Na het internationale succes van Mythos, Helden en Troje vertelt Stephen Fry in dit laatste deel van zijn serie over de Griekse mythologie met zichtbaar schrijfplezier en zijn kenmerkende onderkoelde humor het verhaal van een van de beroemdste werken uit de klassieke oudheid: Homeros’ Odyssee. We volgen Odysseus nadat hij de gevallen stad Troje heeft verlaten. Tien lange jaren is hij onderweg naar huis, naar zijn vrouw Penelope op het eiland Ithaka. Onderweg vecht hij tegen monsters, moet hij verleidingen van godinnen weerstaan en lijdt hij onder de vloek van Poseidon. Lukt het hem om zijn weg terug te vinden?
INLEIDING
Welkom bij Odyssee. Dit is het vierde boek in een reeks waarin ik de Griekse mythen hervertel. Om van Odyssee te kunnen genieten is het niet nodig om de eerste drie delen, Mythos, Helden en Troje, te hebben gelezen. Uiteraard hoop ik dat je die boeken toch ter hand neemt of dat al gedaan hebt, maar Odyssee is in alle opzichten een opzichzelfstaand verhaal.
Niettemin loont het misschien de moeite om even een rondje te lopen door het stadion voor de wedren begint en ons vertrouwd te maken met de wereld die we zojuist hebben betreden. Dat kunnen we het best doen aan de hand van de drie perioden die corresponderen met de eerste drie boeken.
Het tijdperk van de goden
Het eerste deel van Mythos gaat over de geboorte en de opkomst van de goden. Na allerlei gewelddadige gebeurtenissen vestigen de twaalf belangrijkste goden zich op de Olympos, om vanaf deze berg te heersen over de wereld en alles wat daartoe behoort. Hun koning is Zeus, de hemelse vader. Deze belangrijkste goden, met een korte beschrijving van hun karakter en verantwoordelijkheden, zijn te vinden op de pagina’s 327-333, achter in dit boek.
In het eerste begin was het gebied daaronder het domein van dieren, monsters, nimfen en allerlei mindere goden. Maar later schiepen Zeus en zijn vriend, de Titaan Prometheus, ons, de mensheid dus, en korte tijd later hadden we ons over de hele wereld verbreid.
Zeus en de meeste andere Olympiërs kunnen het niet laten om zich met onze zaken te bemoeien. Vaak bestraffen ze wat zij beschouwen als onze arrogante hybris, hoogmoed, en net zo vaak komt het tot een fysieke verbintenis met mensen die ze mooi en aantrekkelijk vinden.
Het tijdperk van de helden
Veel van de kinderen die worden geboren uit een verbintenis tussen een mens en een onsterfelijke god of godin krijgen de status van halfgod: Perseus, Herakles, Theseus en Jason, om een paar voorbeelden te noemen. Daarover gaat het boek Helden. Het zijn moedige en vaak ook complexe personages, die vooral naam maken door de tochten die ze ondernemen en de strijd die ze leveren met de monsters die de mensheid intimideren en bedreigen. Dankzij hun overwinningen op die monsters wordt de wereld veiliger en stabieler voor de mens, en daardoor komen er steden op, met handelshavens, en doet ook de landbouw zijn intrede.
Naarmate de jaren verstrijken en de menselijke beschaving zich steeds verder ontwikkelt, begint er haast ongemerkt iets te veranderen in de relatie tot de goden. De mensen bidden nog steeds tot hen en brengen gehoorzaam offers, maar besteden toch steeds meer tijd en aandacht aan hun eigen besognes. Af en toe bemoeien de goden zich nog wel met ons, maar voor fysieke verbintenissen zijn ze op hun hoede. Of zouden ze die beu zijn? De mensheid heeft inmiddels vooral oog voor zichzelf en de eigen agenda.
Het tijdperk van de mens
De Trojaanse Oorlog is het gevolg van goddelijk optreden en in de loop van de oorlog mengen die goden zich diverse malen in de strijd, maar die wordt toch grotendeels gevoerd, met alle ellende die daarmee samenhangt, door gewone mannen en vrouwen. Een paar van de belangrijkste personages hebben goddelijk bloed in hun aderen – Achilleus, Helena, Odysseus en Aineias, om er maar een paar te noemen – en een aantal goden is sterk betrokken bij het conflict, maar in wezen is de Trojaanse Oorlog een zaak van mensen. Nu die oorlog voorbij is, willen de Grieken, met hun koningen, vorsten en bevelhebbers, maar al te graag naar huis.
Hier begint Odyssee. Het is een door en door menselijk verhaal, maar er zijn nog genoeg goden en monsters die je tegen kunt komen. Naast Zeus is er een hoofdrol weggelegd voor drie godinnen, Hera, Afrodite en Athene, en ook de boodschapper der goden, Hermes, speelt een rol. Er is een reden voor hun betrokkenheid, een reden die voortkomt uit de gebeurtenis waaruit de hele Trojaanse Oorlog en de naweeën daarvan zijn voortgekomen. Laten we ons daar, misschien voor de tweede keer, even vertrouwd mee maken.
Het oordeel van Paris
Op een gedenkwaardige dag bracht Hermes op de berg Ida, buiten de stad Troje, een jonge schaapherder, Paris genaamd, voor een drietal godinnen, Hera, Athene en Afrodite. Paris moest een gouden appel schenken aan wie hij van de drie het mooist vond. Zijn keus viel op Afrodite, de godin van de liefde, die hem als beloning Helena had beloofd, de mooiste vrouw onder de mensen. De andere twee godinnen verdwenen in een wolk van rook en ergernis.
Afrodite hield zich aan haar belofte en zorgde ervoor dat Paris Helena van haar paleis in Sparta helemaal naar Troje mee kon voeren. Helena’s echtgenoot Menelaos, vernederd, woedend, zijn eer bezoedeld, bracht samen met zijn broer Agamemnon, de koning van Mykene, een gigantische strijdmacht op de been, afkomstig van het vasteland van Griekenland en van de eilanden, om Helena terug te halen en haar geschonden aanzien te herstellen. De vloot van de Achaïers, Danaërs, Hellenen, Argivers – laten we ze voor het gemak maar Grieken noemen, al bestond Griekenland toen nog niet – voer naar Troje. Daar sloegen de Grieken het beleg voor de stad, dat tien brute, bloedige jaren zou duren.
Uiteraard koos Afrodite partij voor Troje. Dat deed ook haar minnaar, de oorlogsgod Ares, net als de goddelijke tweeling Artemis en Apollo zeer bedreven met de boog. Athene en Hera, die zich door Paris versmaad achtten, steunden de zaak van de Grieken. Zeus, diep ongelukkig met de hele affaire, probeerde neutraal te blijven.
Het houten paard
Tien jaar bleef de strijd onbeslist. Toen kwam er een doorbraak, dankzij een vernuftig plan, bedacht door de meest geslepen strijder in het Griekse kamp: Odysseus, de koning van Ithaka.
Op een ochtend zagen de Trojanen vanaf de muur om de stad dat alle schepen en ook het hele kampement van de Griekse invasievloot waren verdwenen. Op de vlakte van Ilion stond alleen nog een reusachtig houten paard. Triomfantelijk sleepten de Trojanen, ervan overtuigd dat de Grieken hun het paard ten geschenke hadden gegeven en daarna waren afgedropen en dat de overwinning dus aan Troje toebehoorde, het gevaarte de stad binnen. Toen de nacht gevallen was, sloop een groep Griekse soldaten via een verborgen luik in de buik van het paard de stad in, opende de poorten en liet de hoofdmacht binnen. De bevolking van Troje werd over de kling gejaagd en de stad werd in brand gestoken. De oorlog was voorbij. De Trojanen waren hun stad kwijt. Voor de Grieken lonkte het vaderland.
DE GODEN BLIKKEN NEER OP AARDE
Doorgaans worden wij stervelingen afgeschilderd als kinderen van de goden, maar de echte kinderen, dat zijn nu juist de goden. Net als kinderen hebben goden geen geduld. Net als kinderen barsten ze in woede uit wanneer ze hun zin niet krijgen, en als ze tot hun ergernis merken dat wat ze van zins waren toch niet naar hun zin is, gaan ze stampvoeten en schreeuwen. Boosheid is des te heviger en onverdraaglijker wanneer die op jezelf gericht is, of je nu sterfelijk of onsterfelijk bent.
Bij het zien van de rookwolken die opstegen uit de in puin gelegde stad Troje en het horen van de laatste jammerkreten van de slachtoffers en overlevenden werd Athene bekropen door een onbestemde angst. Alles waarvoor ze zich had ingespannen was gelukt. Paris, die de euvele moed had gehad haar schoonheid lager aan te slaan dan de oppervlakkige charmes van Afrodite, had zijn lompheid duur moeten bekopen en was onder helse pijnen aan zijn einde gekomen voor de muren van zijn zelfgekozen vaderstad. Helena, de vrouw die Paris met hulp van Afrodite had geschaakt, zou binnenkort terugkeren naar Sparta, samen met haar wettige echtgenoot, koning Menelaos. Een groot onrecht was ongedaan gemaakt. De overwinning van de Griekse strijdmacht op de belegerde Trojanen was totaal.
Athene ervoer geen gevoel van triomf toen het rijke en roemruchte Troje door het vuur tot stof en as werd verteerd. Ze keek toe terwijl de inwoners werden verkracht, als slaaf werden meegevoerd of aan stukken werden gehakt in een nooit eerder vertoonde orgie van moordzucht en geweld. Wat ze voelde – nee, schaamte kon ze het niet noemen, want schaamte was alle Olympiërs vreemd – was een haar onbekende mengeling van afschuw en teleurstelling. Was het denkbaar dat de goden door de mensen waren aangestoken en zich nu ook overgaven aan zoiets idioots als innerlijke gevoelens? De mensen hoorden de goden niet te reduceren tot onvolmaakte evenbeelden van henzelf, maar door hen geïnspireerd te worden tot goddelijk gedrag.
Tegelijk met Troje was er ook iets anders verloren gegaan, maar Athene wist niet precies onder woorden te brengen wat dat was. Ze had het gevoel dat niets in de wereld, in die van de stervelingen noch van de onsterfelijken, ooit nog hetzelfde kon zijn. Ze zag de zegevierende Grieken hun met kostbaarheden beladen wagens voorttrekken en hun slaven voor zich uit drijven in de richting van de Trojaanse kust, waar hun grote vloot al zo lang op het strand lag.
De wereld was ondergedompeld in een beklemmende stilte, en Athene kon het idee niet van zich afzetten dat er iets was verschoven in het evenwicht der dingen, dat de wereld van goden en mensen een verandering had ondergaan. Haar Grieken hadden zich hun overwinning en al haar inspanningen om die tot stand te brengen onwaardig betoond. Het was onredelijk van haar, het was kinderachtig van haar, maar ze nam het hun kwalijk dat ze het punt hadden bereikt waar zij hen naartoe had geleid. Tot haar voldoening vond ze iets waar wij stervelingen ook altijd op uit zijn: een geschikter doelwit voor haar boosheid dan zijzelf.
Een gegronde reden om vertoornd te zijn was de weerzinwekkende misdaad die Aias, de koning van Lokris, had begaan. Kleine Aias wordt hij door sommigen genoemd, om hem te onderscheiden van zijn naamgenoot Aias de Geweldenaar, de zoon van Telamon, bekender onder zijn Latijnse naam Ajax, die we hier dan ook zullen gebruiken. Die Ajax was nog voor het einde van de oorlog een eervolle dood gestorven door de hand aan zichzelf te slaan, maar Kleine Aias had laten zien dat hij inderdaad de mindere van hen beiden was.
In een nacht vol onbeschrijfelijke wandaden en talloze vergrijpen tegen alle fatsoensnormen had Aias ieder in verdorvenheid, gewelddadigheid en goddeloosheid overtroffen. Uitgerekend in een aan Athene gewijde tempel had hij de Trojaanse prinses Kassandra, die daar haar toevlucht had gezocht, weggesleurd van het altaar waaraan ze zich vastklampte.
Er waren geen stervelingen getuige geweest van deze daad, maar Athene kon de zaak niet over haar kant laten gaan. Een wijkplaats was nu eenmaal een wijkplaats. Ze fluisterde de ziener van Agamemnon, de profeet Kalchas, nadere bijzonderheden in over de bezoedeling van haar heiligdom en hij briefde die over aan de vorsten en aanvoerders van het Griekse verbond, met als extra detail dat Aias Kassandra had verkracht.
Van alle Grieken die bij Athene in de gunst stonden was geen haar zo dierbaar als Odysseus van Ithaka. Tot haar genoegen riep hij, zodra Kalchas’ beschrijving van de misdaad hem ter ore was gekomen, de anderen op om de verkrachter te stenigen.
Aias zocht een veilig heenkomen in een tempel, een laffe daad die Athenes verontwaardiging nog verhevigde. De verregaande goddeloosheid, de verbijsterende brutaliteit van een man die in de ene tempel zo’n schanddaad had begaan en nu in een andere om bescherming smeekte, mocht niet ongestraft blijven. En toch weigerden de Grieken – ondanks de aansporingen van Odysseus en Diomedes van Argos, een andere gunsteling van Athene – die tempel te betreden, uit angst zich de toorn op de hals te halen van de lagere godheid aan wie het heiligdom was gewijd.
Agamemnon maakte intussen zijn eigen vloot gereed voor de thuisreis naar Mykene, en liet zijn galeien volladen met de fraaiste buitgemaakte Trojaanse kostbaarheden, waar hij als opperbevelhebber van het invasieleger aanspraak op kon maken. Tot de menselijke krijgsbuit hoorde diezelfde onteerde Kassandra, die hij had afgenomen van Aias. Het was nu haar noodlot om in gevangenschap meegevoerd te worden naar het paleis van Agamemnon, waar ze een van zijn concubines zou worden. Als ze eenmaal te oud was om nog seksuele diensten te verlenen, zou ze de rest van haar leven in de keukens mogen slijten.
Kassandra, die een dochter was van koning Priamos en koningin Hekabe, en dus een zuster van hektor en Paris, had haar leven gewijd aan een bestaan als priesteres in de tempel van de god Apollo. Nog maar kort nadat ze die rol op zich had genomen viel Apollo zelf voor haar schoonheid. Hij bood aan haar helderziend te maken, een gave die ze dankbaar aanvaardde. Toen hij aanstalten maakte om de naar zijn idee geëigende tegenprestatie voor dit geschenk op te eisen, weerde ze hem af, ontzet door het idee dat hij zelfs maar kon denken dat hij daarmee het recht op haar lichaam had verworven. Apollo, die zich op zijn beurt gekwetst en vernederd voelde, kon zijn geschenk niet terugnemen – geen god kan dat – maar hij kon het wel misvormen. Hij spuwde in haar mond. Voortaan zou niemand ooit nog geloof hechten aan haar voorspellingen, ook al waren ze altijd onfeilbaar accuraat.
De schrijnende wreedheid van Apollo’s vloek was misschien wel het duidelijkst aan het licht getreden op de noodlottige ochtend dat de Trojanen Odysseus’ houten paard voor de stadsmuren hadden zien staan. De enorme strijdmacht van de Grieken en hun op de kust liggende schepen waren verdwenen. Juichend van blijdschap maakten de Trojanen zich op om het paard de stad binnen te halen. Kassandra, die inzag dat het een valstrik was, had hun gesmeekt het gevaarte met rust te laten. Ze voorspelde dat het paard niets anders zou brengen dan dood, verderf en ondergang. Maar natuurlijk had niemand naar haar geluisterd.
Vervolgens had ze moeten toezien hoe haar familie nagenoeg werd uitgemoord en haar stad in puin werd gelegd. En nu zat ze geketend aan boord van een schip dat haar zou meevoeren naar een bestaan als rechteloze concubine. Merkwaardig genoeg beklaagde ze zich niet over dit verschrikkelijke lot. Integendeel, ze lachte en beschreef luidop en tot in de grimmigste details wat er na aankomst in Mykene met haar en Agamemnon zou gebeuren.
Over de volle lengte van het strand waren de zegevierende Grieken en hun bondgenoten bezig hun schepen vol te laden met de laatste buitgemaakte goederen uit de gevallen stad. Gieren en jakhalzen laten een kadaver niet met rust tot het laatste stukje vlees van de botten is gerukt. In Athenes ogen waren de Grieken, door te doen of ze als overwinnaars boven alles verheven waren, nog erger dan gieren en jakhalzen.
Er waren uitzonderingen. nestor, de bejaarde koning van Pylos, was al vertrokken en had maar heel weinig kostbaarheden meegenomen. Ook de schepen van Idomeneus van Kreta en Diomedes van Argos voeren al in zuidelijke en westelijke richting huiswaarts. Blijkbaar hechtten ze meer aan hun vrouwen, gezinnen en koninkrijken die thuis op hen wachtten dan aan gouden schalen en mooie slavinnen.
Niemand popelde heviger om naar huis terug te keren dan Odysseus van Ithaka. Athene zag hem aan boord gaan van zijn vlaggenschip. De vloot waarover hij het bevel voerde bestond uit twaalf galeien, elk met een meer dan veertigkoppige bemanning. Bij windstil weer konden de mannen zo nodig aan de riemen gezet worden, maar ze hoopten natuurlijk op een gunstige wind die hen snel naar huis kon voeren. Als eenmaal de passende gebeden waren uitgesproken en er offers waren gebracht, zouden ook zij de vervloekte kust verlaten waarop ze tien lange jaren hadden vastgezeten.
Odysseus, de vindingrijke bedenker van de list die ten slotte een einde gemaakt had aan de oorlog, had als vorstelijke buit Hekabe, de koningin van Troje, meegekregen. Ze bleek een twijfelachtige aanwinst. Zodra hij aan boord ging vloog ze hem als een wild dier aan. Hij weerde haar zo bedaard mogelijk af, maar ze hield niet op al krijsend de lange lijst van gruwelen die haar hadden getroffen op te sommen. Haar zonen, Hektor, Paris, Deifobos, Troilos en zelfs haar jongste, Polydoros – allemaal dood. Haar dochters onteerd. Haar beminde echtgenoot, Priamos, de meest illustere en wijze koning die de wereld ooit had gekend, was voor haar ogen onthoofd door Neoptolemos, de bloeddorstige zoon van Achilleus.
Al tierend en razend ratelde Hekabe haar litanie van wanhoop en verdriet af, die uitmondde in een beschrijving van het gruwelijke lot van haar kleinzoon astyanax, het enige kind van de machtige prins Hektor. Neoptolemos en zijn mannen hadden Astyanax uit de armen van zijn moeder andromache gerukt en het kind lachend te pletter gesmeten op de rotsen onder de stadsmuur. Nu zat Andromache geketend op het vlaggenschip van Neoptolemos’ gedoemd tot een leven als bijzit, net als Kassandra. Hekabe zwoer ten overstaan van de goden dat ze, zolang ze nog een stem in haar keel had, nooit zou ophouden de Grieken te vervloeken om deze en andere onbeschrijfelijke en weerzinwekkende misdaden.
Odysseus beschouwde zichzelf als een lankmoedig man, maar deze uitzinnige grootmoeder, die krijste en hem in zijn gezicht spuwde, was meer dan hij kon verdragen. Hekabe was een oorlogsbuit die hij liever kwijt dan rijk was. Hij pakte haar beet, tilde haar over het scheepsboord en liet haar neer op het zand. Daar, in de schaduw van de scheepsboeg, bleef ze grauwen en snauwen tot ze voor Odysseus’ vermoeide ogen leek te veranderen in de wilde hond waarvan ze met haar furieuze gehuil al veel weg had.
Ook al verlangden de Grieken nog zo wanhopig naar huis, ze waren niet zo dom om de goden te veronachtzamen. Ze brachten dankoffers voor hun overwinning en het behoud van hun leven, maar Athene en de andere Olympiërs vonden het eerbetoon plichtmatig, gehaast, nonchalant… Weinig overtuigend, kortom.
Bovendien werd hun gegriefdheid nog verergerd door de volgende gruweldaad van Neoptolemos. Hij vertelde de Grieken dat zijn vader Achilleus in een droom aan hem was verschenen en had geeist dat de Trojaanse prinses Polyxene, de jongste dochter van Hekabe en Priamos, aan hem geofferd zou worden. Achilleus had zich zeer aangetrokken gevoeld tot Polyxene toen hij haar had aangetroffen in het gezelschap van haar broer Troilos, die hij had gedood.* Achilleus mocht dan inmiddels dood zijn, hij beschouw- de de prinses nog altijd als zijn verloofde, en zijn schim maakte aanspraak op Polyxene. Dat beweerde zijn zoon Neoptolemos al- thans. Hun eerbied voor de roemruchte Achilleus, in combinatie met hun zeer reële angst voor het nietsontziende geweld waartoe Neoptolemos en zijn leger van Myrmidonen in staat waren, bleek zo groot dat de Grieken geen weerstand konden bieden. Het offer werd toegestaan. Neoptolemos voerde Polyxene mee naar de graf- tombe van Achilleus, waar hij haar de keel afsneed. Ze verzette zich niet en verklaarde dat ze liever wilde sterven als maagd dan leven als slavin. Agamemnon, die het maar een onfrisse toestand vond, en mogelijk werd herinnerd aan zijn eigen rol bij het offer van zijn dochter Ifigeneia, bleef op zijn schip. Nu de overwinning een feit was, was zijn gezag als opperbevelhebber aanmerkelijk getaand, en dat besefte hij zelf ook. Odysseus, Diomedes, de grote Ajax en talloze anderen waren veel populairder en hadden ook grotere faam verworven. Het werd hoog tijd voor de moege- streden aanvoerder om terug te keren naar Mykene en zich als be- loning de aangename genoegens van haard en huis te laten sma- ken, die hij zozeer gemist had. Geruisloos lichtte zijn vlaggenschip het anker en voer weg van het strand, aan het hoofd van de My- keense vloot – zonder enig ceremonieel, en er was bijna niemand wie dat opviel.
Voor Athene had de Griekse overwinning niets fraais of prijzens- waardigs. En toen ze zag hoe de eerloze Aias wegsloop uit de tempel waarin hij zich had verscholen, en zonder enige tegenstand zijn Lokrische schepen bereikte, laaide haar smeulende misnoegen op tot een felle vlam. De verkrachter spoedde zich voort over het strand en bracht zich in veiligheid door omhoog te klimmen langs de meertouwen van zijn vlaggenschip. Geen van de Grieken, hoog of laag in rang, had de moed of het eergevoel om in te grijpen. Het was meer dan de godin kon verdragen.
Er waren machten die ouder en groter waren dan zij, groter zelfs dan Vader zeus, de stormbrenger en koning van alle goden. De kosmische wetten van Tijd, Lot, Noodzaak, Gerechtigheid en Vergelding waren onontkoombaar en onstuitbaar. Ze konden net zomin worden weerstaan of genegeerd als de wetten die een rivier naar de zee leiden of maken dat een steen die door iemand wordt losgelaten altijd omlaag valt, en nooit omhoog of opzij.
Zeus’ broer Poseidon mocht dan in staat zijn de stugge aardbodem op te schudden tot stedenverwoestende aardbevingen en de oceanen op te zwepen tot golven die hoger waren dan heuvels; Hefaistos mocht bergen laten uitbarsten in vuur en vlammen; Zeus mocht het zwerk vullen met dreunende donderwolken en de wereld verzengen met bliksemschichten, maar al die bombarie verbleekte tot muggengezoem naast de huiveringwekkende macht van Tijd, Lot, Noodzaak, Gerechtigheid en Vergelding. Ten overstaan van deze onverzoenlijke uitvoerders van de fundamentele wil van de kosmos waren alle Titanen, goden, mannen, vrouwen en werelden niet meer dan pluis en kaf in de wind.
Deze machten hadden geen gelaat of gestalte, geen persoonlijkheid, presentie of plaats waar eerbewijzen of zoenoffers gebracht konden worden. Maar er waren momenten waarop de tekenen van hun invloed zich duidelijk deden voelen. En dit, daarvan was Athene overtuigd, was zo’n moment.
Zeus, die vooral opgelucht was dat de oorlog voorbij was, besefte maar al te goed dat de Troje-gezinde goden – Afrodite, Ares en Apollo voorop – hem zouden verzoeken het de Griekse schepen tijdens hun thuisreis zo moeilijk mogelijk te maken; maar dat zijn dochter Athene zijn knieën omvatte en hem smeekte de vloot tot zinken te brengen had hij bepaald niet verwacht.
‘Tien jaar lang heb je me op je knieën gesmeekt om de Grieken per se de overwinning te gunnen en nu wil je dat ze te gronde gaan?’
Zeus’ gemalin Hera en zijn broer Poseidon, die net als Athene altijd op de hand van de Grieken waren geweest, betuigden op hoge toon hun instemming. De Griekse schepen moesten opgeschud en uiteengeslagen worden en Aias, de ergste van allemaal, moest de verdrinkingsdood sterven als straf voor zijn goddeloosheid.
‘Goed dan, goed dan.’ Zeus wreef met de rug van zijn hand over zijn voorhoofd. ‘Jullie mogen je stormen ontketenen en de Grieken uiteendrijven. Maar weet wel…’
‘En ik heb ook een storm nodig,’ zei Hera.
‘Dat zei ik toch, die kunnen jullie krijgen.’
‘Een andere. Een ander soort.’
Zeus schudde zijn hoofd. ‘Denk maar niet dat jullie de komende tien jaar ook weer mogen komen binnenvallen om me te vragen iets te doen tegen deze of gene partij. Daar pas ik voor. De stervelingen zoeken het zelf maar uit.’