Emond Halley, Engelse astronoom naar wie een komeet is genoemd

LEES OVER DE HEMELPROEF

BESTEL DE HEMELPROEF

Met het werk van Isaac Newton (1643-1727) werd een periode in de geschiedenis van de sterrenkunde afgesloten. Het probleem van de planetenbeweging, dat het menselijk vernuft tweeduizend jaen zoveel moeite had gekost, was nu opgelost. Newton had door zijn wet een stevige grondslag gelegd, waarop het gebouw van de sterrenkunde verder kon worden opgetrokken. Maar daar door was er nu ook veel werk te doen. Er moest worden onderzocht, of de gravitatie-wet in staat was iedere bijzonderheid in de beweging van de planeten te verklaren. Daartoe was veel waarnemingsmateriaal nodig over de plaatsen van de sterren, ten opzichte waarvan deze bewegingen werden vastgelegd. 

Het was noodzakelijk de nauwkeurigheid van de astronomische waarnemingen zeer te vergroten. Dit alles is het werk geweest van drie Engelsen: John Flamsteed (1646-1709), Edmond Halley (1656-1742) en James Bradley (1692-1762). Engeland had in die tijd de leiding bij de beoefening van de sterrenkunde. In andere landen kwam er heel weinig van terecht. Daar waren geen astronomen van betekenis. 

Van deze drie sterrenkundigen was Halley de grootste. Hij was een geleerde van naam. Veel belangrijke ontdekkingen heeft hij gedaan. Zijn roem zou zonder twijfel nog groter zijn geweest , wanneer hij niet het ongeluk had gehad, dat zijn ster moest schijnen aan dezelfde hemel, waaraan die van Newtons genie schitterde. Hij was een tijdgenoot van Newton, welke veertien jaar voor hem was geboren. Halley heeft dat niet betreurd . Hij was een trouw vriend en een warm vereerder van de grote natuurkundige. 

De naam Halley leeft voort in de naar hem genoemde komeet, die tot de meest bekende komenten behoort. Het is een bijzondere staartster, die in vast regelmaat iedere 75 jaar de zon bezoekt en dan een tijdlang voor ons onzichtbaar is. Toen de komeet in 1632 aan de hemel verscheen, toonde Halley aan dat haar baan grote overeenkomst vertoonde met die van de komeet, die Kepler (1571-1630) in 1607 had gezien, en met de baan van een komeet, welke in 1531 werd waargenomen. 

Halley leidde daaruit af, dat men in elk van deze gevallen met dezelfde komeet te doen had en dat deze met een omloopsnelheid van 75 jaren een geloten baan om de zon dooropen had. Later heeft men in geschiedkundige kronieken berichten gevonden over alle verschijningen van deze komeet tot 87 v. Chr., terwijl zij ook in 240 v. Chr. is waargenomen. Na 1662 is deze komeet eveneens steeds met  een tussenruimte van 75 jaren zichtbaar geweest, ook in 1910 en 1986. De omloopsnelheid is niet steeds dezelfde, omdat de aantrekking van de grote planeten hierop invloed kan uitoefenen. 

In de oudheid en in de middeleeuwen heeft men steeds gemeend, dat de plaatsen van de sterren aan de hemel onveranderlijk waren. Maar in 1718 ontdekte Halley dat enkele heldere sterren een andere plaats innamen dan in de catalogus, opgenomen in de Almagest van Ptolemeus, vermeld was. Sirius, Aldebaran, Betelgeuze en Arcturus hadden zich merkbaar verplaatst ten opzichte van de hen omringende zwakke sterren. Sirius stond driekwart graad, dit is anderhalve maansmiddellijn, van de plaats, die de Almagest opgeeft. Maar deze verplaatsing was buitengewoon groot. 

Door verdere onderzoekingen werd de ontdekking door Halley bevestigd. Door het vergelijken van oude en nieuwe catalogussen vond men toen, dat vele sterren een merkbare eigenbeweging hebben. de vaste strerren zijn niet vast. De constellaties veranderen daardoor. Weiliswaar zeer langzaam, maar toch over grote tijdsverlopen duidelijk merkbaar. 

Bron: ‘De roman van de sterrenhemel’ door dr. W.J.A. Schouten

LEES OVER DE HEMELPROEF

BESTEL DE HEMELPROEF