Een nieuw begin – dierenverhalen van Toon Tellegen die sprankelen van hoop en goede voornemens

BESTEL EEN NIEUW BEGIN

Voor de eendagsvlieg is alles nieuw. ‘Maar hij wist wel dat hij maar één dag had, en dat één dag lang kon lijken, maar in werkelijkheid maar heel kort was, en voorbij voor hij goed en wel begonnen was.’ De olifant blijft steeds vol goede moed weer in de boom klimmen om bovenin een dansje te maken. En de kikker, die van de anderen minder vaak mag kwaken, besluit morgen anders te gaan leven om elke dag nieuwe dingen mee te maken.Er is altijd wel iets om naar uit te kijken. In ‘Een nieuw begin’ verzamelde Toon Tellegen zijn mooiste dierenverhalen die sprankelen van hoop en goede voornemens.

De muis woelde in zijn slaap, schoot overeind en zag zich op zijn spreekgestoelte staan midden in het bos, terwijl de dieren rondom hem in het gras zaten en naar hem luisterden.
De ene helft van de dieren vond alles wat hij zei onzin, ze hadden nog nooit zulke grote onzin gehoord, riepen naar hem dat hij zijn mond moest houden, zwaaiden met hun vuisten. De andere helft vond het geweldig wat hij zei, ze sprongen telkens op om hem toe te juichen en riepen ‘Ga door, muis! Ga door!’ naar hem en ‘Houd je mond!’ naar de anderen.

Er ontstonden vechtpartijen. De steeltjes werden van het hoofd van de giraf gerukt, de stekels uit de rug van de egel. ‘Ik vind het belachelijk!’ ‘Ik vind het een openbaring!’ ‘Dit is verschrikkelijk!’ ‘Hier heb ik mijn leven lang op gewacht!’ werd er geroepen.

Iemand met hoeven trapte het huisje van de slak in, die graag nog langzamer van begrip was geweest dan hij al was, zodat de holle woorden van de muis niet tot hem waren doorgedrongen. Naast hem stond de schildpad, die de muis wilde toejuichen, maar niet goed wist hoe dat moest, hij had nog nooit gejuicht. Iemand met scharen knipte het gewei van het hoofd van het hert, een ander stond op de schouders van het nijlpaard en riep onafgebroken: ‘Bravo! Bravo!’, en weer een ander legde een knoop in de slurf van de olifant en brulde:  ‘Doe hier je voordeel mee, olifant!’

De muis riep overal bovenuit: ‘U begrijpt mij niet. Ik ben niet geweldig. Ik ben niet belachelijk. Ik ben geen openbaring.’
Hij wilde ze allemaal tegenspreken.
‘Ik ontzenuw u allen!’ riep hij.
Plotseling werd het stil. De dieren stootten elkaar aan. ‘We worden ontzenuwd,’ fluisterden ze. Dat was het laatste wat ze wilden. Het was vast iets onaangenaams.

Ze zetten de steeltjes weer op het hoofd van de giraf, de stekels weer in de rug van de egel, het gewei weer op het hoofd van het hert, herstelden het huisje van de slak, klommen van de schouders van het nijlpaard en haalden de knoop uit de slurf van de olifant.

‘Dit was mijn laatste toespraak…’ zei de muis nog met schorre stem. Maar ze hoorden hem niet meer, sloegen hun armen om elkaars schouders, draaiden hun rug naar hem toe en verdwenen in het bos. ‘We zijn gelukkig niet ontzenuwd,’ zeiden ze tegen elkaar. ‘Nee, maar het scheelde niets.’

De muis bleef alleen achter. Wat heb ik gezegd… dacht hij. Hij ging weer liggen, nam zich voor nooit, maar dan ook nooit een toespraak te houden en sliep.

Op een dag wilde de slang zich in duizend bochten wringen en vroeg de mier of hij wilde tellen. De mier zei wel dat dat goed was, maar hij had niet veel zin om tot duizend te tellen en toen de slang zich in drie bochten gewrongen had zei hij: ‘Duizend.’
‘Dat is vlug!’ zei de slang. ‘Zijn het er echt duizend?’
‘Ja hoor,’ zei de mier.
‘Tel nog eens goed.’
‘Een, twee…’ telde de mier, ‘brm, krm, snr, duizend. Het klopt precies.’
‘Dat had ik niet gedacht,’ zei de slang en hij
maakte er van louter vreugde nog één bocht bij. De mier zei dat hij weer eens verderging en
verdween om een hoek.
Die avond bezocht de slang het feest van de mug en iedereen keek vol bewondering naar zijn bochten.
‘Hoeveel zijn het er?’ vroeg het aardvarken, dat niet verder kon tellen dan tot één.
‘Duizend en één,’ zei de slang.
‘Zo zo,’ mompelde het aardvarken.
De zwaan liep tamelijk jaloers om de slang heen en vroeg ten slotte of de slang misschien één bocht kon missen.
‘Ja hoor,’ zei de slang.
‘Voor mijn hals,’ zei de zwaan. Even later legde hij een bocht in zijn hals.

Ook de olifant kreeg een bocht van de slang, voor zijn slurf, en de giraffe kreeg er een voor zijn nek. Het feest werd steeds vrolijker.
De mug gonsde uitgelaten. Hij had nog nooit meegemaakt dat iedereen zo tevreden was en zo zwierig danste. Zelfs de egel zweefde in de armen van de schildpad over het mos.
‘Willen jullie ook een bocht?’ vroeg de slang toen ze langs hem dansten. ‘Ik heb er genoeg.’
De egel schudde zijn hoofd, maar de schildpad bleef staan en vroeg aan de slang wat je met een bocht allemaal kon doen.

‘Je zou bijvoorbeeld,’ zei de slang terwijl hij diep nadacht, ‘je schild in een bocht kunnen wringen.’
De schildpad wilde dat wel eens proberen en nam een bocht aan. Ik bewaar hem, dacht hij. Voor straks. Na het dansen. En heel voorzichtig legde hij weer een arm rond het middel van de egel en danste verder.
De slang had toen geen bocht meer over. Ik heb er dus duizend en één weggegeven! dacht hij, vol verbazing over zijn gulheid.
Kaarsrecht dronk hij zijn glas distelsap leeg. En toen het feest voorbij was gleed hij in een rechte lijn naar huis. Morgen, dacht hij toen hij in bed lag, zal ik me in tienduizend bochten wringen. En voor hij sliep waren dat er al ontelbare of nog meer.

De eendagsvlieg zat op een tak van de vlier. Zijn dag begon. Hij wist niet wat hem te wachten stond, alles om hem heen was fris en nieuw en leek net als hij te beginnen. Maar hij wist wel dat hij maar één dag had, en dat één dag lang kon lijken, maar in werkelijkheid maar heel kort was, en voorbij voor hij goed en wel begonnen was.

Hij hoorde iemand iets roepen. ‘Het spijt me,’ verstond hij. Hij keek omhoog.
‘Bent u het,’ zei hij, ‘die heeft bepaald dat ik maar één dag heb? Waarom zo weinig? Dat zou ik wel eens willen weten voor ik eraan begin. Waarom geen anderhalve dag, of desnoods één dag en een ochtend?’
Er kwam geen antwoord.
‘U zegt dat het u spijt. Kunt u niet meer terug? Bent u overhaast te werk gegaan? Eén armzalige dag… En waarom alleen ik? Waarom niet iedereen?’

Hij luisterde weer. Er kwam opnieuw geen antwoord. De zon klom steeds verder omhoog. Ik verspil mijn tijd, dacht de eendagsvlieg.
‘U had beter uw mond kunnen houden,’ zei hij nog, en het was even alsof hij in het geruis van de bomen een hartgrondig ‘Ja’ meende te horen. Maar het kon ook zijn dat hij zichzelf dat wijsmaakte.

Weet je wat, dacht hij, ik ga mezelf vandaag van alles wijsmaken. Dat ik over tien jaar een feest geef, dat ik maandenlang op reis ga, dat ik mijn tijd kan verdoen met luieren, dat ik heel oud word en ze me op mijn schouders slaan en zeggen: ‘Nu ben jij de oudste van ons allemaal.’
Hij vloog op. Wat een mooie dag, dacht hij. De zon scheen en de laatste dauwdruppels op de blaadjes van het struikgewas verdampten.

Stel je voor dat het mijn hele dag regende… dacht hij. Hij vloog het bos in om bij iemand op bezoek te gaan, hij wist nog niet bij wie. Ik heb niets te klagen, dacht hij. Hij had niets te klagen. Zijn dag begon.

Toen de dieren op een keer laat in de middag op de open plek in het bos bij elkaar zaten en ze de eendagsvlieg vroegen wat zijn liefste wens was, barstte die in snikken uit. Dikke tranen stroomden over zijn wangen.
‘Dat hadden we niet moeten vragen,’ zeiden de dieren zachtjes tegen elkaar.
‘Nee.’
‘Misschien moeten we iets voor hem zingen.’ ‘Of iets aan hem geven, een afscheidscadeau…’
‘Nee! O nee! Dan gaat hij nog harder huilen!’ Ze bogen hun hoofd en werden ook allemaal verdrietig. Ze konden niets bedenken om het goed te maken en stelden zich voor dat zij de eendagskrekel of de eendagsbeer of de eendagsolifant waren, schoven iets dichter tegen el- kaar aan en rilden.

Het was stil in het bos. De eerste avondnevels rezen op uit de grond en kringelden als dunne
sluiers tussen de bomen en over de rand van de open plek heen. Toen keek de eendagsvlieg op, wiste zijn tranen en zei: ‘Mijn liefste wens? Die vertel ik morgen wel.’

BESTEL EEN NIEUW BEGIN

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN TOON TELLEGEN