Basisverzen van het middenpad van Nagarjuna – ingeleid en vertaald door Michiel Leezenberg

BESTEL BASISVERZEN VAN HET MIDDENPAD (SOFTBACK)

BESTEL BASISVERZEN VAN HET MIDDENPAD (EBOOK)

Basisverzen van het middenpad is een van de belangrijkste teksten uit de boeddhistische traditie. In dit werk ontwikkelt Nagarjuna de notie van leegte: het idee dat schijnbaar reële of objectief bestaande dingen en begrippen geen eigen, onvergankelijk bestaan hebben. In het licht van de leegte komt hij tot radicale herdefinities van centrale boeddhistische geloofswaarheden over onder meer de Boeddha en nirvana. Nagarjuna’s betoog vormt tevens een remedie tegen elke vorm van dogmatisch geloof. Daarmee zijn deze verzen niet alleen van belang voor belijdende boeddhisten, ze bezitten ook een verrassende relevantie voor discussies in de hedendaagse filosofie, met name de ethiek, metafysica en logica.

Deze nieuwe vertaling van Michiel Leezenberg doet recht aan zowel de religieuze inhoud als het filosofische karakter van de tekst. Ze is voorzien van een uitvoerig commentaar en een verklarende woordenlijst van de belangrijkste technische termen.

INLEIDING

Dit boek probeert vooral de filosofische dimensies van Nagarjuna’s werk toegankelijk te maken voor een niet-specialistisch Nederlandstalig publiek. Maar wat voor filosoof is hij überhaupt? Is hij een voormoderne Hegel, Husserl of Wittgenstein? Is hij een scholasticus, of iemand die ons juist probeert te bevrijden van academisch geneuzel? Is hij een vrijdenker of veeleer een boeddhistische patriarch of kerkvader, die slechts geloofswaarheden filosofisch respectabel wil maken? Deze inleiding probeert op zulke vragen een voorlopig antwoord te geven.

Nagarjuna is allereerst een boeddhistisch filosoof; hij bouwt als filosoof voort op de boeddhistische religieuze traditie. Zoals we zullen zien geeft hij een radicale herinterpretatie van die traditie — maar zonder haar radicaal in twijfel te trekken. Het kan daarom nuttig zijn de kenmerken van het vroege boeddhisme dat hij als achtergrond veronderstelt kort in herinnering te brengen.

Boeddhisme is geen godsdienst in de strikte zin van het woord: in zijn vroegste formuleringen kent het geen godheden of scheppingsverhaal, maar is het primair een psychologisch georiënteerde verlossingsleer. De klassieke bronnen onderscheiden vier periodes in de ontwikkeling van het boeddhisme, en die periodisering is lange tijd ook door moderne westerse onderzoekers aangehouden, zoals in Edward Conzes inmiddels verouderde maar nog altijd toegankelijke werk. Alleen de eerste twee periodes hoeven ons hier bezig te houden. Overigens is deze traditionele of conventionele geschiedschrijving van het boeddhisme in de laatste decennia steeds meer ter discussie gesteld.

De eerste periode begint omstreeks 500 voor onze jaartelling. Volgens de legenden werd de Boeddha (‘de ontwaakte’ of ‘de verlichte’) geboren als Siddharta in de Kshatriya- of krijgersfamilie Gotama/Gautama, die behoorde tot de Shakya- gemeenschap in Noordwest-India; vandaar ook zijn bijnaam Shakyamuni (‘De wijze van de Shakya’s’). Hij groeide op in luxe en schoonheid, maar op een dag werd hij onverwacht geconfronteerd met de aanblik van ziekte, lijden en dood. Prompt zwoer hij alle wereldse genietingen af en sloot hij zich aan bij een groep asceten die totale zelfversterving beoefenden. Uiteindelijk realiseerde hij zich dat dit het andere uiterste was, en vervolgens ontwikkelde hij zijn eigen leer (dharma), die een middenpad moest vormen tussen de extremen van wereldse genietingen en totale ascese.

De kern van de vroege boeddhistische leer bestaat uit de zogeheten ‘vier waarheden’: die van het lijden, die van de oorzaak van het lijden in de ‘dorst’ of begeerte, die van het beëindigen van het lijden, en die van het achtvoudige pad. In wat latere formuleringen wordt deze doctrine verder uitgewerkt tot een keten van twaalf schakels die het ontstaan van het lijden in afhankelijkheid van onwetendheid (avidya) beschrijft. Hier is dus niet langer dorst of begeerte maar onwetendheid de ultieme oorzaak van het menselijke lijden; die onwetendheid bestaat met name in de misvatting dat er een zelf bestaat, en dat de dingen die door het zelf worden waargenomen echt zijn. Bij Nagarjuna zal het ermee verbonden idee van ‘ontstaan in afhankelijkheid’ een geheel nieuwe betekenis krijgen.

Een ander kenmerk van het boeddhisme is zijn ontkenning van de (in oorsprong Vedische) notie van een onsterfelijk of onvergankelijk zelf (âtman); of preciezer gezegd, de Boeddha bevestigde noch ontkende het bestaan van een onsterfelijk zelf, maar predikte ook hier een middenpad tussen twee extremen. Zoals de titel van zijn boek al aangeeft, zal ook Nagarjuna gebruikmaken van dit beeld van een middenpad, specifiek als een midden tussen de extremen van bestaan en niet-bestaan.

Het vroege boeddhisme gaf het kastensysteem van het brahmanistische geloof nadrukkelijk op, maar verder bleef het een relatief elitaire religie, waarbij de ware religieuze gemeenschap (samgha) slechts bestond uit monniken en nonnen die door de leken werden ondersteund. Je kunt pas de verlichting bereiken wanneer je als monnik bent gereïncarneerd (en wanneer je als non gereïncarneerd bent, moet je volgens sommige stromingen eerst nog een keer als mannelijke monnik reïncarneren); de leken past dus alleen het materieel ondersteunen van de monniken in de hoop zelf uiteindelijk ook als monnik te kunnen reïncarneren. Het menselijke ideaal in deze vroege fase is dat van de zogeheten arhat, de heilige die de verlichting bereikt heeft en uit de cyclus van reïncarnaties is ontsnapt.

Volgens de traditionele geschiedschrijving begon rond het jaar 0 de tweede periode, met het ontstaan van een vorm van boeddhisme die meer aandacht had voor leken. Dit was het zogeheten mahayanaboeddhisme, ofwel het boeddhisme van het ‘grote voertuig’, dat zich vooral in Noord-India ontwikkelde, en van daaruit verspreid is in de richting van Tibet, China, Japan en Korea.

Voor het mahayanaboeddhisme is het traditionele religieuze ideaal van de arhat, de heilige die voor zichzelf de verlichting heeft bereikt, te egocentrisch. In plaats daarvan komt nu de figuur van de bodhisattva centraal te staan, die door de altruïstische deugd van ‘groot medelijden’ (mahakaruna) wordt gedreven: de bodhisattva stelt uit medelijden vrijwillig zijn eigen verlossing uit, om eerst te werken aan de verlossing van anderen.

 

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN MICHIEL LEEZENBERG

1 ANALYSE VAN CONDITIES

  1. Niet uit zichzelf of uit iets anders, niet uit beide en niet zonder oorzaak:
    Nergens zijn überhaupt entiteiten voorhanden die zijn ontstaan.
  2. Het zelfbestaan van dingen bestaat namelijk niet in hun condities.
    Als zelfbestaan niet voorhanden is, is er ook geen ander-bestaan.
  3. Er zijn vier condities: de oorzaak, de materiële conditie, de onmiddellijke conditie en de dominante conditie. Een vijfde conditie is er niet.
  4. Actie heeft geen condities of niet-condities;
    En omgekeerd zijn condities niet vrij van actie, en evenmin van niet-actie.
  5. Er wordt gezegd dat alles ontstaat afhankelijk van deze condities;
    Maar wanneer iets niet ontstaat, waarom zijn ze dan niet niet-condities?
  6. Een conditie voor een ding dat bestaat of niet bestaat is ongepast.
    Als het niet bestaat, waarvan is het dan de conditie? En als het wél bestaat, wat voor zin heeft een conditie dan?
  7. Omdat er geen dharma wordt voortgebracht dat bestaat, niet bestaat, of zowel bestaat als niet bestaat —
    Hoe kan dan een voortbrengende oorzaak gepast zijn?
  8. Er wordt gezegd dat een bestaand dharma geen materiële conditie heeft;
    Maar als een dharma geen materiële conditie heeft, waarom zou er dan überhaupt een materiële conditie zijn?
  9. Als dharma’s niet ontstaan zijn, is ook ‘vergaan’ niet van toepassing.
    Daarom is ‘de onmiddellijke conditie’ ongepast; want als iets vergaan is, wat is de conditie dan?
  10. Omdat het bestaan van dingen zonder zelfbestaan niet voorhanden is, is de uitspraak
    ‘Als dit bestaat, ontstaat dat’ nooit van toepassing.
  11. Het effect bestaat niet in afzonderlijke of verbonden condities;
    Hoe kan dan wat niet in condities is, uit condities zijn ontstaan?
  12. En als dan iets wat niet bestaat uit die condities volgt, Waarom volgt het effect dan niet uit niet-condities?
  13. Het effect bestaat uit condities, maar condities bestaan niet uit zichzelf.
    Maar hoe kan het effect van wat niet uit zichzelf bestaat datgene zijn wat uit condities bestaat?
  14. Een effect voortgebracht door condities of niet-condities is dus niet voorhanden.
    Maar als het effect niet bestaat, waar zijn dan de condities en niet-condities?

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord
Afkortingen
Inleiding
Over deze vertaling
Literatuur

Basisverzen van het middenpad

Wijding 59

  1. Analyse van condities
  2. Analyse van gegaan en niet-gegaan
  3. Analyse van het gezichtsvermogen
  4. Analyse van de skandha’s
  5. Analyse van de elementen
  6. Analyse van gehechtheid en de zich hechtende
  7. Analyse van het geconditioneerde
  8. Analyse van daad en dader
  9. Analyse van het vooraf bestaande
  10. Analyse van vuur en brandhout
  11. Analyse van begin- en eindpunt
  12. Analyse van het lijden
  13. Analyse van disposities
  14. Analyse van verbinding
  15. Analyse van zelfbestaan
  16. Analyse van gebondenheid en verlossing
  17. Analyse van karma en vrucht
  18. Analyse van het zelf
  19. Analyse van tijd
  20. Analyse van samenstelling
  21. Analyse van ontstaan en vergaan
  22. Analyse van de Boeddha Tathâgata
  23. Analyse van dwalingen
  24. Analyse van de vier nobele waarheden
  25. Analyse van nirvana
  26. Analyse van de twaalf oorzaken
  27. Analyse van dogma’s

Appendix 1
De Kaccayanagotta-sutta

Appendix 2
De Hartsoetra

Tekstkritische opmerkingen
Verklarende woordenlijst

BESTEL BASISVERZEN VAN HET MIDDENPAD (SOFTBACK)

BESTEL BASISVERZEN VAN HET MIDDENPAD (EBOOK)

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER HET BOEDDHISME