Radiorede van Dag Hammarskjöld uit 1954: oude geloofsbelijdenissen in een nieuwe wereld

BESTEL MERKSTENEN

Dag Hammarskjöld (1905-1961), destijds secretaris-generaal van de Verenigde Naties, is wereldwijd voor velen een spirituele inspiratiebron. Deze diplomaat was integer, bestudeerde werken van christelijke mystici en had een sterk innerlijk vertrouwen. Iets daarvan schemert door in de onderstaande toespraak die hij in 1954 heeft gehouden voor de Canadese radio. Het ging om een programma waarin bekende personen werden uitgenodigd om kort iets te vertellen over hun geloof. De tekst van de onderstaande radiorede van Hammarskjöld is ook opgenomen in zijn dagboek dat gepubliceerd is onder de titel Merkstenen.   

De wereld waarin ik opgroeide, werd beheerst door principes en idealen uit een voor ons verre tijd, en, naar het schijnt, ver verwijderd van de problemen waarmee een mens geconfronteerd wordt in het midden van de twintigste eeuw. Mijn weg betekende evenwel geen breuk met deze idealen. Integendeel, ik ben gaan begrijpen dat ze ook geldigheid bezitten in onze wereld van tegenwoordig. Ik wilde oprecht en ronduit een persoonlijk geloof opbouwen in het licht van de ervaring en van eerlijk nadenken. Deze inspanning, die ik nooit opgaf, heeft me teruggebracht bij mijn uitgangspunt. Nu erken en onderschrijf ik onvoorwaardelijk dezelfde overtuigingen die eens aan me waren overgeleverd.

Van generaties van soldaten en regeringsambtenaren van vaderskant erfde ik het geloof (a belief) dat niets méér voldoening kan schenken dan een leven van onbaatzuchtige dienstbaarheid aan je land – of aan de mensheid. Deze dienstbaarheid vereiste het offer van ieder persoonlijk belang, en tevens de moed onversaagd op te komen voor je overtuigingen.

Van wetenschappers en geestelijken van moederskant erfde ik het geloof (a belief) dat in de zeer radicale zin van het evangelie alle mensen gelijk waren als kinderen van God en door ons tegemoet getreden en behandeld moesten worden als onze meesters in God.

Geloof is een toestand van de geest en van de ziel. In deze zin kunnen we de woorden van de Spaanse mysticus St. Jan van het Kruis verstaan: Geloof is de vereniging van God met de ziel. De taal van de godsdienst is een geheel van woorden die een fundamentele geestelijke ervaring uitdrukken. Deze taal mag niet beschouwd worden als een beschrijving – in termen die door de filosofie bepaald moeten worden – van de werkelijkheid die toegankelijk is voor onze zintuigen en die we kunnen analyseren met de werktuigen van de logica. Het duurde lang voor ik de betekenis hiervan begreep.

Toen ik eindelijk zover gekomen was, werden de geloofsvoorstellingen, waarin ik eens was opgevoed en die in feite mijn leven richting hadden gegeven – ook wanneer de geldigheid ervan door mijn verstand bestreden werd – door mij herkend als geheel en al van mijzelf, erkend door mijn eigen vrije wil. Ik ervaar dat ik deze overtuigingen kan onderschrijven zonder enig compromis aan te gaan met de eisen van intellectuele eerlijkheid, die de eigenlijke sleutel vormt tot de rijpheid van de geest.

De twee idealen die in mijn jeugd de boventoon voerden, vond ik – in volledige harmonie en aangepast aan de eisen die de wereld van vandaag stelt – in de ethiek van Albert Schweizer. In deze ethiek wordt het ideaal van de dienstbaarheid geschraagd door een fundamentele gerichtheid op de mens, zoals die verkondigd wordt door het evangelie – terwijl het die gerichtheid ook steunt. In dit werk vond ik ook een sleutel die voor de moderne mens de toegang opent tot de wereld van het evangelie.

Maar het antwoord op de vraag hoe de mens een leven kan leiden van actieve maatschappelijke dienstbaarheid – in volledige harmonie met zichzelf als lid van de gemeenschap van de geest – vond ik in de geschriften van de grote middeleeuwse mystici. Zelfovergave is voor hen immers de weg naar zelfverwerkelijking geweest. Zij hebben in eenvoud van geest en in gerichtheid naar binnen de kracht gevonden om ja te zeggen tegen ieder appèl dat de behoeften van de naasten op hen deden, en om ook ja te zeggen tegen alles wat het leven voor hen met zich meebracht wanneer ze de roep van hun plichtsbesef volgden.

Liefde – dit vaak misbruikte en verkeerd begrepen woord – betekende voor hen heel eenvoudig een overvloeien van de kracht waarvan ze zich vervuld voelden wanneer ze leefden in de ware zelfvergetelheid. En deze liefde vond zijn natuurlijke uitingsvorm in een onvoorwaardelijke plichtsbetrachting, en in een levensaanvaarding zonder voorbehoud – wat dit persoonlijk voor hen ook meebracht aan spanningen, lijden of geluk.

Ik weet dat hun ontdekkingen van de wetten van ons innerlijk leven en van onze actie hun betekenis niet verloren hebben.

Bron: Merkstenen door Dag Hammarskjöld 

BESTEL MERKSTENEN