Als men denkt aan magie in de duistere middeleeuwen in Europa, dan is Merlijn natuurlijk de figuur aan wie men het eerste denkt. Voor velen is Merlijn inderaad de archetypische magiër, de archetypische tovenaar, de archetypische wijze. Maar de Merlijn die deze status geniet is eigenlijk geen product van de middeleeuwen. Integendeel, hij is een literaire creatie van de hoge middeleeuwen, van de middeleeuwse cultuur op zijn hoogtepunt. Hij is de tovenaar zals men die voor ogen had in de dertiende en veertiende eeuw maar dan teruggeprojecteerd werd naar de zesde eeuw – net als de ridders en hun gedragscode uit een latere tijd teruggeprojecteerd werden naar het Engeland onder de legendarische Arthur.
Pagina 63 en 64
Als er een historisch prototype was voor Merlijn, dan zou die in het midden of aan het eind van de zesde eeuw geleefd hebben – de periode die over het algemeen wordt toegeschreven aan Arthur, ervan uitgaande dat hij echt bestond. Vage en schimmige beelden van deze vroegere Merlijn komen tot ons in de legendes en literatuur van Wales, door de figuur die bekend staat als Myrddin. Myrddin is echter een heel ander personage dan de imponerende, verheven en majestueuze magiër van de latere Arthurroman. Hij zou een druïde geweest kunnen zijn of een ziener beïnvloed door de druïdische denkleer.
Over het algemeen komt hij echter naar voren als iemand die niet veel afweek van de in de stam traditioneel aanwezige sjamaan en waarzegger. In plaats van begiftigd te zijn met een bovennatuurlijke, bijna goddelijke autoriteit, was hij eerder slachtoffer en martelaar – een vervolgde visionair, die door zijn eigen volk werd achtervolgd, verstoten en vogelvrij verklaard.
Als er een Merlijn, of welk prototype van hem dan ook, in de zesde eeuw geleefd zou hebben, dan zou die weinig gemeen hebben gehad met de majesteitelijke en ontzagwekkende figuur van de Middeleeuwse ridderverhalen – de figuur die meer dan vijf eeuwen later, in 1136, aan het volk werd voorgesteld door Geoffrey of Monmouths ‘History of the Kings in Britain’.
De feitelijke, historische Merlijn, als hij al ooit bestaan heeft, zou niet meer dan een lokale profeet of waarzegger-sjamaan geweest zijn, met wellicht enkele aspecten die aan de nar in de toneelstukken (met name ‘King Lear’) van Shakespeare deden denken. Hij zou een pantheïstische relatie met de natuuren de natuurlijke wereld hebben bepleit en tot uiting gebracht, of dat werd althans van hem gezegd.
Zijn gaven zouden hebben bestaan uit het typische sjamanistische vermogen om met dieren te praten, vormen te veranderen, zichzelf en anderen in trance te brengen, dromen uit te leggen en voorspellingen te doen. Hij zou ook in staat zijn geweest om dingen te interpreteren en te voorspellen, maar niet om ze eigenhandig te besturen of te manipuleren. Zijn magie zou men onbeduidend, dorps en materialistisch gevonden hebben vergeleken met de hoogstaande, zeer spirituele magie van de hermeticus.
Pagina 111 en 112
De Merlijn die zo prominent aanwezig is in het bewustzijn en de literatuur van de hoge middeleeuwen heeft dus niets meer gemeen met de primitieve, sjamanistische Myrddin Wyllt uit voegere Keltische verhalen. Integendeel Merlijn is nu een volledig ontwikkelde magiër, geworteld in het spectrum van mysteriën die voor de hermtische ingewijde en beoefenaar tot de normale geestelijke bagage behoorden.
De middeleeuwse lezers die hem al waren tegengekomen bij Geoffry of Monmouth, zagen hem niet alleen als relevant voor hun heden, maar ook voor hun toekomst. In Geoffry’s gemythologiseerde geschiedschrijving stonf ook een compilatie van profetiën die zouden zijn uitgesproken door Merlijn. Deze profetieën werden vaak gereproduceerd als een afzonderlijke en onafhankelijke tekst. Ze zouden Owen Glendower bij zijn opstand van Wales, in 1402, hebben aangemoedigd. Ze zouden ook de weg hebben vrijgemaakt voor Jeanne d’Arc.
Volgens de officiële versie van haar legende zoals die opgetekend is in de negentiende eeuw: ‘Oude Merlijn, ziener uit de oudheid, had de komst van Jeanne d’Arc l voorspeld , en ze kwam dan ook op de voorspelde tijd.’ Merlijn zou als prefotie hebben aangekondigd dat het … ‘koninkrijk van Frankrijk, dat verloren was geraakt door een vrouw, gered zou woden door een andere vrouw; dat een maagd uit de moerassen van Lotharingen Orléans zou komen bevrijden…’
In de hoge middeleeuwen had Merlijn zich ontwikkeld van een primitieve stammen-sjamaan tot een beginnend hermetisch tovenaar. Hij zou toegang tot bepaalde zaken hebben die toen nog door iedere historische figuur als ontoegankelijk werden beschouwd: tot aspecten van het hermetische gedachtegoed dat in Europa slechts fragmentarisch aanwezig was en waar men meer naar raadde dan dat men er iets van afwist of iets begreep. Hij was eigenlijk de verbindende schakel tussen Simon de Tovenaar (Simon Magus) uit de Bijbel en de man die een onuitwisbare indruk zou achterlaten op het westerse bewustzijn in de vijftiende eeuw als Faust.
Tegelijkertijd bestonden er een aantal echte ‘Merlijn-figuren’ in Europa, die met de hermetische kennis werkten. Ze zijn weliswaar niet zo indrukwekkend als de imposante en geromantiseerde magiër uit de Arthurlegende, maar sommigen van hen levberden zeer reële bijdragen aan de ontwikeling van kennis en wijsheid, ontdekkingen in de wetenschap en de geschiedenis van het westerse denken. De beroemdste, tenminste inde Engels-sprekende wereld, was ongetwijfeld de franciscaner monnik Roger Bacon (1214-1294).
Bron: ‘Het elixer en de steen’ door Michael Baigent en Richard Leigh (niet meer in druk verkrijgbaar)