Een gedeelte uit Het boek van Mirdad, hoofdstuk 10
Er is in mijn mond geen oordeel, maar heilig inzicht. Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar veeleer om haar van oordeel vrij te maken. Alleen onwetendheid schept er behagen in zich met pruik en toga te tooien en anderen de wet voor te houden en straffen toe te meten.
De meest meedogenloze rechter van de onwetendheid is de onwetendheid zelf. Kijk naar de mens. Heeft hij zich niet uit onwetendheid in tweeën gespleten en aldus de dood over zich geroepen en over alles waaruit zijn verdeelde wereld bestaat?
Ik zeg u: er is niet God én mens, maar er is God-Mens of Mens-God. Er is slechts de Een. Hoe vermenigvuldigd ook, hoe verdeeld ook, het is volstrekt onscheidbaar één.
Gods een-zijn is Gods eeuwigdurende wet. Het is een wet die zichzelf vervult. Ze heeft noch gerechtshoven noch rechters nodig om zichzelf naar buiten bekend te maken of om haar waardigheid en kracht hoog te houden.
Het universum — zowel het zichtbare als het onzichtbare — is slechts één enkele mond, die haar verkondigt aan allen die maar oren hebben om te horen.
Is de zee, ondanks haar oneindigheid en diepte, niet slechts een enkele druppel?
Is de aarde, ondanks haar uitgestrektheid, niet slechts een enkele bol?
Zijn de hemelsferen, ondanks hun menigvuldigheid, niet slechts één universum?
Precies zo is de mensheid slechts één enkele mens. Precies zo is de mens, met al zijn werelden, slechts één volledige enkelvoudigheid.
Gods één-zijn, o deelgenoten, is de enige wet van het zijn. Een andere naam ervoor is liefde. Dit te weten en zich eraan te houden, is te wonen in: het leven. Wie zich aan enige andere wet houdt, woont in het niet-zijn, of: de dood.
Leven is verzamelen, omvatten, oogsten. Dood is uiteenvallen, verstrooien. Leven is samenbinden. Dood is wegvallen. Daarom zweeft de mens — de dualist — tussen deze twee in.
Want hij zou willen omvatten, maar alleen door te verstrooien. En hij zou willen samenbinden, maar alleen door te ontbinden. Als hij samenbrengt en verbindt, is hij in overeenstemming met de wet; en «het leven» is zijn beloning. Als hij verstrooit en ontbindt, zondigt hij tegen de wet; en de dood is zijn bittere prijs.
Toch zou u, die door uzelf geoordeeld bent, recht willen spreken over mensen die, evenals u, zichzelf reeds tot een oordeel zijn. Hoe gruwelijk zulke rechters en zulk een gericht!
Minder gruwelijk zou het zijn als twee galgenbrokken elkaar tot de galg zouden veroordelen.
Minder lachwekkend zou het zijn als twee ossen, samen gebonden onder één juk, tot elkaar zouden zeggen: «Ik zal je onder het juk brengen.»
Minder afschuwelijk zou het zijn als twee lijken in één graf elkaar tot het graf zouden veroordelen.
Minder deerniswekkend zou het zijn als twee stekeblinden elkaar de ogen zouden uitkrabben.
Schuw elke rechterstoel, deelgenoten, want om een oordeel uit te spreken over iemand of iets moet u niet alleen de wet kennen en in overeenstemming met haar leven, maar dient u ook de getuigen te horen.
Wie wilt u in enig geval als getuigen horen?
Zult u misschien de wind ter terechtzitting oproepen? Want de wind is medeplichtig bij alles wat er onder de hemel gebeurt.
Of zult u de sterren dagvaarden? Want zij zijn bekend met alles wat er in de wereld plaatsgrijpt.
Of wilt u dagvaardingen uitzenden aan alle doden vanaf Adam tot op deze dag? Want alle doden leven in de levenden.
Om in een gegeven geval een volledig getuigenis te hebben zou de kosmos moeten getuigen. Indien u de kosmos ter terechtzitting zou kunnen oproepen, zou u geen rechtbanken meer nodig hebben. U zou dan van uw rechterstoelen afkomen en de getuige laten rechtspreken.
Indien u alles zou weten, zou u niemand oordelen. Indien u de werelden zou kunnen samenbrengen, zou u zelfs hen die verstrooien niet veroordelen. U zou weten dat wie verstrooit daardoor zelf geoordeeld wordt. En u zou, in plaats van wie zichzelf veroordeelt te oordelen, veeleer trachten zijn veroordeling op te heffen.
Over- en overbelast is nu de mens met wat hij zichzelf heeft opgeladen. Zijn weg is te ruw en te kronkelig. Ieder oordeel is een last te meer, zowel voor de rechter als voor de geoordeelde. Als u wilt dat uw lasten lichter worden, onthoud u er dan van enig mens te oordelen. Als u wenst dat ze vanzelf verdwijnen, ga dan onder en verlies uzelf voor eeuwig in het Woord. Laat inzicht uw stappen leiden, zo u wilt dat uw weg recht en glad wordt. Mijn mond brengt geen oordeel, maar heilig inzicht.
Iedere dag is een oordeelsdag. De rekeningen van ieder schepsel worden élk moment opgemaakt. Niets blijft verborgen. Niets blijft ongewogen. Iedere gedachte, iedere daad, iedere wens wordt opgetekend in hem-die-denkt, in hem-die-doet en in hem-die wenst. Geen gedachte, geen wens, geen daad gaat onvruchtbaar de wereld in, maar alle vermenigvuldigen zich overeenkomstig hun soort en aard. Wat in overeenstemming is met de weg van God, wordt verzameld ten leven; wat daaraan tegengesteld is, wordt verzameld ten dode.
Uw dagen zijn niet gelijk. Sommige zijn kalm en rustig. Ze vormen de oogst van uren die u op de juiste wijze hebt geleefd. Andere zijn zwaar van wolken. Het zijn de resultaten van de uren die half-slapend-in-de-dood, half-wakend-in-het-leven doorgebracht werden.
Andere weer razen als in een storm op u toe, met bliksems in hun ogen en de donder in hun neusgaten. Ze beuken u van boven af, ze geselen u van omlaag; ze slingeren u van rechts naar links; ze pletten u ter aarde en doen u in het stof bijten, zodat u wensen zou nooit geboren te zijn. Zulke dagen zijn de vrucht van uren die eigenwillig, in strijd met de wet, zijn doorgebracht.
Zo is het ook gesteld met de wereld. De schaduwen die zich reeds tegen het firmament aftekenen, zijn niet minder onheilspellend dan die welke eens de zondvloed aankondigden.
Open uw ogen en zie!
Als u de wolken waarneemt die op de zuidenwind naar het noorden rijden, zegt u dat ze u regen brengen. Waarom bent u niet even wijs in het aflezen van de vlucht van de menselijke wolken? Kunt u niet zien hoe snel de mensen in hun netten verward zijn geraakt?
De dag van de ontwarring is aanstaande. En welk een bange dag is het! Met de aderen van het hart en de ziel zijn in de loop van, ach, zo vele eeuwen de netten van de mensen geweven.
Om de mensen uit hun netten te scheuren moet hun eigen vlees verscheurd, hun eigen gebeente verbrijzeld worden. En dit werk van verscheuren en verbrijzelen moet door de mensen zelf worden gedaan.
Als de deksels worden opgetild — en dat zullen ze zeker! — en de potten voor de dag brengen wat ze bevatten — en dat zullen ze zeker! — waar zullen de mensen zich dan uit schaamte verbergen en waarheen zullen zij vluchten?
Die dag zullen de levenden de doden benijden, en de doden de levenden vervloeken. De woorden van de mensen zullen in hun keel blijven steken en het licht zal op hun oogleden verstijven. Uit hun hart zullen schorpioenen en adders te voorschijn komen en de mensen zullen in afschuw uitroepen: «Vanwaar komen deze adders en deze schorpioenen?», vergetend dat zijzelf ze in hun hart hebben gehuisvest en gekweekt.
Open uw ogen en zie!
Hier in deze Ark, die bestemd was tot lichtbaken voor een ondergaande wereld, is meer modder dan u zou kunnen doorwaden. Als het lichtbaken is verworden tot een valput, hoe vreselijk moet dan wel de toestand zijn van de mensen op zee!
Mirdad zal een nieuwe Ark voor u bouwen. Hier in dit nest zal hij haar grondvesten en haar doen verrijzen. Vanuit dit nest zult u uitvliegen in de wereld en aan de mensen geen olijftakken brengen, maar het onuitputtelijke leven. Daartoe moet u de wet kennen en u daaraan houden.