Toelichtingen op het sprookje van Goethe over de groene slang en de schone lelie door Willem Frederik Veltman

Willem Frederik Veltman over het sprookje van Goethe over de groene slang en de schone lelie

Goethe (fakkeldrager van het Rozenkruis 11) en andere kunstenaars en denkers uit het tijdperk van het Duitse idealisme zochten een weg tot de regionen van de bovenzinnelijke werkelijkheid van waaruit een nieuwe cultuur ontstaat. Goethe noemde deze regionen in zijn Sprookje van de groene slang en de schone lelie  het rijk van de schone lelie, met wie de koninklijke jongeling zich wil verenigen. Het geestrijk van de schone Lelie is echter gescheiden van het gewone aardse rijk door een brede stroom. Een blijvende verbinding tussen deze twee rijken kan slechts ontstaan, als de groene slang, beeld van de aardse ervaring en kennis, zich opoffert. De slang brengt dit offer. Zij vormt zich tot een vaste brug die beide oevers van de stroom verbindt.

Door de sprookjesbeelden bracht Goethe op dichterlijke wijze tot uitdrukking wat, naar zijn inzicht en streven, het doel van een toekomstige mensheidscultuur moest zijn. De geheime onderaardse tempel, waartoe aanvankelijk alleen de oude man met de lamp toegang toe heeft, rijst omhoog tot boven de grond. Nadat de groene slang zich heeft geofferd en tot brug over de rivier is geworden, stromen mensen van alle volkeren en rassen over deze brug naar de mensheidstempel toe.

CSM Newbatt sprookje van Goethe

Goethes Sprookje verscheen als laatste deel van de ‘Unterhaltungen Deutscher Ausgewanderten‘ in het door Schiller uitgegeven tijdschrift Horen, in het jaar 1795. Goethe was toen zesenveertig jaar oud; hij beschikte over zijn volle scheppingskracht en stond in de bloei van zijn leven. Zijn vriendschap met Schiller, hun nauwe samenwerking in deze jaren tot Schillers dood in 1905, gaf hem de concentratie en nieuwe impulsen voor zijn literaire werk.

In de beelden van het sprookje van de groene slang en de schone lelie komt op een bijzonder duidelijke manier tot uitdrukking dat Goethe een toekomstige toestand van het menszijn voor ogen stond, waarin de op aarde levende mens een blijvende verbinding met  het verborgen rijk van de geest kan aangaan. Deze blijvende verbinding is het teken dat de mens niet van de aarde mag vervreemden. De vruchten van de aardse ontwikkeling, te weten vrijheid en liefde, mogen niet verloren gaan. De vrije mens die zijn zielekrachten beheerst, is de ware middelaar tussen het hemel- en het aardrijk.

Zoals ook in alle echte volkssprookjes zijn de ‘personen’ die in het verhaal voorkomen niet als afzonderlijke realistische mensen of dieren te beschouwen, maar als imaginatieve aspecten van het totale mensenwezen. De slang, de Lelie, de jongeling, de koningen, de dwaallichten enzovoort zijn allemaal in ons werkzaam. Ook de omgeving, het landschap waarin de personen optreden, dus de twee rijken die door de brede stroom gescheiden zijn. Dit alles is in ons.

Dit alles te beseffen is van veel betekenis, want wij zijn voortdurend geneigd de kloof die tussen het aards-zintuiglijke van het geestelijke scheidt – in het geval dus van de rivier – buiten de mens te plaatsen. Deze kloof loopt niet ergens in de natuur of kosmos buiten ons, maar in ons. Door de geaardheid van ons bewustzijn door ons normale voorstellings- en herinneringsleven, hebben wij geen blijvende toegang tot het geestestrijk. Daardoor is het voor ons in de eerste instantie een geheim, een ontoegankelijk rijk.

De gegeven toestand van het huidige bewustzijn is de uitgangssituatie van het het sprookje. In deze toestand komt verandering: een reeks dramatische gebeurtenissen gaat zich voltrekken doordat de ‘jongeling‘ ‘de schone Lelie‘ zoekt en zich met haar wil verenigen. Tegelijkertijd leeft er een verwachting van een toekomstig heil. Hoe dit heil verwerkelijkt kan worden is een groot mysterie. De oude man met de lamp kent het geheim, maar moet geduldig het tijdstip afwachten waarop het zich zal openbaren.

Het is het besluit van de groene slang zich te offeren en als een blijvende brug de twee gebieden die door de stroom gescheiden zijn te verbinden. De slang kan dit besluit alleen uit zichzelf nemen, geen uiterlijke macht kan haar daartoe dwingen. Het ontstaan van de blijvende brug over de rivier uit het lichaam van de slang gaat gepaard met het omhoog rijzen van de onderaardse tempel waarin de metalen koningsfiguren staan.

In de tempel voltrekt zich de vereniging van de jongeling met de schone Lelie. Sindsdien trekken mensen van alle volkeren van de aarde over de brug, die van fonkelende edelsteen is geworden, naar de tempel: de verwachte toestand van het heil is verwerkelijkt.

Goethe laat hiermee zien dat er twee krachten in de mens werkzaam moeten zijn om uit de huidige toestand van gespletenheid tot een ‘heil‘, een geheelde eenheid van het midden te komen: de kracht van het streven gerepresenteerd in de jongeling en de kracht van het offer, de ‘Entsagung’ gerepresenteerd in de slang. Maar deze krachten zijn twee aspecten van hetzelfde: de liefde.

Goethe was er de man niet naar zijn diepste inzichten omtrent de verhouding van het zintuiglijke rijk tot het rijk van het bovenzinnelijke in filosofische begrippen te kleden, zoals Schiller dat in zijn Ästhetische Briefe heeft gedaan. Bij Goethe treedt de kunstzinnige verbeelding op de voorgrond; welke impulsen in zijn denken deze fantasie opwekten, bracht hij zichzelf niet in abstracte begripsvormen tot bewustzijn.

Wanneer men tracht de fantasierijke beelden van het ‘Sprookje’ te begrijpen, is het niet zó op te vatten dat men zegt: ‘deze persoon betekent dit, die persoon dat’, zodat het geheel een allegorische of symbolische betekenis krijgt. De fantasiebeelden duiden op psychische realiteiten die van een concreet geestelijke aard zijn. Wat Goethe in wetenschappelijke vorm had gedaan ten opzichte van de natuur, deed hij in poëtische vorm ten aanzien van het raadsel van de menselijke ziel in haar verhouding tot bovenzinnelijke.

Om dieper in de poëzie van het ‘Sprookje’ door te dringen, is het goed een zeker inzicht te krijgen omtrent de geestelijke realiteiten waar de poëtische beelden een uitdrukking van zijn. Zoals Schiller in zijn ‘Briefe’ langs filosofische weg de harmonische verbinding met de ‘Vernunftwelt’ en de ‘Stoffwelt’ door de ‘Trieb’ van het midden, de ‘Spieltrieb’ schildert, zo kleedt Goethe de verwerkelijking van het middenrijk van de scheppende vrijheid in het sprookjesbeeld van het huwelijk van de schone Lelie met de koninklijke jongeling. De heilsverwachting die door het offer van de slang in vervulling gaat, wordt door de vereniging van jongeling en lelie bezegeld.

De zielekracht die in het beeld van de groene slang verschijnt, had Goethes bijzondere aandacht. Men zou deze kunnen beschouwen als de kracht die de mens zijn uiterlijke ervaringen tot innerlijke wijsheid doet omsmelten. Deze kracht heeft eigenlijk geen doel in zichzelf; zij is een dragend voertuig dat het ik in zijn ontwikkeling tot een toestand van de vrije scheppende persoonlijkheid moet brengen.

Is deze toestand bereikt, dan verliest zij haar betekenis die zij slechts ontleent aan datgene wat van buitenaf tot de ziel doordringt. Is het doel van de vrijheid bereikt, dan zijn alle uiterlijke impulsen in innerlijke veranderd. De ervaringskracht die de vruchten van het leven, van wetenschap en kennis heeft doorgegeven, offert zich op als zelfstandigheid. Zij vormt een blijvend element in het gemetamorfoseerde mensenwezen, maar zij is van bewegend voertuig tot vaste brug over de stroom geworden.

De groene slang heeft een bijzondere voorliefde voor het goud. Zij slikt dit op waar zij het kan bemachtigen. Het goud is het goud van de wijsheid. Het kan uit de levenservaringen en uit de wetenschap worden opgenomen. Ook de twee dwaallichten hebben een relatie tot het goud, maar een geheel andere dan de slang. Zij likken het van de wand van de hut van de oude man met de lamp, maar ze schudden het als klinkende munten weer gemakkelijk van zich af.

De flakkerende heren met hun kwajongensachtig gespot en gelach, met hun onkiese avances ten opzichte van de ijdele vrouw van de oude met de lamp, hun afkeer van de ‘goederen van de aarde’, waarmee ze hun overtocht over de rivier aan de veerman moeten betalen, dit alles tekent Goethe meesterlijk en met veel humor. Wij hebben hier met de zielekracht van het intellect te maken, dat zich, begerig naar wijsheid, ‘vollikt’, maar er uiterst frivool mee omgaat. Het goud is voor de dwaallichten geen voedsel maar snoepgoed, dat ze zonder moeite ook weer uit kunnen braken.

Dat het intellectuele zich los kan maken van de werkelijkheid en daardoor de persoonlijkheid met eenzijdige kennis vervult, die gebruikt wordt om zich te laten gelden, om te glanzen, drukt het karakter van de dwaallichten duidelijk uit. Toch geeft de dichter deze lawaaierige heertjes ook een positieve rol in het ontwikkelingsdrama van de menselijke ziel. Zij openen namelijk de poort van het onderaardse heiligdom waar zich de ontknoping moet afspelen.

De machtige openbaring van het geheim van het goud vinden wij in de gouden koning die met zijn zilveren en koperen broeder in de onderaardse tempel gezeten is. Bij hen bevindt zich ook de ‘gemengde koning’, wiens gestalte uit een onharmonische vermenging van de drie genoemde metalen bestaat. Deze koningen representeren de drie functies van de menselijke ziel: het denken, voelen en willen. Hun wezen is wijsheid (goud), schoonheid (zilver) en kracht (koper). In de nog niet tot geestelijke vrijheid ontwaakte mens werken de drie zielekrachten nog chaotisch vermengd.

Zodra de tempel zich ‘onder de aarde’ bevindt moet de vierde koning met zijn rauwe stem en plompe gestalte zijn macht nog doen gelden. Wanneer echter alle hoofdfiguren van het sprookje aan het slot in de tempel verenigd zijn en deze zich op wonderbaarlijke wijze in beweging zet, onder de rivier doorgaat en aan de andere oever boven de aarde uitrijst, verliest de gemengde koning zijn macht.

Terwijl de gouden, de zilveren en de koperen koning plechtig opstaan om de jongeling hun gaven – het zwaard, de scepter en de eikenkroon te schenken – lukt dit de gemengde kolos niet. De gulzige dwaallichten hebben, zonder dat iemand het merkte, bij hem de goudaderen zo grondig tussen de andere metalen weggelikt dat hij, wanneer hij zich ook wil verheffen, als een lachwekkende wanstaltige klomp in elkaar zakt.

Het is niet de bedoeling hier alle diepzinnige, schone en roerende beelden van het ‘Sprookje’ uitvoerig te bespreken. Op een enkel detail moet ik nog wel ingaan, omdat daaruit kan blijken hoe exact spiritueel Goethes dichterlijke verbeelding was.

de veerman en de twee dwaallichten op de rivier in het sprookje van Goethe

Bij de oever van de rivier aan de zijde van de schone Lelie staat het hutje van de veerman. Hij zet reizigers over de stroom maar hij kan dit alleen doen in één richting. Hij kan iemand overvaren van het geestesrijk naar het aardse rijk, maar niet omgekeerd. Toch bestaan er twee mogelijkheden, voordat de groene slang zich tot een vaste brug geofferd heeft, om van het rijk van de slang naar het rijk van de Lelie te komen.

De ene is dat de slang zich in de middagtijd tot een kortstondige brug over de stroom vormt. Goethe duidt hiermee op iets heel belangrijks, namelijk op de scheppende fantasie die in de kunst leeft. De kunst die Schiller ook in het middenrijk van de vrijheid ziet, verbindt het geestelijke met het zintuiglijke. Kunst is altijd de vertolkster van esoterisch weten geweest. Ware kunst, die in de schone schijn het geestelijk-ideële zichtbaar maakt, leidt ons over de stroom. De andere mogelijkheid is van enigszins bedenkelijke aard. In de ochtend- en avondschemering kan men de rivier ook oversteken op de schaduw van de reus.

In de mens leeft een zielemacht die met de macrokosmos verbonden is, en die werkzaam kan worden wanneer het normale bewustzijn gedempt is, de heldere verstandskracht verduisterd of verlamd. Deze macht komt tot uitdrukking in toestanden van visionaire aard, in het mediamieke, in bijgeloof en pseudo-occultisme. Naar Goethes inzicht openbaart deze macht zich ook in blind geweld en willekeur, zoals deze zich in revoluties manifesteren. Het vrijheidsideaal waarnaar gestreefd wordt, leeft dan niet in de heldere gedachtesfeer maar in doffe vulkanische energieën. In de huidige tijd hebben wij bijzonder veel met de reus en zijn schaduw te maken.

De vereniging met de leliejonkvrouw is het hoogste streven van de mens. Wie echter onvoldoende voorbereid met het bovenzinnelijke in aanraking komt, lijdt daardoor ernstige schade. De jongeling, die in zijn onstuimig liefdesverlangen de schone Lelie aanraakt, valt dood aan haar voeten neer. Door de offerbereidheid van de slang kan het leven echter weer in de jongeling terugkeren: de naar het geestrijk strevende mens moet zijn levenservaring, de wetenschap en op aarde verworven wijsheid offeren. De in vrijheid geschonken liefdekracht van het offer maakt de initiatie in de zieletempel mogelijk, die daarop als heiligdom van de mensheid aan de oever van het rijk van de Lelie omhoog stijgt.

Het ‘Sprookje’ bevat de kern van Goethes ‘Geheime Offenbarung’. Het behoeft ons niet te verbazen het exacte occultisme van Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) aanknoopt bij deze schepping en dat zijn eerste mysteriedrama, Die Pforte der Einweihung (1910), een gedramatiseerde metamorfose van dit sprookje is. In het eerste ontwerp zijn de namen van de dramatische personen zelfs nog met de aanduidingen van de sprookjesfiguren aangegeven. Steiner noemt dit drama ‘ein Rosenkreuzermysterium’.

In het gedicht Die Geheimnisse blijft de geïnitieerde Humanus nog verborgen; in het ‘Sprookje’ is degene die het hele gebeuren vooruit kent en leidt de oude man met de lamp.  Hoewel wij hierin natuurlijk ook weer een zieleaspect van het totale mensenwezen moeten zien en geen menselijke persoon, is het toch duidelijk dat deze oude man, die de schone Lelie ‘heiliger Vater’ noemt, de rol van de ingewijde hiërofant vervult. Zijn lamp is het licht van de hogere kennis, van de wijsheid, doch deze kan alleen licht geven waar een ander licht aanwezig is.

De mens heeft niets aan het wijsheidslicht, wanneer hij het niet met een eigen licht tegemoet treedt. In de onderaardse tempel waar de slang, die door het verslinden van de goudstukken van de dwaallichten zelf lichtgevend is geworden, haar besluit zich te offeren aan de oude man meedeelt, kan zijn lamp wel schijnen, maar het lag niet in zijn macht de slang tot dit besluit te bewegen.

Tot het inzicht komen dat de hoogste spirituele kennis, de hoogste inspiraties uit het bovenpersoonlijke geestrijk toch pas hun verwerkelijking vinden door het offer van de levenservaringen is misschien al heel moeilijk. Dit inzicht tot leidraad voor het leven te maken en ernaar te handelen is zeker nog moeilijker. Wanneer wij erkennen dat Goethe dit heeft nagestreefd en dat hij zijn esoterisch sprookje niet alleen heeft gedicht maar ook heeft geleefd, dan mogen wij trachten hem in eerbied en bescheidenheid na te volgen.

Goethes genius staat als een ster boven het ware Europa, maar de lichtglans van deze ster is als het licht van de lamp van de oude man uit het ‘Sprookje‘: hij verlicht alleen datgene wat hem een eigen licht zendt. De gouden koning vraagt aan de slang: ‘Wat is verkwikkender dan het licht?‘ Deze antwoordt: ‘Het gesprek!‘ In het gesprek tussen mensen kunnen levenservaringen geofferd worden om in een gezamenlijk streven een hoger inzicht te bereiken. Moge de thematiek, die in dit boek is behandeld, aanleiding zijn tot menig gesprek in deze zin.

Bron: ‘Goethe en Europa‘ van Willem Frederik Veltman

2 gedachten over “Toelichtingen op het sprookje van Goethe over de groene slang en de schone lelie door Willem Frederik Veltman

  1. Nathalia Scholtmeijer

    Beste medewerkers, schrijvers en anderen die verbonden zijn met spiritueleteksten.nl: na het lezen van sommige teksten op deze bijzondere website komt er een gevoel van dankbaarheid in mij op. En dat zou ik hier willen delen: bijzonder zijn de wegen die de mens kan volgen om aan informatie te komen over entiteiten waar wij mee verbonden zijn.

    De gelijkenissen en uitleg die gegeven worden over Heer Jezus en Sri Krishna zijn heel mooi en vanuit mijn optiek ook de volledige waarheid. De liefde die voortkomt uit dat wat EEN is, dat wat komt uit EEN, heb ik reeds ervaren en ik leef ernaar. De wegen van GOD, Hij die alles is zijn zo bijzonder dat Hij de mens alle aanreikingen doet om het Pad naar het Ware leven te vinden.

    Zodoende wil ik graag op de hoogte gehouden worden van dat wat geschreven wordt, om het hedendaagse leven aan te kunnen en door te komen.

    Hartelijk dank.

  2. Sylvia Artifat Hiert

    Zoektocht: wie kent of heeft gekend Nathalia (Natalie) Scholtmeijer, geboren 23 juli 1941 te Magelang. In de jaren 70 en 80 vorige eeuw woonde ze in Enschede. Daarna met haar ouders verhuisd naar Den Haag. Haar ouders zijn inmiddels overleden (afkomstig uit Salatiga). Natalie was Balinese danseres. Wellicht heeft ze ooit opgetreden op Kumpulans onder haar artiestennaam “Luh Putu”. Wie-o-wie? Mocht er een belletje rinkelen, dan graag een PB sturen! Delen is lief!
    terima kasi!

Reacties zijn gesloten.