Rudolf Steiner, de antroposofie en de Antroposofische Vereniging

 

In Midden-Europa, in het Duitsand van voor de Eerste Wereldoorlog, was Rudolf Steiner (fakkeldrager van het Rozenkruis 16) in 1902 de inspirerende algemeen secretaris van de Theosofische Vereniging geworden. Tot 1912 dronk hij De Geheime Leer in, waarvan hij zei dat ze tot dan toe nog maar ternauwernood begrepen werd. In 1913 richtte hij een eigen beweging op, de Antroposofische Vereniging.

Rudolf Steiner heeft vele jaren onafgebroken gewerkt en geschreven, om de mens te laten zien welke zijn eigen mogelijkheden waren, en ook zijn innerlijke verantwoordelijkheid: een bewustzijnsontwikkeling doorvoeren! Hij toonde de mens hoe deze, stevig op de aarde staand, niettemin in een verband verkeert met een spirituele wereld; en deze met hem. 

Op een totaal nieuwe wijze plaatste hij de mens voor het mysterie van de Christus. Hij wees erop dat het alleen innerlijk, in het wezen van de mens verstaan kan worden: ‘Het mysterie van Golgotha is een gebeurtenis, die zich op het fysieke gebied heeft voorgedaan, maar die achteraf pas innerlijk geschouwd kan worden.’ In een lezing in 1912 spreekt hij over dit mysterie. Hij laat zien, hoe de mens in achter zich liggende perioden steeds verder van zijn innerlijke wezen was afgedreven, steeds meer was veruiterlijkt. Hij ziet het leven van Jezus de Christus niet als een eenmalige historisch feit, hij ziet het als een mensheidsgebeuren.

‘Daar stond voor de mensheid[…] de Mens, veredeld, vergeestelijkt door de driejarige omgang van de Christus in Jezus van Nazareth […] Pas door de impuls van de kosmische Christus was de mens weer zo, zoals hij uit de geestelijke wereld in de stoffelijke wereld gekomen was. Daar stond de geest van de mensheid, de mensenzoon, voor degenen die toen in Jeruzalem rechters en beulen waren; maar dan zo, zoals hij worden kon, wanneer alles wat hem naar beneden had gehaald weer uit de menselijke natuur verdreven was.

Steiner, die het zijn missie achtte, deze kosmische impuls van de Christus zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten, betoogde vele malen dat de antroposofie mede stoelt op de leringen en het christendom van de rozenkruisers, en hij verklaarde eveneens op vele plaatsen de aard van het werk van Christian Rosencreutz. Door de leringen van de antroposofie in die zin te begrijpen en toe te passen, zal een mens veel sneller resultaat boeken, zo betoogde hij. Hij zal de aarde bewerken en verbeteren, het grote menselijke drama helpen verlichten en het mysterie van de Christus in het eigen zelf ontsluieren.

In de loop van de twintigste eeuw kwam steeds duidelijker naar voren dat rampspoeden als (wereld)oorlogen niet af te wenden zijn, en dat het technische denken vooral wordt ingezet om effectiever dood en vernietiging te zaaien. Met duizenden tegelijk zijn de mensen ondertussen op drift geraakt en zoeken zij naar hun goed menselijk recht: een menswaardig bestaan.

In het midden van de zoekende persoonlijkheid evenwel blijft het menselijke hart achter, aan de ene kant onvervuld, en aan de andere kant onverzadigbaar. En allen die het hart aanzien, ontkomen niet aan de vraag naar het waarom. Het menselijke hart en alle processen, die zich in of rond dat bijzondere orgaan op ieder niveau afspelen, bepalen de werkelijke kwaliteit van het leven. Die bepalen de zielengroei. Zielegroei, een krachtig innerlijk richtsnoer, die uit het eigen wezen moet voortkomen. En zielegroei, een nieuwe redelijke en zedelijke innerlijke kwaliteit, is het enige middel dat een mens werkelijk kan verheffen. Een ander kan dat evenwel niet aanreiken, ieder dient dit zelf te verwerkelijken. Aan de orde is nu die zelfverwerkelijking.

De theosofie wijst daarbij op oude Indiase leringen: de menselijke geest kan deelgenoot worden van hogere werelden, door binding te maken met, op te gaan in het ware zelf, zoals Blavatsky zegt: ‘De onwetende persoonlijkheid, die slechts gered kan worden door de onsterfelijke mens, of, beter gezegd, door diens hevige verlangen naar HET.’ Ook de antroposofie streeft naar een bewustzijnsontwikkeling van de mens op hogere gebieden. En daarvoor zijn belangrijke redenen: er is een esoterische wet, die stelt dat een ‘klein aantal werkelijke ingewijden in staat is de noodlotsgang van een heel volk te keren!’

Bron: Syllabus ‘Van wijsheidsstromingen naar innerlijke wijsheid’

LEES OVER DE BOVENSTAANDE VIJF BOEKEN VAN RUDOLF STEINER