BESTEL GESCHIEDENIS VAN DE KATHAREN
LEES MEER OVER HET SYMPOSIUM OVER DE KATHAREN IN ZUID-FRANKRIJK – SEPTEMBER 2021
Wie waren de katharen nu werkelijk? Hoe verliep de kruistocht tegen de Albigenzen, die in 1209 begon onder aanvoering van Simon van Montfort en eindigde in 1244 met de val van Montségur? In De geschiedenis van de katharen reconstrueert Michel Roquebert met ongeëvenaarde nauwgezetheid de kathaarse gemeenschap, haar geschiedenis en de geschiedenis van haar onderdrukking. Hij heeft zich daarbij uitsluitend gebaseerd op de bronnen uit die tijd: kathaarse handleidingen en rituelen, kronieken, verhoren en veroordelingen van de inquisitie, briefwisselingen tussen pausen, koningen en hooggeplaatste personen, door concilies vastgestelde canons en allerhande openbare en particuliere akten. Roquebert neemt je mee naar het hart van de middeleeuwen.
Wie echt álles wil weten over de geschiedenis van de katharen wordt aangeraden het werk van Michel Roquebert te raadplegen. De vijf lijvige delen van L’épopée cathare beschrijven de periode van 1198 tot 1329. De schrijver, die er 30 jaar aan werkte, gebruikte en vergeleek daarvoor alle beschikbare bronnen. Het resultaat, dat bestaat uit een drieduizendtal pagina’s, is een ongemeen boeiende reconstructie van de kathaarse geschiedenis: een aanrader! Voor wie 2.800 pagina’s iets te veel van het goede vindt, kwam er in 1999 een samenvatting van de gehele reeks in één deel. Bondig, toch volledig en, zoals steeds bij Michel Roquebert, het boek leest als een trein!
Michel Roquebert (1928) schreef een vijfdelig monumentaal werk van bijna drieduizend pagina’s over de katharen. Het boek dat hier nu voor u ligt is een verkorte versie daarvan, bedoeld voor een breder publiek. Het resultaat is een intrigerende, eerlijke en op vele bronnen gebaseerde geschiedenis van de katharen. Deze geschiedenis, die zich uitstrekt over meer dan drie eeuwen, beschrijft de hoge vlucht die de ketterij neemt in heel Europa en de redenen van haar bijzondere ontwikkeling in de domeinen van de graaf van Toulouse en zijn vazallen, grofweg de regio Midi-Pyrénées en Languedoc-Roussillon.
Ook wordt uitgebreid ingegaan op de in 1209 door paus Innocentius III in het leven geroepen kruistocht die duurde tot aan de val van Montségur in 1244, en op de inquisitie die in 1233 in Toulouse werd opgericht om het afvallige christendom uit te roeien waarin ze pas in het eerste kwart van de veertiende eeuw zal slagen.
INLEIDING
Katharisme, Kruistocht, Inquisitie
De geschiedenis van de katharen is min of meer de geschiedenis van hun vervolging. De perioden waarin ze hun geloof in alle vrijheid konden belijden waren namelijk zeer kort – wat tegelijkertijd betekent dat men hun nauwelijks de tijd liet om zelf getuigenis af te leggen van hun lot, terwijl hun tegenstanders alle ruimte en bovendien de plicht hadden de grote etappen van hun vernietiging uitvoerig te documenteren: de kroniekschrijvers deden het direct – weliswaar vooral voor de zogenoemde Albigenzische kruistocht, die plaatsvond van 1209 tot 1229 in de latere Languedoc –, door ofwel de gebeurtenissen die ze zelf hadden meegemaakt op te tekenen, soms dag voor dag, ofwel die waaraan ze zelf niet hadden deelgenomen, achteraf nauwkeurig te reconstrueren.
De notarii van de inquisitie deden het indirect: vanaf 1234 protocolleerden ze duizenden verhoren en honderden vonnissen, een reusachtig archief van documenten waarin de kathaarse gemeenschap als het ware in verzonken reliëf is geregistreerd, terwijl men er tegelijkertijd ziet hoe ze in een verloop van ruim honderd jaar langzaam maar onverbiddelijk verdween.
Kruistocht en inquisitie: dit zijn de twee onverbrekelijk met elkaar verbonden elementen van een geschiedenis die de katharen met hun leed en vaak ook met hun as geschreven hebben. Niet dat ze verzuimd hebben hun eigen sporen achter te laten, maar de weinige van hen afkomstige authentieke teksten – tot nu toe zijn er slechts drie Ritualen en twee theologische traktaten teruggevonden – die, van hoeveel belang ze ook zijn, slechts informatie bevatten over hun geloofsovertuigingen en hun liturgie en niets onthullen van hun interne geschiedenis – behalve misschien een zekere dogmatische ontwikkeling tussen de beide traktaten, die wel drie tot vier decennia uit elkaar kunnen liggen.
Maar over de kathaarse gemeenschap, haar Kerk, de menigte eenvoudige gelovigen die zich om hun uit perfecti en perfectae bestaande geestelijken schaarden en over de geografie en de chronologie van het ontstaan en de ontwikkeling van het katharisme zeggen die geschriften ons niets, in tegenstelling tot een dertigtal bekende en soms zeer uitvoerige antikathaarse verhandelingen die hun katholieke tegenstanders tegen hen aanvoerden. Wat men bijvoorbeeld weet van de kathaarse hiërarchie in Italië, komt hoofdzakelijk uit het anonieme De heresi catharorum in Lombardia dat zich in Basel bevindt en uit de Tractatus de hereticis uit Boedapest, die wordt toegeschreven aan de dominicaanse inquisiteur Anselmus van Alexandrië.
Met de akten van het concilie dat ze in 1167 hielden in Saint-Félix-Lauragais, niet ver van Toulouse, bezitten we weliswaar een geschrift uit de kringen van de Occitaanse katharen, maar behalve dat hun echtheid soms in twijfel getrokken wordt, gaat het slechts over een grensverdrag tussen de kathaarse bisdommen Carcassonne en Toulouse, de rest is al bekend uit de katholieke documenten – wat het overigens vrij zinloos maakt je af te vragen of dat concilie nu wel of niet heeft plaatsgehad.
Dat het katharisme zelf zo weinig sporen heeft achtergelaten in het reusachtige documentencorpus dat het geheugen van de volken en de naties uitmaakt, betekent dat dat die verdwenen godsdienst slechts van matig historisch belang is? Of liever gezegd, is er niet enige discrepantie tussen de belangstelling, waarvan zowel de wetenschappers als het grote publiek al meer dan een eeuw blijk geven, en de toenmalige werkelijke betekenis van wat alles bij elkaar niet meer was dan een van die religieuze afsplitsingen die het middeleeuwse christendom kenmerkten? Of men de katharen nu een intrinsieke waarde en een spirituele draagwijdte toekent, of men hen met spijt gedenkt of hen steeds weer veroordeelt, dat alles is natuurlijk zuiver subjectief. Daarom komt dit aspect ervan in dit boek nauwelijks ter sprake.
Omgekeerd zou het fout zijn het niet eens te worden over het historische belang van de middelen die zijn gebruikt om ze te vernietigen, zowel wat hun originaliteit als wat de consequenties betreft: enerzijds een kruistocht gevoerd tegen een deel van het christelijke Europa en anderzijds – onmiddellijk daarna – de invoering van een rechts- en politiesysteem waarvan de gevolgen bekend zijn.
De Albigenzische kruistocht was, op enkele details na, een verplaatsing van de in het Nabije Oosten gevoerde koloniale oorlogen. Zijn eerste successen werden in 1212 door de door de Assisen van Jeruzalem geïnspireerde statuten gesanctioneerd. Dat zegt genoeg over de verstrengeling van de religieuze en politieke aspecten van de onderneming. Aangekondigd als ‘heilige oorlog’ en met bullen en pauselijke besluiten kerkrechtelijk beschermd, was hij feitelijk in zijn principes al strijdig met de op het feodale recht gebaseerde civiele instituties.
Als bron van soms onoplosbare diplomatieke problemen kreeg het religieuze conflict al gauw het aanzien van een regelrechte veroveringsoorlog. Daarbij zette het zo veel en zulke complexe mondiale belangen op het spel, dat het al gauw internationale dimensies aannam. In september 1213 viel de koning van Aragón, Peter II, in de slag bij Muret. Deze aartskatholieke vorst was zijn door de kruisvaarders geplunderde en bedreigde verwanten, bondgenoten en vazallen te hulp gekomen. Zijn dood liet het huis van Barcelona nagenoeg definitief van het Noord-Pyreneese toneel verdwijnen, waardoor daar de weg vrijkwam voor de kroon van de Capetingers.
Toch oogstte dit huis pas in 1229, na twintig jaar oorlog, de vruchten van een kruistocht die het oorspronkelijk niet had gewild en die het zelfs tien jaar had weten te vertragen, onder het voorwendsel dat het een ontoelaatbare inmenging betrof van de Heilige Stoel in de aangelegenheden van het koninkrijk. In het verdrag dat de graaf van Toulouse, Raymond VII, in Parijs moest ondertekenen, werd de helft van zijn landerijen aan koning Lodewijk IX toegezegd en werd door slimme en draconische erf- en huwelijksclausules in twee stappen de annexatie van de rest voorbereid: de erfgename van Raymond VII zou met een broer van de koning trouwen – Raymonds opvolger zou dus een Capetinger zijn – en als de echtelieden kinderloos stierven, zou het graafschap toekomen aan de koning zelf, die daarmee zijn eigen rijk tot aan de Pyreneeën uitbreidde en tegelijkertijd een ruime blik kreeg op de Middellandse Zee.
Zo werd het gebied dat de koninklijke kanselarij, naar het voorbeeld van Aquitanië, al snel Occitanië noemde, het latere Languedoc, in 1271 definitief Frans. Als men bedenkt dat dit gebied eens was geïntegreerd in de kortstondige maar reusachtige – van de Ebro en de Béarn tot aan de Alpen reikende – Occitaans-Catalaanse staat, waarvan de juridische grondslag de eden waren die in januari 1213 in Toulouse onder het leenheerschap van Peter II waren afgelegd, heeft men een idee van de omvang van de eigenlijke politieke gevolgen van de kruistocht op dit deel van West-Europa: wat de Heilige Stoel aanvankelijk waarschijnlijk beschouwde als een strenge, maar tijdelijke politieke actie tegen de ket- ters en de baronnen die de ketters op hun landgoederen tolereerden, had de Noord-Pyreneese geopolitieke ruimte ingrijpend gewijzigd. De Albigenzische kruistocht was zeker een belangrijke fase in het ontstaan van Frankrijk.
Die twintig jaren met al hun gevolgen hadden de godsdienstige kwestie echter geen stap verder gebracht. Integendeel: het Occitaanse katharisme bleek in 1229 nog sterker dan in 1209. Zijn Kerk had zich zelfs moeten voorzien van een vijfde bisdom… De Heilige Stoel, die uiteraard absoluut niet van plan was toe te geven, moest daarom zijn werkwijze veranderen. De opdracht tot vervolging werd de veroveringslustige katholieke ridders, die voorheen vooral in het noorden van het rijk en in het Rijnland geworven waren en vermoedelijk niet alleen katharen hadden omgebracht, ontnomen en in 1233 aan monniken van de orde der dominicanen toevertrouwd. De inquisitie is dus in de Languedoc ontstaan, heeft zich vervolgens over heel Europa verspreid en haar carrière zes eeuwen later in de Nieuwe Wereld beëindigd.
Laten we onmiddellijk afstand nemen van het clichématige beeld van een Languedoc dat overgeleverd was aan de verschrikkingen van een blinde onderdrukking, met rijen katharen – perfecti en perfectae of gewone gelovigen – massaal overgeleverd aan folteringen, brandstapels en in het beste geval levenslange opsluiting. Natuurlijk was het systeem verschrikkelijk, maar op een veel geniepiger manier dan men vaak denkt. Zijn eerder psychologische dan fysieke wreedheid waardoor de kathaarse gemeenschap – afgezien van de laatste Kerk van de broers Authié, die aan het begin van de XIVe eeuw in de ware zin van het woord uitgeroeid werd – veel doeltreffender van binnenuit werd ontwricht dan door het verbranden van een handvol onboetvaardigen.
Overigens zal de inquisitie van de Languedoc in de loop van een eeuw bij lange na niet zo veel mensen verbranden als Simon van Montfort en zijn kruisridders tussen juli 1210 en mei 1211… Moet men er werkelijk aan herinnerd worden dat het de opdracht van een inquisiteur is de mensen te bekeren, niet om ze te verbranden, en dat de brandstapel, ook al durft niemand dat toe te geven, een bewijs van onvermogen is?
Bovendien is de Languedoc van de 13e eeuw niet het Spanje van eind XVe eeuw, het Spanje van Ferdinand, Isabella en Torquemada, en de inquisitie niet de politieke politie die de katholieke koningen tot een staatsinstelling verhieven. Het is een onafhankelijke rechtsmacht, vergelijkbaar met de civiele rechtbank, waaraan ze trouwens een wezenlijk deel van haar werkwijze ontleent en waarvan ze de methoden soms ook matigt. En ze heeft het niet gemakkelijk! Vanaf het begin was ze blootgesteld aan talrijke onzekerheden en moeilijkheden en soms ook aan wrede vernederingen.
Ze moest het eens worden met alle lokale machten en af en toe compromissen sluiten. Maar de ongeveer tachtig achtereenvolgende inquisiteurs (om het alleen over hen te hebben) die bijna een eeuwlang de ketterij in Occitanië moesten bestrijden, gingen te werk met een ijver die beurtelings bekrompen, subtiel, doeltreffend of uiterst zorgvuldig was en waar de orthodoxie mee gebaat was, maar zonder dat het kwam tot de werkelijke holocaust die soms maar al te graag wordt opgeroepen.
Maar zelfs als men de inquisitie terugbrengt tot haar oorspronkelijke taak en de juiste proporties, die van haar begintijd, ze blijft een doorn in het vlees van de Roomse Kerk. Ontstaan in de Languedoc van de jaren 1230, was het waarschijnlijk het eerste ideologische systeem in de geschiedenis dat een hele bevolking met behulp van onderzoeken, geïnstitutionaliseerde verklikking, verhoren en geheime dossiers, volledig controleerde. Paus Gregorius IX re- aliseerde zich vast niet dat hij daarmee het ideale werktuig smeedde van alle latere totalitarismen.
Omdat de huidige Kerk nog altijd lijdt onder dit onzalige verleden, organiseerde het Vaticaan in de laatste oktoberdagen van 1998 een symposium dat moest dienen als basis voor een eventuele ‘rouw’. Dat de inquisitie uiteindelijk in 1821 is afgeschaft, verandert natuurlijk niets aan de dramatische actualiteit van het probleem. Het is zelfs zo dat het systeem nadat het van religieus naar politiek terrein was overgegaan, opnieuw tot grote bloei kwam. De 20e eeuw zal wellicht als de eeuw van de triomfen van de inquisities de geschiedenis ingaan.
Als noodzakelijke bouwsteen van iedere dictatuur heeft het systeem van de inquisitie dus een grote toekomst voor zich. Het is interessant om te we- ten dat het, inmiddels meer dan zeven eeuwen geleden, is ingesteld om de katharen uit de Languedoc te vernietigen, en al even interessant is het feit dat dit model van een vervolgde gemeenschap in zekere zin tot voorbeeld voor alle latere – religieuze, politieke of sociale – guerillaoorlogen werd.
In de eerste drie delen van mijn Épopée cathare heb ik er nadrukkelijk op gewezen dat de Albigenzische kruistocht niet terug te voeren was op de plotselinge meedogenloze overval van de uit het noorden komende veroveraars die zich alleen maar verscholen achter het masker van de ‘heilige oorlog’ om de imperialistische bedoelingen van de Franse kroon beter te kunnen verbergen. Ik heb getracht aan te tonen dat het juist om een zorgvuldig geplande campagne ging, waarvan de Kroon trouwens niets wilde weten. Dezelfde principes waarop de Heilige Stoel hem juridisch gegrondvest had en die wel moesten botsen met de feodale instituties, keerden zich tegen die ‘heilige oorlog’ en deden hem al snel ontaarden in een veroveringsveldtocht.
In de beide volgende delen heb ik me al net zo categorisch verzet tegen iedere gesimplificeerde interpretatie van de rol en het functioneren van de dominicaanse inquisitie, die onmogelijk als monolithisch blok behandeld kan worden. Ze was voortdurend in conflict met de lokale machthebbers van de Languedoc, met de stadselite, met de graven van Toulouse, met de kleine en grote heren van de streek, en met de plaatselijke clerus.
1 VAN DE BOGOMIELEN TOR DE KATHAREN
Omstreeks het jaar 950 begon, als men het smaadschrift van de Bulgaarse priester Kosmas Traktaat tegen de recente ketterij van de bogomielen geloven mag, een pope van die naam in Bulgarije zeer subversieve geloofsovertuigingen te verspreiden die men al gauw als ‘manicheïstisch’ bestempelde, omdat daarin de schepping van de zichtbare wereld aan de duivel en niet aan God werd toegeschreven. De belangrijkste centra van zijn verkondiging waren het gebied Preslav, niet ver van de Zwarte Zee, en het hart van Macedonië rondom Ochrida. De aanhangers van de ketterse pope werden in Bulgarije en daarna in heel het Byzantijnse rijk al snel bogomielen genoemd.
In oud-Slavisch betekent bogomiel ‘het medelijden van God waardig’, of ‘door God geliefd’, wat te vergelijken is met het Griekse theofilos, ‘die God liefheeft’. Het kan zijn dat onze pope zijn aanhangers met zijn naam heeft aangeduid – iets als ‘vrienden van God’. Maar misschien moeten we uitgaan van een omgekeerde volgorde: er kan een beweging bestaan hebben die zich bogomili, ‘door God beminden’ of ‘vrienden van God’ noemde, en de stichter gaf zichzelf of kreeg het pseudoniem bogomiel.
Hoe het ook zij, één ding lijkt duidelijk: halverwege de 10e eeuw wordt in een deel van de Balkan een dualistische leer verkondigd. De aanhangers ervan, die zich voordoen als betere christenen dan de orthodoxen, nemen er geen genoegen mee de schepping van de materiële wereld en het menselijk lichaam aan de duivel toe te schrijven, maar drijven ook de spot met de verering van het kruis en de relikwieën en met de iconencultus.
Door het avondmaal een zuiver allegorische betekenis toe te kennen – Christus had met ‘mijn lichaam en mijn bloed’ zijn eigen boodschap bedoeld – ontkennen ze de werkelijke aanwezigheid van de Heiland in de hostie en verwerpen daarmee zowel de eucharistie als de mis. Ze verwerpen bovendien de katholieke doop en protesteren vooral tegen de kinderdoop. Ze veroordelen het sacrament van het huwelijk en verklaren de voor een priester afgelegde biecht nietig. Ze ontkennen dat Christus geboren is uit de Maagd Maria en dat hij wonderen heeft verricht. Ze eten geen vlees, niet om in onthouding te leven, zoals de katholieke monniken, maar omdat ze het voor onrein houden. Ze ontkennen de waarde van de Wet van Mozes en de Boeken van de profeten, en keren zich tegen het gezag van de katholieke Kerk en haar dienaren…
Ongeveer honderd jaar na het traktaat van Kosmas zal de Panoplia dogmatica van de Griekse theoloog Euthymios Zigabenos deze beschrijving van de bogomielen op belangrijke punten, die de Bulgaarse priester in het duister had gelaten, vakkundig aanvullen. Kosmas laat ons weliswaar zien dat de ketters elkaar de biecht afnemen, zoals de Occitaanse katharen het met hun ceremonie van het apparelhament zullen doen, maar hij bericht ook van de plicht die ze zichzelf opleggen om vaak te vasten, verscheidene keren per dag hun enige gebed, het Onzevader op te zeggen en zelfs op feestdagen lichamelijke arbeid te verrichten.
Hij zegt echter niets over hun opvatting van het heil en de wegen die ertoe leiden. Pas bij Euthymios komen we te weten dat ze de katholieke waterdoop afwijzen en hun eigen doopplechtigheid uitvoeren, waarbij ze de dopeling het evangelie van Johannes op het hoofd leggen en hem door handoplegging de Heilige Geest ingeven. Hier herkennen we al het kathaarse ritueel van het consolamentum. Euthymios voor ziet tegelijkertijd in een andere bij Kosmas aangetroffen leemte, namelijk de kerkelijke organisatie van de bogomielen. De doop door handoplegging verheft de gewone gelovige tot de rang van uitverkorene, een duidelijke anticipatie op het onderscheid dat de katharen later zullen maken tussen gewone gelovigen en ‘volmaakte ketters’ – die de inquisitie later hérétiques parfaits zal noemen en die de uit mannen en vrouwen bestaande clerus van hun Kerk zullen vormen.
Andere bronnen informeren ons, weliswaar summier en niet altijd heel duidelijk, over de bogomielse hiërarchie. Ze vermelden verschillende opvolgers van Bogomiel zelf, van wie er één, de Byzantijnse arts Basileios, omstreeks het jaar 1110 te Constantinopel werd verbrand. Ze bevatten verder diverse lijsten van djed, bisschoppen of hoogwaardigheidsbekleders, waarvan er een betrekking heeft op een ketterse Kerk in Bosnië, die vermoedelijk in het jaar 1000 door de bogomielen van Macedonië is gesticht.
Het bogomilisme is dus de oudste uiting van de omvangrijke en diepgaande protestbeweging die vijf eeuwen lang felle aanvallen deed op de dogmatiek en het gezag van de katholieke Kerken – zowel die van Constantinopel als die van Rome na het schisma van 1054. Al vanaf het jaar 1000 laat de Bulgaarse ketterij inderdaad alle wezenlijke kenmerken zien van de godsdienst van hen die in een groot deel van West-Europa – zij het ook met lokale en tijdgebonden varianten – twee eeuwen later ‘katharen’ genoemd zullen worden. Ze noemen zichzelf ‘Vrienden van God’ en zullen in de loop van de 14e eeuw uit het Latijnse Westen verdwijnen, terwijl hun geloofsgenoten op de Balkan zich tot de komst van de Turken in de tweede helft van de 15e eeuw in Bosnië kunnen handhaven en zich dan tot de islam bekeren, die nog altijd de godsdienst van hun verre nakomelingen is.
Dat wil echter niet zeggen dat het bogomilisme als absoluut uitgangspunt en als enige en algemene bron van alle uitingen van de dualistische ketterij geldt. Natuurlijk heeft het bogomilisme zich verspreid. Daaraan bestaat geen twijfel. Eerst in alle Balkanlanden. Al heel vroeg schijnt het tot twee bogomilische ‘orden’ gekomen te zijn, de zogenoemde Bulgaarse – Preslav en Ochrida – en die van Dragovica in het zuiden van Macedonië, om van de Kerk van Bosnië nog te zwijgen.
De akten van het kathaarse concilie dat in 1167 niet ver van Toulouse te Saint-Félix-Lauragais plaatsvond, informeren ons over het bestaan van nog een Slavische Kerk, die van Dalmatië, plus de Kerk van Melenguia in de Peloponnesos, en natuurlijk nog de Kerk van Constantinopel, die toen Kerk van Roemenië heette. Wat het Byzantijnse Klein-Azië betreft: vanaf het begin van de xie eeuw had het bogomilisme zich over de hele Egeïsche kust verspreid, met Philadelphia als middelpunt van een lokale Kerk, wier invloed zich uitstrekte over Nicea, Pergamon, Smyrna, Efeze, Milete en over het verder landinwaarts gelegen Akmonia.
Hoe was de situatie in het Westen? Spreken van bogomilische missies of meerdere golven van bogomilische prediking is een soms geopperde, maar niettemin zeer boude bewering! De aanwijzingen voor een echte uitbreiding van het bogomilisme als zodanig zijn feitelijk uiterst subtiel. Ze tonen echter voldoende aan dat de ketterij op de Balkan in West-Europa bekend was en soms zelfs voor de Moederkerk gehouden werd. Omstreeks 1143 verklaren in en om Keulen gearresteerde ketters voor ze worden verbrand dat hun godsdienst ‘sinds de tijd van de martelaren tot vandaag verborgen gebleven is en zich in Griekenland en andere landen heeft gehandhaafd’.
In 1167 komt Nicetas, het hoofd van de Kerk van Constantinopel, naar de Languedoc om het kathaarse concilie van Saint-Félix voor te zitten, wat inhoudt dat als het werkelijk heeft plaatsgevonden, men hem misschien niet het hoogste gezag, maar wel een zekere superioriteit toekende – al was het maar vanwege de ouderdom van zijn Kerk. De vraag of de verschillende dualistische Kerken een paus – in dit geval een tegenpaus – hadden, heeft de toenmalige katholieke polemisten trouwens flink beziggehouden. Ze hebben het vaak bevestigd, maar niet overtuigend genoeg om zonder voorbehoud geloofd te worden.
Alleen al de titel papa, die de akten van Saint-Félix aan Nicetas geven, kan zowel pope, vader of paus betekenen. Het is echter de enige originele kathaarse tekst die men aan het dossier kan toevoegen – als hij überhaupt al echt is –, alle andere zijn door katholieken geschreven en bevatten slechts vage en onduidelijke toespelingen op een paus van de ketters. We hebben hier eerder te maken met geruchten – of angst – dan met zekerheden. Zelfs als de verschillende ketterse Kerken er bij gelegenheid aan herinnerden dat die van de Balkan hun oudste Kerken waren, en zelfs wanneer ze zich als het nodig was ook tot die van Constantinopel konden wenden, wat we met recht mogen aannemen, toch waren ze nooit zo aan die Kerk onderworpen als het geval zou zijn geweest wanneer die inderdaad de oorsprong of de moeder van alle andere was geweest.
Dat ze ten tijde van het concilie van Saint-Félix wellicht een relatieve hegemonie had, houdt absoluut niet in dat ze over de andere Kerken een onbeperkte macht uitoefende, zoals de Heilige Stoel over de Roomse Kerk. Van de 16e tot de 17e eeuw was de duistere ketterse Kerk nooit een gecentraliseerd instituut. Ze bestond uit een groot aantal onafhankelijke Kerken.
Maar afgezien van enkele groepen die even kortstondig als marginaal waren en waarvan het lot heel nauw verbonden was met dat van de toenmalige ‘profeten’, bijvoorbeeld Tanchelmus, Éon de l’Étoile of Pierre van Bruis, de onafhankelijkheid van de dualistische Kerken verhinderde hen niet zich er terdege van bewust te zijn dat ze zusters waren en allemaal behoorden tot dezelfde ware Kerk van Christus die ze in rechte lijn van de apostelen geërfd hadden, wat het Occitaans kathaars Rituaal duidelijk tot uitdrukking brengt:
‘Deze heilige doop, waardoor de heilige geest gegeven wordt, heeft Gods Kerk sinds de apostelen tot op de huidige dag bewaard, en hij is van Bons Hommes tot Bons Hommes tot hier gekomen, en zo zal het zijn tot het einde der tijden…’
Deze overtuiging blijkt trouwens ook uit de namen die de ketters zichzelf gaven: Bons Hommes, ‘goede mensen’, maar ook ‘goede christenen’, in het Westen kortweg ‘christenen’, terwijl de Bosnische christenen zich Krestjani of Vrienden van God noemden, wat bijna letterlijk overeenkomt met de Bulgaarse bogomielen.
Hoewel ze er belang bij hadden de ketterse stroming in een veelvoud van kleine groepen te verdelen om de eenheid van het ware geloof beter uit te laten komen – en ze hebben geen gelegenheid voorbij laten gaan – hebben de katholieke polemisten zelf door hun vocabulaire de overeenkomsten tussen de verschillende ketterse Kerken van het Westen tot uitdrukking gebracht en zelfs ongewild de idee van een gemeenschappelijke oorsprong bevestigd, en wel door gebruik te maken van het woord Bulgaar of zijn volkse doublet Bougre.
Vladimir Topentcharov heeft verrassend veel teksten uit het eerste kwart van de 13e eeuw ontdekt waarin met de woorden bulgari, boulgres, bogres enz., duidelijk de katharen worden bedoeld. Dan is er nog de dichter Guillaume de Tudèle, die het aan het begin van zijn Canso de la Crozada heeft over cels de Bolgaria ‘die uit Bulgarije’ om de ketterse geleerden – allemaal Occitanen! – aan te duiden met wie de katholieke gezagsdragers in 1204 in Carcassonne debatteerden…
Het moest dus algemeen bekend zijn dat het katharisme zijn oorsprong had aan de andere kant van de Adriatische Zee. Dat was weliswaar niet helemaal juist als men daaronder een rechtstreekse afstamming verstaat die voortgekomen zou zijn uit een soort van systematische evangelisatie van het Westen door bogomilische missionarissen: Veel slachtoffers van de brandstapels die vanaf het begin van de 11e eeuw werden opgericht, schijnen niets te maken te hebben gehad met het bogomilisme. Maar helemaal fout was het ook weer niet.
Het feit dat het – tegen de achtergrond van een intensieve gedachte-uitwisseling, een grote geestelijke onrust en een om zich heen grijpend antiklerikalisme – van Lombardije tot in Vlaanderen en het Rijnland, van Catalonië en Occitanië tot in de Champagne, van Bourgondië tot Engeland tot spontane protestbewegingen gekomen was van zowel theologische als ethische aard, sluit niet uit dat een zekere invloed van de Balkan dit protest her en der geholpen heeft zich als theorie van een dualistische kosmologie en soteriologie te uiten.
Nog omstreeks 1190 werd een door de bogomilen gebruikt apocrief geschrift uit de iie eeuw, de Interrogatio Johannis of Het geheime avondmaal (La Cène secrète) ‘uit Bulgarije’ overgebracht naar de Italiaanse kathaarse bisschop van Concorezzo, Nazarius, en in de xviie eeuw wordt er in de archieven van de inquisitie van Carcassonne een afschrift van gevonden dat ongetwijfeld door de inquisitie was geconfisqueerd en vervolgens van aantekeningen was voorzien… In de vijfhonderdjarige geschiedenis van de dualistische ketterij was dit waarschijnlijk de enige uitwisseling tussen bogomielen en katharen!
Het is overigens symptomatisch dat de grote westerse centra van het dualisme aan de grote handelsrouten liggen, dat wil zeggen aan de grote verkeersassen van de mensen, de dingen en de ideeën: de Povlakte, het Rhône-, Saône- en Rijndal, Bourgondië, Champagne, Vlaanderen, Val de Loire, Seuil du Poitou, Seuil du Languedoc, het Garonnegebied…
Maar is het eigenlijk niet nutteloos zich af te vragen of het katharisme volledig op het bogomilisme is terug te voeren of dat het spontaan en zonder diens directe invloed is ontstaan? Als het er niet uit voortgekomen is, stemt het er in ieder geval op essentiële punten mee overeen. En als men het als zijn westerse variant beschouwt doet men geen van beide tekort.
In het Westen: de golf van de 11e eeuw
In het Westen zijn al in het jaar 1000 de eerste sporen terug te vinden van een heterodoxe onrust. Een man uit Vertus in de Champagne, een zekere Leutard, zou door de bisschop van Châlons in ballingschap zijn gestuurd omdat hij kruisen had vernield en geweigerd had de tiende te betalen. Nadat zijn weinige aanhangers door de bisschop tot het katholieke geloof waren teruggebracht, zou Leutard zelfmoord hebben gepleegd door zich in een put te werpen.
Dit alles behoort misschien tot het rijk der legenden, maar dat neemt niet weg dat twaalf jaar later in Châlons een synode belegd moest worden om streng op te treden tegen uitgesproken antiklerikale manifestaties. Moeten we daarin al de voorbodes zien van ketterij? Die vraag moet onbeantwoord blijven, want de bronnen over de geloofsovertuigingen die aan zulk gedrag ten grondslag zouden kunnen liggen vermelden daarover niets.
Met de slachtoffers die rond het jaar 1022 in Toulouse tot de brandstapel werden veroordeeld komen we niet veel verder, behalve dat ze door Adémar van Chabannes, de enige chroniqueur die deze gebeurtenis vermeldt, ‘manicheeërs’ genoemd worden – helaas zonder verdere bijzonderheden! ‘Manicheeërs’ zouden ook de ketters geweest zijn die vier of vijf jaar eerder in Aquitanië opgedoken waren en als ‘boodschappers van de antichrist’ werden aangeduid.
Adémar zegt niets over een eventuele arrestatie maar doet een paar karige mededelingen over hen die, als ze het niet al waren, al gauw tot clichés van de middeleeuwse ketterij zouden worden: ze verwerpen de doop en het kruis, ze vasten, doen zich voor als monniken en veinzen kuisheid – terwijl ze in werkelijkheid een losbandig leven leiden. De hertog van Aquitanië – nog altijd volgens Adémar van Chabannes – zou omstreeks 1027 te Charroux, in de Poitou, bisschoppen en abten in een concilie bijeengeroepen hebben ‘om de ketterijen die door de manicheeërs onder het volk verspreid werden, te stoppen’.
Dat alles is erg vaag en onduidelijk en de chroniqueur zelf lijkt niet veel belang te hechten aan die onrust. Wat er zich in dezelfde tijd dat er in Toulouse ketters tot de brandstapel veroordeeld werden in Orléans afspeelde was op een andere manier ernstig. Een kanunnik van de kathedraal Sainte-Croix en de superieur van het seminarium Saint-Pierre, de biechtvader van koningin Constance, allebei hoogontwikkelde mannen die als voorbeeldige christenen golden, werden aangegeven omdat ze een sekte opgericht zouden hebben en een tiental geestelijken en enkele leken met zich zouden hebben meegesleept.
INHOUDSOPGAVE
Inleiding: Katharisme, Kruistocht, Inquisitie
Over de bronnen
I Het ontstaan van de dualistische ketterij
1 Van de bogomielen tot de katharen
– In het Westen: de golf van de XIe eeuw
– Van de gregoriaanse hervorming tot aan de tweede golf
– 1145: de missie van Bernard van Clairvaux
– 1165: colloquium in Lombers
– 1167: een kathaars concilie?
– 1177-1181: een voor-kruistocht
– De Graal tegen de katharen
2 De kathaarse gemeenschap en haar Kerk
– De geografische verbreiding
– Een kerkelijk apparaat
– De gelovigen
– Breuklijnen
3 Innocentius III: de onvindbare kruistocht
– Occitaanse geopolitiek 85
– De zuivering van de hogere geestelijkheid – De missies van de legaten
– Het beroep op de koning van Frankrijk<
– De heilige Dominicus
– De moord op Pierre van Castelnaud
II De kruistocht
1 Simon van Montfort of de bliksemoorlog
– De verootmoediging in Saint-Gilles
– De kruistocht van de Agenais
– Béziers: ‘Dood ze allemaal’
– De verovering van Carcassonne
– De confiscatie
– De Militia Christi
– De bezetting van de Lauragais
– Van het graafschap Foix tot in de Albigeois
– De eerste opstanden
2 De oorlog van de burchten– Een voorjaarsoffensief
– De belegering van Minerve
– De belegering van Termes
– De breuk 146
3 Het isolement van Toulouse– De slachtoffers van Lavaur
– Het onmogelijke compromis
– Het eerste beleg van Toulouse
– Het tegenoffensief
– De schijnoverwinning van Castelnaudary
– De tweede verovering
– Van de Bas-Quercy tot de Agenais
– De omsingeling
– De statuten van het veroverde land
4 Peter II van Aragón: de uitdaging
– Beroep op de koning
– Een vredesplan
– Op weg naar het Imperi pirinenc
– Het stopzetten van de kruistocht
– Peter II van Aragón in Toulouse
– De eden van 27 januari
– De grote verwarring
– De ommekeer
– De inname van Le Pujol
5 De afzetting van Raymond VI
– Muret
– De slag
– ‘Als bij een toernooi…’
– De onderwerpingen
– De grote rit
– ‘princeps et monarcha…’
– Het ontstaan van de orde der predikheren
– Een ‘pelgrim’ genaamd Lodewijk
– Het vierde Lateraans Concilie
6 De Occitaanse herovering
– Beaucaire
– De plundering van Toulouse
– De bevrijding
– ‘En de steen kwam precies op de juiste plaats terecht…’
– De slag bij Baziège
– Toulouse: derde belegering
– De belegering van Castelnaudary
– De grote jacht
7 De koninklijke kruistocht
– De eden van Montpellier
– Het concilie van Bourges
– De ondergang
– De opleving
– Onderhandelingen
– Het verdrag van Parijs
III De inquisitie
1 Het ontstaan van de inquisitie
– Het concilie van Toulouse
– De stichting van Montségur
– Het beroep op de predikheren
– De eerste onlusten
– De verdrijving van de predikheren
2 Vervolging en verzet
– De werkwijze van de inquisitie
– Guillaume Arnaud en Étienne van Saint-Thibéry
– De opschorting van de inquisitie
– Trencavel en de opstand van het rechtsgebied van de seneschalk
– De organisatie van het religieuze verzet
– De handlangersnetwerken
3 Het bloedbad van Avignonet
– De grote coalitie
– Hemelvaartsnacht
– De mislukte opstand
4 Het einde van Montségur
– Het begin van de belegering
– De beslissende momenten
– De overgave en de brandstapel
5 Van Ferrer tot Bernard van Caux
– Ferrer: een tijdelijk tribunaal
– Perfecti en gelovigen
– Bernard van Caux: de Agenais wordt uitgekamd
– De ‘algemene predikingen’ van Toulouse
6 De graaf, het Heilig Officie en de bisschoppen
– Van vergelding naar barmhartigheid
– Omkering van de rollen
– De laatste jaren van Raymond VII
7 Na Montségur: inventarisatie
– Graafschap Foix: de Kerk in nood
– Het land van Toulouse: het chagrijnleer
– Sicard Lunel: van de Albigeois tot de Quercy
– Carcassès: van Val de Daigne tot de Cabardès
– Alfons van Poitiers: de terugkeer van de predikheren
– Het einde van de Franse verovering
8 De tijd van de ballingschap
– De inquisiteurs van 1255 tot 1300
– Toulouse en de Lauragais: het laatste netwerk
– Filips III de Stoute: de amnestie van 1279
– Lombardije, opvangland
– Sirmione of het nieuwe Montségur
9 De tijd van opstanden en complotten
– Carcassonne: 117 consolamentums
– Het complot tegen de archieven
– Het eerste proces van Albi
– Nicolas van Abbeville en de ‘woede van de Carcassonners’
– Nogmaals Albi: het politieke proces
– Het complot van de infant van Mallorca
– Het falen van Bernard van Castanet
10 De laatste perfecti, de laatste brandstapels
– Pierre Authié: de Kerk van de kathaarse vernieuwing
– Bernard Gui: de repressie
– Nog eenmaal Albi en Carcassonne
– Het einde van Bernard Délicieux
– Jacques Fournier en het graafschap Foix
– Guillaume Bélibaste: de laatste perfectus
– De laatste vier gelovigen
Noten
Bronnen
Kaarten
Namenregister
BESTEL GESCHIEDENIS VAN DE KATHAREN
LEES MEER OVER HET SYMPOSION OVER DE KATHAREN IN ZUID-FRANKRIJK