Waar de leer van reïncarnatie en die van karma zo’n belangrijk deel uitmaken van de oude wijsheid waaruit alle godsdiensten zijn voortgekomen, is het van belang na te gaan waarom er zo weinig van te vinden is in het christendom. De eenvoudige reden is dat ze er uit zijn verwijderd. Wijlen professor F.S. Darrow schreef:
“Een kritische geschiedenis van de leringen van het voor-bestaan en van reïncarnatie is nog nooit geschreven, maar het beschikbare materiaal voor een dergelijke geschiedschrijving is zeer uitgebreid. Ik heb in mijn bibliotheek, zonder de geringste overdrijving, letterlijk honderden boeken die op dit onderwerp betrekking hebben. Vele daarvan behandelen uitsluitend die onderwerpen en niets anders…..
De theosofische leringen met betrekking tot het voor-bestaan en de wedergeboorte van de menselijke ziel werden duidelijk en voortdurend verkondigd in de christelijke wereld van het eerste begin van het christendom af tot op de huidige dag, maar de erkenning van deze waarheden onder belijdende christenen varieerde van tijd tot tijd aanzienlijk overeenkomstig de mate van publiciteit die in de wisselende cyclussen mogelijk bleek.”
Dezelfde schrijver verdeelt het onderwerp chronologisch in drieën. Ten eerste de periode van het vroege christendom tot aan de Synode van Constantinopel in 553. Dan de periode van 553 tot 1438, toen Georgius Gemistus Florence bezocht en de filosofie van Plato nieuw leven inblies. En tenslotte de periode van 1438 tot aan onze tijd.
De enige reden derhalve waarom van deze kennis omtrent het voor-bestaan en reïncarnatie niets werd gehoord, is omdat het onderwerp niet werd bestudeerd; er is een overvloed aan literatuur, maar daar het als ketters werd uitgebannen is het vergeten.
De reden voor deze verbanning is gemakkelijk te zien. Het toelaten van deze leringen zou de deur openen tot veel dingen die onverenigbaar zijn met het kerkelijke christendom. En zo bleven we zitten met de ongerijmde leer dat een ziel op een bepaald moment wordt geschapen en daarna voor eeuwig blijft voortbestaan; wel het lichaam overleeft maar geen voor-bestaan kent; en van een ons toegemeten levensduur van zo’n zeventig jaar, die volkomen in het niet zinkt vergeleken met de oceaan van eeuwigheid waarin wij ons bevinden.
De christelijke leer, zoals die in het algemeen wordt verkondigd, geeft geen andere verklaring voor de ongelijkheden en onvolkomenheden van het menselijk leven dan ze toe te schrijven aan de ondoorgrondelijke wil van God. Dit is strijdig met de geest van onderzoek en de dorst naar kennis die ieder mens bezit als ze niet worden onderdrukt.
Zijn aangeboren gevoel van rechtvaardigheid komt in opstand tegen wat hij gedwongen wordt te geloven; zijn studie van de natuur geeft hem inzicht in het bestaan van wet en orde, maar het godsdienstig onderricht dat hij ontvangt, dwarsboomt die opvatting in plaats van haar te bevestigen – wat voedsel geeft aan de gedachte dat zijn godsdienst in min of meer verminkte vorm tot hem is gekomen.
Maar beter dan om die reden de godsdienst af te wijzen is het te proberen de schade te herstellen, en het ware van het valse te onderscheiden. Vaak wordt de vraag gesteld of Jezus zelf de leer van reïncarnatie ooit heeft onderwezen. In zijn boek Studies in Occult Philosophy schrijft Dr. G.de Purucker daarover als volgt:
“Ik geloof niet dat daar iets over te vinden is behalve in de evangeliën zelf, in vage toespelingen van een zuiver mystiek karakter, zoals de vraag van Nicodémus, en dan nog de uitspraak: “Hij is Elia die komen zou”; en we moeten het algemene historische feit niet uit het oog verliezen dat de leer van reïncarnatie in de een of andere vorm een welbekende en aanvaarde leer was bij de Farizeeën van Judea, in de tijd waarin Jezus verschenen zou zijn. Zij was even algemeen bekend en even algemeen aanvaard – toen zelfs in veel grotere mate – als in de wereld van nu.
Er zijn in de evangeliën vier of vijf toespelingen maar geen rechtstreekse en uitdrukkelijke uitspraken. Wordt echter de vraag gesteld: “Onderwees Jezus Christus de leer van reïncarnatie?” dan is het antwoord:
“Ik ben er volkomen van overtuigd dat hij dat deed, want het was in zijn tijd een zo algemene en door de beste geesten universeel aanvaarde leer, dat als hij haar op zijn minst niet accepteerde, hij voor iemand met gering inzicht en misschien zelfs geringe ontwikkeling zou zijn gehouden.”
Maar er is absoluut geen authentiek bewijs dat hij die leer onderwees. De evangeliën zelf werden door mannen geschreven die ongeveer van vijftig tot tweehonderdvijftig jaar na Jezus’ dood leefden.
Reïncarnatie was ook een van de meest algemene opvattingen in het Romeinse Keizerrijk, dat praktisch de gehele toenmalige beschaafde Europese wereld omvatte, behalve Parthië en het Oosten. Het Romeinse rijk omvatte praktisch geheel Klein-Azië en Egypte, Italië, Griekenland, Gallië, Spanje, een deel van Duitsland, het grootste deel van Brittannië en gedeelten van Ierland. Alle Germaanse volkeren geloofden erin; alle Keltische volkeren accepteerden het als iets vanzelfsprekends. Het was een van de druïdische leringen.
Bron: Theosofie en christendom van Henry T. Edge