Lodovico Lazzarelli: de onbekende grootste hermetist van de Italiaanse renaissance – gedeelte uit de inaugurele rede van Wouter Hanegraaff

Hieronder volgt een gedeelte uit de inaugurele rede ‘Het einde van de hermetische traditie’ die Wouter J. Hanegraaff hield op 18 januari 2000 bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de geschiedenis van de hermetische filosofie en verwante stromingen aan de Universiteit van Amsterdam.

De filosofen van de renaissance die de hermetische geschriften herontdekten waren vrijwel zonder uitzondering aanhangers van de neoplatonische filosofie, maar tevens waren ze christenen. De eerste ‘spiegel van Hermes’ die ik hier wil behandelen bestaat uit de hermetische leer zoals die wordt gereflecteerd in een christelijke context.

Een van de meest zuivere vertegenwoordigers van een christelijk hermetisme, of hermetisch christendom, was de Italiaan Lodovico Lazzarelli, die precies van 1450 tot 1500 leefde en de in Ficino’s Pimander ontbrekende traktaten XVI-XVIII van het Corpus Hermeticum in het Latijn vertaalde. Lazzarelli stond centraal in de vroege wetenschappelijke discussie over ‘de hermetische traditie’, maar is sinds Frances Yates van het podium verdrongen door beroemdere, maar in feite veel minder specifiek hermetische figuren als Giordano Bruno en John Dee (fakkeldrager van het Rozenkruis 2).

Lazzarelli schijnt op een gegeven moment de discipel te zijn geworden van een soort hermetische goeroe, Giovanni ‘Mercurio’ Correggio. Deze Correggio veroorzaakte op Palmzondag 1484 nogal wat opschudding, toen hij zich aan den volke presenteerde als ‘Pimander, de uitverkoren dienaar en zoon van Jezus Christus’. Hij reed eerst op een zwart paard, gevolgd door dienaren, door de straten van Rome. Toen hij zo eenmaal de aandacht op zich had gericht, verliet hij de stad, om vervolgens opnieuw de poort binnen te komen op een ezel, gekleed in een met bloed bevlekte linnen mantel, en met een doornenkroon op het hoofd. 

Correggio’s pupil, Lodovico Lazzarelli, schreef later een inwijdingsdialoog in hermetische stijl – de Crater Hermetis, of ‘Het mengvat van Hermes’ – waaruit door de goede verstaander kan worden afgeleid dat Correggio inderdaad niemand minder was dan de wedergekeerde Christus zelf. 

Maar dat was niet alles. Aan het begin van zijn geschrift schrijft Lazzarelli: ‘Hij die Pimander was in de geest van Hermes, heeft zich verwaardigd intrek in mij te nemen als Jezus Christus.’ Wie was deze Pimander? In het eerste tractaat van het Corpus Hermeticum wordt beschreven hoe een goddelijk wezen genaamd Poimandres zich aan Hermes openbaart, en deze Poimandres werd sinds Marsilio Ficino meestal gespeld als Pimander en soms als Pymander. Pimander nu is volgens Lazzarelli niemand minder dan de zoon van God die later zou incarneren in Jezus Christus. 

God had zich dus aanvankelijk in Egypte geopenbaard aan een heidense wijze, en was vervolgens vlees geworden in Jezus Christus. En nu, op Palmzondag 1484, openbaarde Giovanni Correggio de grote waarheid dat Hermes en Christus inderdaad dezelfde leer verkondigden, die voortkwam uit één en dezelfde bron. Pimander – dat wil zeggen, Christus – was nu opnieuw verschenen in de persoon van Giovanni Correggio: de hermetische Christus. 

En wat verkondigde deze hermetische Christus? Een mystieke vorm van christendom die nauw was geënt op de hermetische geschriften en culmineerde in een extatische godservaring. Het fascinerende van Lazzarelli is dat hij voor de beschrijving daarvan aanknoopt bij uitgerekend de meest controversiële passages uit de hele hermetische literatuur, namelijk Hermes’ beschrijving van het bezielen van godenbeelden. 

Die passages waren altijd een probleem geweest voor christenen: hoe kon de leer van Hermes verenigbaar zijn met het christendom, als Hermes zelf nota bene het tweede gebod overtreedt door een lans te breken voor afgodendienst en het aanroepen van demonen en afgoden? Niet voor niets staat in de kantlijn van een van de zestiende-eeuwse uitgaven van de Asclepius naast die passages de aantekening lapsus Hermetis: een uitglijder van Hermes dus, die door goede christenen uiteraard niet diende te worden overgenomen. Welnu, Lazzarelli dacht daar duidelijk anders over. Hij geeft een zeer merkwaardige, uiterst discutabele, maar daarom niet minder interessante interpretatie van de beruchte passages. Zijn redenering is ongeveer als volgt. 

Het doel van de inwijding is het bereiken van gnosis: zelfkennis en godskennis in één. Maar het gelijke wordt alleen door het gelijke gekend, dus wie God wil kennen, moet zelf goddelijk worden. En wat is het meest essentiële attribuut van God? Zijn creatieve vermogen, of, zoals Lazzarelli het uitdrukt, zijn vruchtbaarheid. 

Gods geest is oneindig vruchtbaar, en kan niet anders dan kinderen voortbrengen. Nu zagen we al eerder dat, volgens de Asclepius, de oude Egyptenaren lange tijd in dwaling hadden verkeerd, en ook ten tijde van Hermes nog geen idee hadden hoe ze zielen moesten maken. Ze konden niets beters bedenken dan afgodsbeelden te maken en daar dan de zielen van reeds bestaande engelen en daimonen in aan te trekken. 

Welnu: Lazzarelli zegt niets minder dan dat Hermes zelf – die immers ondanks al zijn wijsheid een heiden was en bleef – de diepste goddelijke mysteriën destijds nog niet had kunnen doorgronden. Pas na de incarnatie van Poimandres als Jezus Christus was het voor de mens mogelijk geworden om de kloof tussen mens en God werkelijk te overbruggen, en volmaakte kennis van God te hebben. Dit was het geheim dat door Giovanni Correggio werd gepredikt. Alleen de christelijke hermeticus kon datgene bereiken wat voor de heidenen nog onmogelijk was geweest: te worden als God, kennende goed en kwaad. 

En de mens die dat had bereikt, bezat daardoor natuurlijk ook het hoogste goddelijke vermogen: de macht om zielen te scheppen. Hij heeft het daarom niet langer nodig om, zoals de oude Egyptenaren, zielen aan te trekken in afgodsbeelden: hij kan zelf zielen maken. In de Asclepius werd hier volgens Lazzarelli over gesproken in bedekte termen, waarvan de diepere betekenis pas door de christelijke hermeticus begrepen kon worden, en dan nog alleen wanneer deze door inwijding was gekomen tot godskennis, en wanneer Pimander alias Jezus Christus in hem was komen wonen. 

En zo slaagt Lazzarelli er dan in om Hermes’ beschrijving vanheidense afgoderij tegelijkertijd te verdedigen en te verwerpen. The heathen in his blindness bows down to gods of stone: dat was wat ook Hermes zelf had gedaan, omdat hij nog niet in staat was de diepere betekenis te begrijpen van wat Poimandres hem openbaarde. Die diepere betekenis had in werkelijkheid niets te maken met magie of afgodspraktijken, maar met mystieke kennis van God waardoor de mens begiftigd wordt met het scheppende vermogen van God zelf. Dat was de kennis die nu door Correggio aan de christenen werd geopenbaard.

Bron: Wouter J. Hanegraaf, Het einde van de hermetische traditie (pdf), inaugurele rede Universiteit van Amsterdam, 18 januari 2000