boehmes Godsbeeld is met bovenstaande uiteenzetting over de heilige Drievuldigheid echter niet volledig beschreven. Hij spreekt ook van zevenkrachten die in het goddelijk Wezen verborgen zijn. Hij spreekt van zeven Oergeesten, of van krachten of vormen. Deze zeven geesten Gods zijn één in het Goddelijke Wezen. Het zijn de krachten die de schepping tot stand brengen. De schepping waarin ook de heilige Drievuldigheid zich uitdrukt.
Bij de beschrijving van deze zeven krachten gebruikt Boehhme opvallende begrippen. Hij beschrijft tevens uitvoerig hoe deze oergeesten samenwerken. We zouden hier kunnen volstaan met het noemen van de oergeesten, of eigenschappen van de schepping. Evenzo met een korte omschrijving van de wijze van samenwerking van deze krachten. Een indruk van de begrippen en van de wijze waarop deze krachten samenwerken, dieper gaand dan louter benoemen, lijkt ons echter voor enig begrip van Boehmes denken gewenst. Daarom zullen we nu proberen u die indruk te geven, middels een fragmentarische beschrijving.
- De eerste kracht die Boehme noemt is die van het zure en wrange. Deze brengt hardheid en koude voort. Het doet door samentrekking vormen ontstaan. Bij de schepping wordt de vorm het allereerst bepaald, daarom is deze kracht de eerste eigenschap.
- De tweede eigenschap is de zoetheid. Het is de warmte, de mildheid, de verzachting.
- De derde kracht is het bittere. Het is de geest die bewegelijk maakt. In deze drie krachten of oergeesten, ligt het lichamelijk bestaan besloten van al het geschapene.
- De vierde eigenschap of kracht is de hitte. De hitte is de ontsteker van het leven. Door de hitte wordt de geest in het lichaam werkzaam. De hitte doet het vuur ontstaan. Uit de hitte ontspringt het licht dat straalt door alle eigenschappen, door alle oergeesten. Het licht is de levende geest. De krachten wrangheid of zuurheid, de zoetheid, de bitterheid, de hitte, deze eigenschappen zijn alle tezamen ‘verdroogd’, zoals Boehme dat noemt. Zij het maken het lichaam uit. Deze vier krachten tezamen noemt Boehme: het eerste principe, of het Vuur.
- De vijfde kracht noemt Boehme de liefelijke, vriendelijke en vreugdevolle geest der liefde. De liefde, de vijfde oergeest in de Goddelijke Kracht, is de verborgen bron. Want deze geest behoort niet bij de vorming van het lichaam, maar hij beïnvloedt het lichaam.
- De zesde oergeest wordt het geluid of de toon genoemd waardoor alles geluid heeft en geeft. Het onderscheid tussen de verschillende vormen ontstaat.
- De zevende oergeest is het lichamelijke, de allesomvattende vorm, die uit de zes geesten geboren wordt en waarin alle schepselen en dingen ontstaan. De vorm waarin alles gegoten wordt. Het is geest der natuur, van de hemel. Deze laatste drie geesten noemt Boehme : het tweede principe, of het Licht.
In de geschriften van Boehme komt in dit verband ook het begrip ‘Salniter’ voor. Hij legt dit als volgt uit: de krachten van de zes oergeesten stijgen tezamen op en vloeien tezamen, elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard. Dan ontstaat, wat hij noemt, hardheid en de droogte; een bepaalde conditie van de oergeesten. Deze lichamelijke verdroging, deze conditie, is de goddelijke Salniter. Zoals ook blijkt uit volgende citaat uit Aurora:
‘Het woord schiep’ moet ge zo verstaan, alsof men zou zeggen: tezamen trekken of samendrijven, zoals de aarde tezamen gedreven is. Toen God, de Godheid zich bewoog, zo trok de wrange kwaliteit de Salniter der natuur tezamen en deed deze verdrogen’.
Zoals we hierboven al opmerkten werken deze zeven krachten met elkaar samen. Boehme geeft meerdere beschrijvingen van deze samenwerking. De indruk die de lezer van deze beschrijvingen krijgt is bijvoorbeeld die van een groot kolen- of houtvuur. In het vuur ziet men allerlei kleuren die elkaar verdringen en in elkaar opgaan. Het zijn gasachtige bewegingen binnen de vlammen, die allerlei warreling in het vuur veroorzaken. Het in elkaar opgaan gaat dan bijvoorbeeld ge-paard met kleurverandering. Boehme beschrijft dit proces in Aurora soms met termen als:
‘De derde is de bitterheid die ontstaat uit de vierde en de eerste, wanneer de derde vol woede met de zure strijdt, zo ontsteekt zij het vuur en de boosheid ontspringt in dat vuur en gaat op in het zure. En deze zelfde boosheid wordt de geest der bitterheid. Zelfstandig en in de zoetheid wordt hij verzacht’.
Dit hele citaat handelt over wat er zich afspeelt bij het tot stand komen van de reine schepping. Met andere woorden: de begrippen die hij kiest, hebben bij hem in dit verband andere associaties dan die wij nu gewend zijn. Om dit gegeven voor u te verduidelijken hebben we het volgende citaat gekozen dat ook over dit samenwerkingsproces van de zeven geesten gaat.
‘Ge moogt het vergelijkender wijze zo verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zegevierde over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en vertoeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkaar, maar zijn toch liefdevol jegens elkaar gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkaar. En wanneer het Licht (d.w.z. de Zoon) te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Als dan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven oergeesten zijn zeven hoofdbronnen….De natuur en de Drievuldigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de Drievuldigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden.’
Voor de moderne mens is dit citaat niet vreemd: kracht, vibratie, kleur en geluid zijn voor hem immers begrippen die samenhangen. Alle ‘kracht’ is trilling en trilling brengt geluid en kleur voort.
Bron: Boehme – een zeer lichte morgenster is opgegaan, symposionreeks 1