Wij weten van de idee dat het ondoorgrondelijk licht van den beginne als hulp en geloofskracht met de mens is meegegaan – vanaf dat hij zich van zijn eigen lichtnatuur heeft afgewend en de duisternis heeft verkozen. En dat Licht, zoekt altijd binding met de ‘lichtgevoelige’ mens omdat, om het archaïsch uit te drukken, ‘God niet laat varen de werken zijner handen’. En dat er daarom overal en altijd lichtboden en lichtzoekers zijn geweest die daarop hebben gereageerd, naar eigen bewustzijn en vermogen. Ook dat het onvermijdelijk is dat waar licht inbreekt in de duisternis er vuurvonken ontstaan en hittebrand, en dat een polemisch vuur hoog kan oplaaien en vaak heel wat schade aanricht.
Maar Nederland? Die lage landen bij de zee waar de zon zo vaak achter grijze wolken schuilgaat? Waar de mensen allerminst vurig zijn, en eerder koel en nuchter? Trots op hun kritische geest en burgerlijk fatsoen. Is hier enig vuur bespeurbaar, is hier een spoor zichtbaar naar licht? Waar moeten we dat zoeken als we teruggaan in de tijd? En lopen we dan niet het gevaar dat we in dat verleden blijven hangen: wat moeten we daar vandaag de dag nog mee?
Maar misschien bevat dit toch wel lessen die ons tot aansporing kunnen zijn. Hoe onszelf hier en nu met datzelfde licht te verbinden, er ons opnieuw door te laten aanvuren? Misschien vinden we daar straks een antwoord op. Want het is er ooit wel geweest, dat licht. Onze streken waren in voorchristelijke tijden niet zo barbaars en primitief als altijd gedacht, toen zendelingen ons kwamen kerstenen en hier het Christuslicht verkondigen.
Was het niet daarom dat ze hun kerken en abdijen bouwden op onze vroegere heiligdommen, waar eerst steenhopen waren of heilige eiken of waterbronnen? Omdat hier al veel langer naar het licht werd uitgekeken? En we mogen van geluk spreken dat niet de kerk van Rome in onze streken het eerst voet aan de grond kreeg, dat het Ierse monniken waren die hier hun eigenzinnig Keltisch christendom predikten. Hun spiritualiteit sloot immers minder aan bij de strenge, monarchale kerk dan bij het hoogstaande mysteriedenken.
Dit verklaart misschien waarom in een evangeliënharmonie als de Heliand, naast voorchristelijke begrippen, ook authentieke citaten voorkomen uit het Thomas Evangelie. Of dat de merovingische koningen lange tijd het arianisme aanhingen – een voortzetting van het joods-christelijk geloof van de Ebionieten. En dat het ‘ketterse‘ geloof van Pelagius hier zo fel bestreden moest worden, zoals zijn opvatting over de waardigheid en ingeschapen goedheid van de mens. En over dat zondigheid eerder aan onwetendheid was te wijten dan aan kwaadwilligheid.
Zo is het te ook te begrijpen waarom Johannes Scotus Erigena hier lange tijd zoveel aanhang had, zeer vertrouwd als hij was met de mystieke theologie van Dionysus de Areopagiet. Want ook het Corpus Areopagiticum zwoer niet bij de letterlijke uitleg van de Bijbel maar zag in alles het verlangen naar de verloren eenheid, de Ene uit wie alles voortkomt en tot wie alles ooit terug moet keren. Als een van de laatsten wist Erigena nog van de theosis, van de vergoddelijking, van de henosis, de eenwording waartoe elk mens geroepen is. Hij vertaalde nog de lichtende woorden van de zuivere gnosis als hij zei:
‘In zijn diepste wezen is de menselijke natuur even onkenbaar en oneindig als de goddelijke. Want zoals God oneindig is en ongebonden, zo is ook de oorspronkelijke menselijke natuur: open voor oneindige mogelijkheden en vervolmaking.’
Die godskennis is langzaamaan verloren gegaan. Aanvankelijk nog door Karel de Kale (829-877) aangetrokken als hoofd van zijn hofschool in Parijs, viel Erigena vanwege zijn onorthodoxe opvattingen in ongenade. Hij zou zelfs door zijn eigen leerlingen zijn vermoord, nota bene met dezelfde pennen als waarmee hij ze had leren schrijven, omdat ze het ware Christuslicht niet verdroegen en aangestoken werden door haatvuren. Het werd nog verder verduisterd toen de kerkelijke theologie meer inzette op het nuchtere, realistische wereldbeeld van Aristoteles dan op de verheven ideeënleer van de ingewijde Plato en zo ontaardde in het soort van vitterige scholastiek.
De ‘donkere’ middeleeuwen waren aangebroken en de ‘roomse muurkerk’ legde alle vrijheid van denken en leven aan banden, zodat er op de duur geen lichtstraal meer door kwam en het wel aardedonker moest worden, op enkele zeldzame lichtpuntjes na, zoals de mystiek van Hadewijch en Jan van Ruusbroec. Zoveel eeuwen voor de rozenkruisers schreef Jan van Ruusbroec zijn De Geestelijke Bruiloft en Van seven trappen.
Op dit lichtschijnsel uit het donkere Brusselse Zoniënwoud kwam ook Geert Groote af, bekend kerkhervormer en stichter van de Broeders van het Gemene leven. Hij vond er inspiratie voor de moderne devotie die wij nu vooral nog kennen door het werkje van Thomas à Kempis: De navolging van Christus en van de talrijke huizen die door deze Broeders vooral in Nederland werden opgericht, waaronder ook een in Alkmaar.
Het licht had ondertussen ook andere wegen gezocht om te worden ontdekt. Zo waren in Vlaanderen heel wat commanderijen gevestigd van de tempeliers. Bij hen leefde de nostalgische droom om Jeruzalem te heroveren en er de graven van Vlaanderen als rechtmatige koningen op de troon te zetten. En als het in het Heilig Land niet lukte, dan moest hier maar in het Noorden een voorafspiegeling komen van het hemelse Jeruzalem. De stad Brugge kwam daarvoor het best in aanmerking omdat die de relikwie van het Heilige Bloed herbergde. Of Gent, waar Filips van den Elzas vanuit zijn gravensteen Chrétien de Troyes de opdracht gaf om de lichtende graallegende op schrift te stellen.
Op zijn eigen onnavolgbare wijze deed de geschiedschrijver Jacob van Maerlant uit het naburige Damme hetzelfde. Wat later schilderde Jan van Eyck, in opdracht van Willem VI, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen en naar het schijnt grootmeester van een geheime ridderorde, het Lam Gods – waarop datzelfde graalmysterie subliem werd afgebeeld. De aloude tempeldroom leefde daarna nog regelmatig weer op, zoals bij de oprichting van de Orde van het Gulden Vlies.
In die tijd kregen ketterse bewegingen steeds meer bijval. Zoals de Broeders van de Vrije Geest. Die geloofden in het ongeschreven, eeuwige evangelie en verkondigden het aanbreken van de tijd van de Heilige Geest. Of vrijdenkers als Tanchelijn, ooit als volgt bezongen:
‘Een knaap:
hemels licht bloeide
over zijn jong en schoon gelaat.
Voor oevers vol sprak hij:
Dit is uw wet en ware baat:
ziel en zin vrij!’
Ook al was hij zijn vervolgers telkens weer te slim af, bij zijn laatste vlucht per boot uit Antwerpen werd ook hij door trawanten laf vermoord. Op het vurige temperament en ongeorganiseerd karakter van zijn optreden na, zien sommigen heel wat gelijkenissen tussen wat hij preekte en de leer der katharen, die ook in Vlaanderen, vooral onder de wevers, heel populair was, waarvan ook sporen te vinden zijn bij de beweging der begijnen en begarden, wier naam overigens doet denken aan die van de Albigenzen.
Bij nog heel wat andere charismatische hagenprekers uit die tijd vinden we glimpen terug van de oorspronkelijke lichtroep, soms op het gevaar van pathologische ontsporingen af, tot uiting komend in libertijnse losbandigheid, broeierig mysticisme en apocalyptisch doemdenken. De kerk trad er streng en hardhandig tegen op en bestreed te vuur en te zwaard alles wat leek op ketterij en hekserij. Fel licht verblindt ook veelal en heeft in de loop der geschiedenis vaak donkere schaduwen geworpen en dat is vandaag de dag jammer genoeg niet anders.
Ten tijde van de reformatie gaf Vlaanderen de lichtfakkel van de vernieuwing door aan het Noorden, nadat de vlammende hervormingsgeest hier eerst respons had gekregen. Ontstoken door Wycliff en Jan Hus, en als een lopend vuur op grote schaal verspreid door de strijdlustige Luther en Calvijn. Hoe bloedig de latere godsdienstoorlogen ook, toch was de aanvankelijke lichtimpuls er niet minder spiritueel om. Zo vond Luther zelf veel inspiratie in het mystieke boekje ‘Theologia Deutsch’ – naar het schijnt ook Coornherts lievelingsboek.
Met de bijbel in de volkstaal werd de theologie brutaal uit de handen van de clerus gerukt, wat al gauw ontaardde in een regelrechte beeldenstorm. In reactie daarop roeide de hertog van Alva alle vrijzinnige verzetshaarden grondig uit en verdreef de ‘watergeuzen’ gewapenderhand.
Na de pacificatie van Gent en de val van Antwerpen doofde in Vlaanderen het licht voor lange tijd helemaal uit. Hervormers weken uit naar Duitsland en Engeland maar uiteindelijk vooral naar de Nederlanden, waar de pas opgerichte Republiek der Verenigde Provincieën de Spaanse overheersing in Alkmaar een halt wist toe te roepen en de victorie inluidde. Voorvechter daarvan was de Vader des Vaderlands Willem van Oranje, met de reeds vermelde Coornhert als een van zijn vertrouwenslieden.
Godsdienstvrijheid en scheiding van kerk en staat werden in de grondwet ingeschreven, de grenzen opengesteld voor de velen die vanwege hun geloof uit het eigen vaderland de wijk moesten nemen. Ze legden mede de basis voor de bloeiende handel en welvaart die de Republiek tijdens de Gouden Eeuw kenmerkte.
De Nederlanden – vooral de lichtstad Amsterdam, – hadden toen de naam de vrijhaven te zijn voor vluchtelingen, ketters en vrijdenkers, hoewel men tussen twee haakjes van daaruit vaak naar Haarlem en Alkmaar uitweek omdat het klimaat hier nog toleranter moet zijn geweest. Mannen met faam vonden een onderkomen, zoals de Tsjechische geleerde Comenius, schrijver van Via Lucis, de Weg van Licht, en Frans filosoof en vermeend rozenkruiser Descartes, nog altijd onterecht de vader van het rationalisme genoemd.
In Den Haag verkreeg de weduwe van Frederik, de keurvorst van de Palts, asiel. Voor de duur van één winter had deze kleinzoon van Willem van Oranje de droom belichaamd van een protestantse alliantie tegen het roomse rijk. Want ook al bleef de Republiek grotendeels gevrijwaard, elders in West-Europa woedde de contrareformatie fel.
Om die reden week men voor de publicatie van verdachte geschriften gemakkelijkheidshalve vaak uit naar datzelfde Nederland. Dat was ook wat de Antwerpse drukker Plantijn tijdelijk deed. Die had gezorgd voor de eerste Nederlandstalige uitgave van Pymander en zou in contact hebben gestaan met het Huis der Liefde, een groep van wederdopers rond de Amsterdammers Hendrick Niclaes en David Joris.
Tal van andere opwekkingsbewegingen zagen rond die tijd in deze streken het licht, of gedijden hier met hun enthousiaste aanhang heel goed: gevluchte hugenoten, piëtisten en quakers, en anabaptisten van allerlei slag…
Bron: Gnosis in Nederland – aspecten van een onbekende visie, Symposionreeks 37