De wereld achter de deur – eerste deel van de driedelige fantasyserie ‘Groenwoud’ – jeugdboeken van Pari Thomson

BESTEL DE WERELD ACHTER DE DEUR

Fans van Narnia komen ruimschoots aan hun trekken in Groenwoud – De wereld achter de deur van Pari Thomson, het eerste deel van een  nieuwe fantasyserie voor kinderen. Daisy reist met haar moeder, een beroemde journalist, de wereld rond. Maar wanneer haar moeder een gevaarlijke tocht naar het Amazonewoud onderneemt, mag Daisy niet mee. Dan raakt haar moeder vermist. Op zoek naar antwoorden stuit Daisy op een geheime doorgang naar een magische groene wereld. Daar ontdekt ze dat botanisten in het diepste geheim voor de bijzonderste en zeldzaamste planten ter wereld zorgen. Met haar nieuwe vrienden probeert ze de waarheid rondom haar verdwenen moeder te achterhalen. Maar dat is gevaarlijker dan ze ooit had kunnen denken…

Pari Thomson is behalve auteur ook redacteur bij een uitgeverij. De wereld achter de deur is het eerste deel van haar trilogie over een wereld vol zingende bloemen, kruipende bloedbramen, reusachtige lelies en nog veel meer. Elisa Paganelli maakte de zwart-witillustraties.

1 EEN HALFJAAR LATER

Daisy Disteldons had geen thuis in de normale betekenis van het woord, maar ze voelde zich in Londen op de een of andere manier altijd heel erg gelukkig. Ze waren die ochtend aangekomen uit Rome. Daar had haar moeder een artikel geschreven over een paar kwalijke politici, en toen het eenmaal was gepubliceerd, moesten ze er meteen weg. Het was december en hier in Londen was de lucht boven de daken oogverblindend blauw en er hing een glinsterende, feestelijke sfeer in de stad. Ze waren hier omdat haar moeder een bespreking had met haar nieuwe eindredacteur bij de High Herald: ene meneer Bloodaard. Hij had een geweldige reputatie en was dol op toffees, die hij in een pot op zijn bureau had staan.

Meneer Bloodaard werkte pas drie maanden bij de High Herald – hij was er net na Daisy’s elfde verjaardag begonnen, maar iedereen had het er nu al over dat hij heel bijzonder was. Hij was heel lang en charmant, had lichtgroene ogen en een mond waarmee hij aan één kant glimlachte. Hij had jaren veldwerk gedaan, maar was kantoorwerk gaan doen na een akelige gebeurtenis waarbij een boos nijlpaard betrokken was.

‘Dat was een beetje té spannend,’ legde hij uit toen hij hen binnenliet. Hij zette zijn scheve glimlach op en lachte daarna zijn tanden bloot.Behalve van toffees was het bureau van meneer Bloodaard voorzien van een glanzend computerscherm, een vijandig uitziende cactus en een ingelijste foto van hemzelf, waarop hij de premier de hand schudde.

‘Een fantastische vrouw,’ zei hij tegen Daisy, terwijl hij aan de gouden manchetknopen van zijn kraakheldere witte overhemd trok, zodat er op zijn linkerpols een groepje van vijf moedervlekken zichtbaar werd. Ze hadden de vorm van een uitgerekte W, die Daisy aan het sterrenbeeld Cassiopeia deed denken. ‘Echt fantastisch. De hele provincie gaat op haar stemmen, neem dat maar van mij aan. Ze belde me laatst nog om te zeggen…’
Hij maakte zijn zin niet af en staarde ergens naar. ‘Gut, wat een bijzondere ketting, mevrouw Disteldons. Waar hebt u die vandaan?’

‘O, een oud prul, meer niet,’ zei haar moeder. Ze keek er ongemakkelijk bij en stak de hanger, die de vorm van een margriet had en aan een gouden kettinkje hing, weg onder haar bloes. ‘Goed, meneer Bloodaard. Even over mijn volgende reis. Die aanvallen in het regenwoud van de Amazone…’

Daisy zag heel even een vreemde blik in de lichte ogen van Bloodaard verschijnen, alsof hij naar een groot filmdoek keek dat verder niemand kon zien. Toen knipperde hij met zijn ogen en glimlachte. Ze vroeg zich af of ze zich die blik soms had verbeeld. ‘O ja,’ zei hij gladjes. ‘Peru. U zei al dat u overwoog er een artikel over te schrijven. Vertelt u mij eens…’

Daisy glipte de gang op, sloeg het verfomfaaide boek open dat ze voor dit soort gelegenheden in haar tas had en ging zitten wachten. Daisy kon goed wachten. Dat was ook nodig als je zo’n bijzondere moeder had als zij. Leila Disteldons was journalist en reisde de hele wereld over, op jacht naar verhalen. Dat vond Daisy een leuke uitdrukking: op jacht naar verhalen. Ze stelde zich graag voor dat haar moeder met een vlindernetje zwaaide en ongrijpbare koppen en tegendraadse artikelen ving: nieuws over koningen en anarchisten, geïmproviseerde bommen en juwelendieven, verkiezingsfraude en zeldzame apen met goudkleurige ogen.

‘Goede journalistiek is net elektriciteit,’ zei haar moeder als haar naar het geheim van haar succes werd gevraagd. ‘Daar moet je van overeind schieten en een gil slaken.’ En dan zette ze die grijns op waardoor ze meer op een ondeugend kind van tien leek dan op een internationaal vermaarde verslaggever. Daisy ging altijd met haar moeder mee, en op dit soort momenten voelde ze zich haar compagnon in haar plan om de wereld te veranderen: ze was het hulpje van haar moeders oogverblindende goochelact.

Haar moeder schudde de verhalen uit haar netje en noteerde ze op een door al het reizen gehavende laptop die de hele nacht aan het rammelen en ratelen was, terwijl Daisy probeerde te slapen. De verhalen werden teruggestuurd naar de redactie van de High Herald en verschenen vervolgens dag in dag uit in vele duizenden kranten overal in het land. Ze werden gelezen door brildragende artsen met een zwarte aktetas en door advocaten in een keurig pak, door appelverkopers en jazzmuzikanten, door avant-gardekunstenaars en besnorde diplomaten, door nieuwsgierige scholieren en met een veren boa uitgedoste nachtclubdanseressen. Iedereen, maar dan ook iedereen, las de artikelen van Leila Disteldons in de Herald.

Iedereen keek altijd heel verbaasd als ze erachter kwamen dat Leila Disteldons een dochter had. Het volgende moment waren ze vertederd. ‘Ze lijkt precies op u,’ zeiden ze dan lachend. ‘Een kleine Leila-pop.’ Daisy keek dan boos en fronste haar wenkbrauwen in de hoop dat ze er dreigend uit zou zien. Omdat ze uiterlijk zo op haar moeder leek, dacht iedereen altijd dat ze vast ook wel hetzelfde karakter zou hebben: wild, avontuurlijk en moedig. Maar zo was Daisy helemaal niet. Ze was stil en oplettend, en totaal niet moedig. Nu hoorde ze haar moeder op het kantoor van Bloodaard lachen; de geluiden wezen erop dat het gesprek bijna afgelopen was. Ze deed haar boek dicht, klaar om te gaan.

Zo zag haar leven eruit: haar moeder met haar tomeloze energie, haar stuwende kracht die hen van de ene stad naar de andere en van het ene continent naar het andere bracht – ontworteld, onverschrokken en altijd op jacht naar het volgende grote verhaal. Daisy week niet van haar moeders zijde, en ze hield zichzelf vastberaden voor dat ze dat prima vond.

Ze stak haar hoofd om de deur van Bloodaards kantoor en zag dat haar moeder net haar tas pakte en wilde vertrekken.‘Hou me op de hoogte,’ zei Bloodaard, terwijl hij een grote stapel papier recht schudde. ‘En neem geen onnodige risico’s.’ Er gleed een vel uit zijn handen, dat naar de grond dwarrelde en aan Daisy’s voeten neerkwam. Het was een landkaart, zoiets waarvoor je je wel móét bukken om het te kunnen bekijken: prachtig gedetailleerd, volgeschreven met een puntig handschrift en met bovenaan één enkel dikgedrukt woord: perú.

‘Dank je wel, Daisy,’ zei Bloodaard. Zijn stem klonk plotseling glashard. Hij boog zich naar voren en pakte de landkaart van haar aan. Binnen een tel was die in een la van zijn bureau verdwenen. Zijn groene ogen glinsterden en hij knikte haar moeder toe. ‘Goede reis, mevrouw Disteldons.’

Na het gesprek liepen ze naar buiten, de drukke straten langs de rivier in, waar de kerstlichtjes fonkelden als diamanten armbanden, en de deinende Theems tegen de wallenkant klotste. Het was een heldere, koude middag en er schoten allemaal parkieten door de lucht, als felgroene naalden door blauwe zijde. De eerste keer dat Daisy die vogels had gezien, was ze stomverbaasd geweest, maar inmiddels wist ze dat het er in Londen van wemelde en dat ze hier al jaren waren. Ze zaten elegant op lantaarnpalen en poseerden als tropische kerstversieringen in de boomtoppen. Volgens haar moeder dachten sommige mensen dat de parkieten uit de dierentuin van Londen waren ontsnapt en dat ze zich in het wild hadden voortgeplant. Weer andere mensen beweerden dat ze van een filmset waren verdwenen. Hoe dan ook, in de ijzige straten van de stad wemelde het van de prachtige groene vogels. Dat gaf Daisy het gevoel dat alles mogelijk was: alsof er elk moment allerlei onverwachte en bijzondere dingen konden gebeuren.

Haar moeder keek op haar telefoon hoe laat het was, draaide zich toen om en keek Daisy met stralende ogen aan.‘Zullen we even snel naar Kew?’ Een uur later liepen ze het sierlijke ijzeren hek door van haar moeders favoriete bestemming in Londen. Royal Botanic Gardens, Kew stond er op het bord bij de ingang. welkom op de meest biodiverse plek op aarde.

Er waren veel bezoekers in de tuinen, met laarzen en wanten aan, en de beroemde kassen waren beslagen van de condens, daar waar hun tropische warmte in aanraking kwam met de koude lucht. Buiten waren de bomen kaal en de borders leeg, maar in de palmenkas was de lucht vol en zwaar, net als in een sauna. Daisy ademde diep in en zuchtte. Ze kon geen genoeg krijgen van de aardse geur die hier hing. Overal om hen heen stonden palmen heen en weer te wiegen met bladeren zo groot als tafelkleden en kronkelden klimplanten zich om het kantachtige negentiende-eeuwse smeedijzer van de kas. Het was alsof je in een overdekt regenwoud stond.
‘Kijk!’ zei haar moeder. Ze wees op een bloem met vijf bloemblaadjes die wel een roze ster leek. ‘Roze maagdenpalm. Daar maken ze een medicijn tegen kanker van. Ongelooflijk toch?’ Daisy grijnsde. Haar moeder wist werkelijk álles over planten.

‘En deze palm wordt een zelfmoordpalm genoemd, omdat hij maar één keer bloeit – als hij vijftig jaar oud is – en daarna doodgaat.’ Haar moeder ging met een vinger over de bast. Daisy had durven zweren dat de voorname palm met een blad wuifde, maar toen knipperde ze met haar ogen en schudde zichzelf even door elkaar. Het was een zuchtje warme lucht geweest die door de kas woei, meer niet.

Ze hief haar gezicht en zag een takje apenborstel, met een toefje gele bloemen die wel ouderwetse spreektoeters leken, een bos piepkleine roze banaantjes die omhooggroeiden in plaats van naar beneden. Haar moeder had haar al sinds ze kon kruipen mee naar Kew genomen, en ze kreeg altijd tintelende vingertoppen van alle verschillende en bijzondere soor- ten in de plantentuin.

Daisy was altijd dol geweest op planten, ook gedroegen die zich soms een beetje vreemd als zij in de buurt was. Ze had zich een keer zo zitten vervelen toen ze moest wachten tot haar moeder klaar was met een interview met een Sherpa (dat was toen ze in Tibet waren, op een berg in de Himalaya), dat ze een eindje was gaan lopen en over een rand was gestruikeld die ze niet had gezien. Dat ze die val had overleefd was te dan- ken geweest aan een groepje laurierbomen dat plotseling in blad was geschoten en zijn takken had uitgestrekt, waarmee ze haar halverwege haar val hadden opgevangen.

Een andere keer was ze op straat aan het voetballen (dat was afgelopen jaar geweest, toen ze de maand april in Delhi hadden doorgebracht, tijdens de laatste verkiezingen), en toen had ze gezien dat een jongen met een dikke nek, ene Bruce, het kleinste meisje van het andere team drie keer achter elkaar had laten struikelen. Het was een rotjongen – ze had het hem al eens eerder zien doen – en ze had gevoeld dat er bij haar vanbinnen iets overkookte, als een pan water die te lang op het fornuis heeft gestaan. Plotseling had Bruce gillend op
straat liggen kronkelen, zijn huid vol dikke gezwollen rode striemen.

‘Gifsumak,’ hoorde ze de dokter fluisteren toen de jongen strompelend werd afgevoerd. ‘Ik snap niet hoe dat hier door het wegdek heen kan groeien.’ En dan was er nog die keer dat haar moeder haar had meegenomen naar een etentje bij een heel chique dame in Parijs, waar ze verse kreeft kregen. De dame had opschepperig verteld dat haar kok die levend kookte. Het leek wel alsof de geboende kersenhouten tafel waaraan ze zaten zijn schouders optrok, en het volgende moment rolden de borden en schalen over de grond, terwijl de kreeftensaus erachteraan vloog en daarbij dramatische boogjes door de lucht beschreef. Daisy was door haar moeder in ijltempo naar buiten geloodst, terwijl de tolk hun kruiperige verontschuldigingen achterna slingerde.

Maar vandaag was het een doodnormale dag. Daisy trok een blaadje uit haar slordige vlecht en liep verder de kas in. Ze werden door een toerist gepasseerd, die zich omdraaide om naar haar moeder te kijken en daarbij zo tegen een palm aan liep. Daisy merkte de commotie amper op. Maar toen zag ze uit haar ooghoek iets vreemds. Aanvankelijk dacht ze dat het weer een klimplant was – maar klimplanten zijn niet zwart en wit, en ook niet pluizig. Het ding vloog de eerste beste hoek om en was verdwenen. Zonder er verder nog bij na te denken rende Daisy erachter- aan. Ze dook snel onder een laaghangende tak door. Het leek wel alsof die zichzelf een paar centimeter optilde om haar door te laten. Daar! Half verscholen achter een stokoude dwergpalm waarvan de bladeren in bosjes groeiden. Een piepklein katje.

BESTEL DE WERELD ACHTER DE DEUR

LEES OVER DE BOVENSTAANDE AABEVOLEN JEUGDBOEKEN, VERSCHENEN IN 2023