Een kleine filosofie van grote emoties: Liefde – Saskia de Coster, Erwin Mortier en Ignaas Devisch

BESTEL EEN KLEINE FILOSOFIE VAN GROTE EMOTIES : LIEFDE

We leven in een tijd vol emoties. Ze beïnvloeden ons dagelijkse leven, maar ook ons politieke bestel. Sommige emoties worden als ‘goed’ en ‘wenselijk’ gezien, andere zetten we weg als ‘verwerpelijk’ en ‘zwak’. Maar is dat zo? Is een beetje jaloezie niet net heel gezond? En is angst soms een schild tegen meer kwaad? Auteurs Saskia de Coster en Erwin Mortier kruipen in een emotie om die voluit te beleven en te verkennen. Filosoof Ignaas Devisch staat dan weer stil bij de kracht van de stilzwijgende emotie. Moet elke emotie wel gedeeld worden? ‘Emoties bespreekbaar maken is een goede vooruitgang geweest. Maar als het spreken dwingend wordt als gevolg van die ‘bevrijding’, dan hebben we de ene plicht ingeruild voor de andere. En blijven we sukkelen met de plaats van emoties in ons leven.’

ODI ET AMO

Dit is mijn korte boekje over liefde, het elementaire cement, metaforisch gesproken, dat van ons leven samen een samenleven maakt in plaats van een min of meer met of naast elkaar bestaan. Ik heb het niet over g-plekken of orgasmeverdiepende technieken, het algehele geklungel in de werkkamer van Venus. Daar is niets op tegen, maar liefde valt er niet altijd en nooit helemaal mee samen.

Het gaat over aandacht en toewijding en verbeten geduld, over luisteren en lezen en over trouw aan een zorgzaamheid die, als ze er niet zou zijn, de bouwstenen van onze eeuwig onvoltooide woningen van hun voegsel en draagkracht zou beroven – en het uit mijn bezorgdheid dat die erosie al langer dan vandaag overal om zich heen grijpt. Het gaat me daarbij ook om liefde als woede, een gerechtvaardigde verontwaardiging, en als verzet ook, rebellie. Speels en kolderiek subversief als het kan, hard als het moet.

Verder weet ik ook wel dat onze emoties nooit uitgezuiverde essenties zijn, maar altijd hybride. In elke liefde schuilt wel een kiem van haat, in elke tederheid een korrel geweld, in elke afkeer een klomp genegenheid. En er zal nooit een gebrek zijn aan lui die opwerpen dat ze niet eens bestaat, de liefde, zoals de vrije wil niet bestaat of de verbeelding, omdat ze niet meer zou zijn dan een samenspel tussen de cellen in ons centrale zenuwstelsel en allerlei hormoonspiegels in ons levensbloed.

Maar wanneer we afdalen in onze cellen en moleculen vinden we nergens een spoor van zowat alle begrippen, concepten of waarden die we dagelijks hanteren om onszelf door het bestaan te loodsen. Zelfs van de woorden die ik hier intik en ergens onder mijn schedel beluister terwijl ik ze noteer, zie je niet het miniemste letterteken of medeklinker door mijn neuronen flitsen. Ook de meest reductionistische neuro- en andere wetenschappers hechten zich aan geliefden, familie, vrienden. Als ze kinderen hebben, bezien ze die doorgaans niet als een opeenhoping van weefsel, bot en organen, waar bovenaan eten en drinken in gaat en onderaan een luier omheen moet.

Persoonlijk meen ik dat onze hersenen voorspellingsmachines zijn (ook al zijn ze geen echte machines). Ze houden altijd een paar scenario’s achter de hand omdat dat handiger is dan altijd weer ter plekke naar de beste reactie op een situatie te moeten gaan zoeken. Maar vrij zijn we wel degelijk, en liefhebben doen we ook, en onze verbeelding is al evenzeer een realiteit.

Wij mensen lijken dieren die af en toe metafysische, of op zijn minst metaforische buitelingen moeten maken om thuis te komen bij onszelf en de ander – zoals een forel soms boven de rivier uit springt en heel even door een voor hem on- leefbare wereld zweeft, om naar een vlieg te happen misschien, of om zich te laven aan het onmogelijke.

Ik ben geen filosoof, ik ben een schrijver. Er zijn vakbroeders en -zusters die met souplesse beide aandoeningen weten te combineren en daar vrolijk en vruchtrijk oud mee worden. Mijn verbeelding werkt te associatief, te speels, te anarchistisch om haar in systemen te herbergen. Vlinders moet je niet kooien.

Aan de universiteit, waar ik kunstgeschiedenis en oudheidkunde studeerde, volgde ik wel de cursussen wijsbegeerte, met en uit plezier, maar vooral omdat de meeste professoren in die tijd nogal comateus doceerden en je je opvoeding een beetje bij elkaar moest zien te harken, wilde je toch iets leerzaams uit de hele ervaring wegdragen.

Verder geloof ik wel dat er een filosofie in mijn werk meespeelt. Ik stel me haar voor als een groep grote zeezoogdieren waarvan de lezer, en ook ikzelf, nu en dan een staart, een paar rugvinnen of een fontein van damp uit de golven ziet opduiken, voor ze weer onderduiken.

Ik hoop dat het om een school potvissen gaat, mijn lievelingen onder de tandwalvissen. Ze slapen verticaal, loodrecht in hun onderwaterwereld hangend. Ze kunnen heel diep duiken, urenlang ook, omdat ze zuurstof opslaan in hun spieren. Ze jagen op reuzeninktvissen, dankzij hun vermogen tot ultrasone echolocatie. In hun kop zit een bol met een olieachtige substantie die als radar dienstdoet. Ze hebben natuurlijke oordoppen ontwikkeld, waarmee ze hun trommelvliezen beschermen tegen de knallen van hun eigen sonar.

Ze communiceren misschien met elkaar via gesofisticeerde geluidspanorama’s, vergezichten van echo’s. Hun hersenen zijn relatief en absoluut gesproken de grootste van alle dieren. In hun uitgestrekte vaalbruine huid, in die enorme hompen van levende materie, verschuilen zich, in een minieme plooiing, hun ogen, die sterk aan de onze doen denken. Zoogdierenogen. Hun blik vervult me van een diepe melancholie om hun lot, en dat van ons en deze wereld.

Mijn verhaal beweegt zich in dit boekje pakweg van een liefde voor de wereld, onze leef- en belevingswereld, naar de intermenselijke liefde toe, de liefde achter of voorbij de verliefdheid, en doet dat meanderend, met af en toe een potvis onderweg.

Ik zou het een caleidoscopisch boekwerk noemen als dat niet al te intellectualistisch klonk. Zelf verkies ik de naam mozaïekboek, zoals Ge­stameld liedboek over mijn dementerende moeder er een was, of Omtrent liefde en dood, mijn herinneringen aan wijlen Jef Geeraerts en zijn geliefde Eleonore. Wat je het nauwst aan het hart ligt, kun je eigenlijk alleen maar bij benadering omschrijven, in omtrekkende bewegingen, met stukjes glas, obsidiaan, taalmarmer, verbaal lapis lazuli.

Met mijn korte beschouwing over de liefde voeg ik aan die zijbeuk van mijn werk een bescheiden rondboog toe.

Gent,
Begijnhof Ter Hoyen,
14 oktober 2023

1 EEN KLEINE LIEFDE VOOR DE WERELD

Kijk ons, we staan ergens op een receptie, de zoveelste, en we zijn laat. Een Italiaans aandoende piazza met schaduwrijke gaanderijen en binnentuinen. Onder de gewelven bruist en klettert een branding van stemmen. Iemand speelt, ergens achter de palmplanten bij het buffet, houterig piano, maar niemand luistert.

Het geeft overigens niet dat we laat zijn, we zullen altijd laat zijn, en ook nooit helemaal gepast gekleed voor de gelegenheid. Het is goed mogelijk, zelfs zeer waarschijnlijk, dat de echo’s van de gesprekken die onder de koepels echoën en over de marmeren treden uitglijden de nagalm laten weerklinken van woorden uitgesproken door gasten die al lang weer vertrokken zijn.

Iedereen heeft het over iets. Niemand kan ons vertellen over wat precies, omdat niemand het echt goed weet. Iedereen is namelijk te laat gekomen. Iedereen zal altijd te laat komen, het evenement is ook al zo lang aan de gang. Niemand kan het gesprek, dat zich vertakt, meandert, hier en daar stokt, in doodlopende stegen verzandt, terugvoeren naar het eerste woord, de allereerste vraag.

BESTEL EEN KLEINE FILOSOFIE VAN GROTE EMOTIES : LIEFDE