Shakespeare, een zichtbare geest door God gezonden

BIJDRAGE IN DE DISCUSSIE OVER DE IDENTITEIT VAN SHAKESPEARE EN DE UNIEKE SAMENHANG VAN ZIJN OEUVRE 

Als reactie op onze boekbespreking over Jaap Ruselers boek Het mysterie van Francis Bacon ontving de redactie van Pentagram een artikel uit het Franse taalgebied, dat we hier opnemen als een bijdrage aan de eeuwenoude discussie over een van de meest briljante schrijvers die ooit heeft geleefd. 

In het verleden hebben heel wat auteurs, ieder op zijn gebied, het bestaan onderwezen van een volmaakt leven, het oorspronkelijke leven in de hoogste etherische regionen van de kosmos, en van de mogelijkheid die aan de stoffelijke mens is geschonken om dat verloren levensveld door de stoffelijke mens te herwinnen, namelijk door zijn wezen niet langer open te stellen voor de bewogenheden en illusies van deze wereld, maar voor de reinigende stralen van de goddelijke gebieden, het paradijselijke leven waar iedere mens deel aan heeft. 

  • Het is het hermetische drieluik:
    De aftocht van de menselijke ziel uit het paradijselijk domein, 
  • haar val op de aarde in een stoffelijk lichaam,
  • de mogelijkheid om door een proces van transmutatie haar oorspronkelijke staat te herwinnen.

Al is zijn plaats miskend onder de ‘zichtbare geesten door God gezonden’ – zoals Shakespeare hen noemt – om ons die mogelijkheid te verkondigen, toch kunnen wij ook hemzelf daarbij rekenen. Zeldzaam zijn zij die hebben getracht het bewustzijn van de mens-Shakespeare te peilen, door te dringen in het ‘religieuze’ bewustzijn van Shakespeare. 

Ondanks het feit dat hij vaak de canonieke evangeliën en Paulus van Tarsus citeert, heeft niemand stil gestaan bij de vraag naar de bijzondere essentie van het ‘religieuze accent’ dat hem zo karakteriseert, noch dat hij van geen enkele georganiseerde religie deel uitmaakt, terwijl God in zijn werken alomtegenwoordig is. 

De reden daarvan is dat Shakespeare, als hermetisch ingewijde in een tijd waar men daar beter niet mee te koop liep, met groot gemak zijn binding in hart en geest met de hermetische principes kon verhelen. Toch uit hij deze met kracht, met vuur, en vaak niet zonder de smalende kritiek van onwetenden; maar hij doet het versluierd, zoals alle ingewijden plegen te doen: met een ongewone symbolische taal waarmee je alle kanten uit kan, zoals de taal van de vogels waarin de wetten van Freudiaanse droomwerelden heersen. 

Al te vaak reduceert men Shakespeare tot de geniale dramaturg die met adembenemende wendingen de toeschouwers kan verrassen: de ‘coups de théâtre’, geestvervoeringen. Verschrikkingen en ontzetting domineren zozeer dat de essentie wordt vergeten: de lering, de boodschap van Shakespeare! Want zijn oeuvre bevat wel degelijk een lering! Zonder deze kan men Shakespeare niet benaderen, want zij zegt ons wie hij was. 

Die lering toont ons haar ware identiteit, laat ons de grondgedachten zien, de oriëntatie van hun ontwikkelingen én hun uitkomst – het kapitale punt waar Shakespeare ons de sleutel aanreikt tot de zin van het stuk. Die ‘lering’ is niets anders dan de zuivere hermetica zoals de Italiaanse renaissance, kort voor Shakespeare op het Londense toneel verscheen, deze aan de toenmalige wereld liet kennen; voornamelijk langs Marcilio Ficino die de schriften van tijdloze wijsheid, toege- schreven aan Hermes Trismegistos, had vertaald en door Pico della Mirandola; om maar de meest bekende te noemen. 

Was Shakespeare een hermeticus? Misschien zelfs een ketter?
Ja! 

Of het nu in Midzomernachtsdroom was, in Macbeth, de Koopman van Venetië, Hamlet of de Storm, de grote, unieke zorg die het hele gebeuren in die stukken rechtvaardigt is, zoals in de Rede van Pico della Mirandola, het bewaren van de ware magie, de reddende heilsmagie, de roep van het goddelijke woord, en dit alles streng te scheiden van de valse magie, de occulte, zwarte, grijze of zelfverklaarde witte magie die de mens kluistert aan zijn aardse banden en zo zijn verlangens en onbewuste angsten uitbuit. 

Het is de magie van de Prospero in de Storm: een verwaande eigenwillige magiër met een versteend hart, vervuld van zijn macht en zijn zwarte kunst in dienst van zijn wraakzucht. Een uiterst gevaarlijke magie die uiteindelijk, zoals de toverheksen van Macbeth, bezweringen, woorden en voorwerpen gebruikt die zijn geladen met negatieve krachten. 

De andere, zuivere magie is gewoon ‘de bewuste binding met het Pure dat het pure voortbrengt’ zoals Plato reeds uitdrukte. Het is het magische roepen tot de goddelijke sferen van het hart dat is bezwaard door de aardse illusies, en de licht-kracht van het genade-volle antwoord; de heilzame, heldere krachten, gezonden tot in het ‘gestolde’ bloed in de mens, zegt Shakespeare, door verheven Serafijnen en Cherubijnen, dierbaar voor alle hermetici die zich met Hen willen verbinden, want zij zijn het hoofd en hart van het Godswezen. Deze magie ketent de mens niet aan wie of wat dan ook, maar zij etst ‘de roos op het voorhoofd van de argeloze liefde’ zoals Hamlet zijn moeder toeroept. 

Het is in ieder geval de door Nicole Marchand met kracht en bewijs verdedigde stelling, ten innigste verbonden met de teksten in haar twee boeken over Shakespeare, die zijn verschenen in Editions du Septénaire. Men kan de ware identiteit van Shakespeare kennen, zo zegt ze, in de hardnekkigheid waarmee hij de hermetische theorie van de transfiguratie voor allen tegelijk tracht te verdoezelen en te spreiden, met afwisselend alchemische en kosmologische begrippen die haar (de transfiguratie) in een lichtende duisternis vanaf het begin der tijden vergezellen. 

Het idee van de transfiguratie is ‘niet zoals zijn vlagen van verbeelding, de dromen van de dichter’ die even onze aandacht vragen! Shakespeare beweert het letterlijk op het einde van Een Midzomer- nachtsdroom door de mond van Hippolyta: de transfiguratie van de ziel, zegt zij tot haar echtgenoot Theseus die daaraan twijfelt, is ‘iets dat duurzaamheid, bestendigheid bezit’. En zij stelt vast dat daar de betekenis is te vinden van de wonderlijke ommekeer in het betoverde bos van Athene, beleefd door vier jongeren tijdens een vreemde nacht waarvan dit fragment het essentiële vertolkt van die feeërieke verschijning. Zij hebben, zegt ze, gelijktijdig de transfiguratie van hun ziel beleefd. 

Die constante, het thema van de transfiguratie, is de toetssteen die ons zegt: ‘hier is Shakespeare – de ware Shakespeare – de esoterische Shakespeare’, met herkenbare accenten, in liefde ontstoken voor de waarheid en het bevrijdende Licht; nu eens streng en veeleisend tegen de verslagen ziel van Hamlet, dan weer zoet als honing in de verrukte ziel van Lorenzo, verloren in het harmonieuze schouwen der sferen.

Maar die ware Shakespeare verschuilt zich – het kan niet anders – achter de exoterische Shakespeare, die hem onttrekt aan het populaire religieuze denken, waarin geen uitgesproken zielestaat te bekennen is. Zoals in de historische stukken die zo totaal verschillend zijn van de werken op basis van het filosofisch-hermetische evenwicht van ‘verborgen en geopenbaard’. Kortom, er zijn twee Shakespeares in één; zoals ook in ieder van ons degene woont die nu een wereldse functie uitoefent (en dat kan best in de theaterwereld zijn) en straks ergens anders tracht te spreken ‘in de geest der waarheid’. 

De omstreden stelling in het begin van de eeuw dat achter Shakespeare een ander wezen dan Shakespeare moet worden gezocht (waarbij dan zowat een dozijn namen naar voor zijn geschoven) is naar haar mening vandaag niet meer houdbaar. 

Dat uitgangspunt uit het begin van de twintigste eeuw vond haar inspiratie in de geruchten die vol afgunst waren verspreid door sommige tijdgenoten, alsook in de twijfels over zijn afkomst en opvoeding. Het is onhoudbaar (eerste gerucht!) vandaag nog te beweren dat Shakespeare ‘afstamde van het gewone volk’, niet de gepaste opvoeding had genoten om dergelijke meesterwerken te schrijven. 

Hij was de zoon van een welgestelde burger, tegelijk handelaar en pachter, en burgemeester van Stratford, begiftigd met een wapenschild, verworven door Shakespeare zelf voor zijn vader: dit blazoen, waarschijnlijk bedacht door Shakespeare, toont twee zwaarden! [lansen?] (als verwijzing naar de gekozen auteursnaam ‘Shakespeare’). Even onjuist is het Shakespeare ‘ongeletterd’ te verklaren. In 1575 – hij was toen 11 jaar – stapt hij in de Grammar School in Stratford, waar het onder-wijs wordt gegeven in het … latijn! Er wordt verondersteld dat hij latijn heeft leren lezen in – jawel – de metamorfosen van Ovidius. 

Hij kan overigens niet zo onwetend zijn als wordt beweerd want zijn historische stukken zijn rechtstreeks geïnspireerd door Chronicles of England, Scotland, and Ireland van Holinshed (heruitgegeven in 1587). Deze Chronicles vonden op hun beurt hun inspiratie in het boek van Edward Hall: The union of two noble and illuster family’s of Lancaster and York. En Shakespeare deed daar ruim zijn voordeel mee. Het is zeer waarschijnlijk dat de historische drama’s van Shakespeare, die bij het grote publiek van toen in de smaak vielen door hun afschuw, vooral bedoeld waren als voer om die hang naar méér in stand te houden. 

Er zijn geen diepgaande analyses nodig om te zien dat Shakespeare geen enkele moeite deed om een mentale constructie in die stukken te leggen: een eentonige aaneenschakeling van kwaad, misdaad, laagheid, misplaatste gebeden, enzovoort… kinderspel voor een geest als de zijne! Even waarschijnlijk is het om-den-brode element in zijn stukken waarop Shakespeare allusie maakt in zijn sonnet 111, waarin hij schrijft: ‘het geld van dat publiek verdiend, schept lage manieren’. 

De ware, hermetische leer van Shakespeare drukt zich uit op onaantastbare wijze: hecht gestructureerd, met nauwkeurige alchemische formules, exacte en steeds terugkerende kosmologische gegevens in alle beschouwingen waar diverse thema’s magistraal onder hetzelfde hoofdthema zijn samengebracht. 

Wat de historisch identiteit van Shakespeare betreft: in de moderne literatuurwetenschap heden ten dage betwist niemand nog dat Shakespeare wel degelijk Shakespeare is geweest. Wij weten dat hijzelf zijn gedichten aanbood en opdroeg aan de hertog van Southampton en dat hij ze zelf publiceerde in 1609. ‘Ik ben ervan overtuigd dat Shakespeare wel degelijk Shakespeare is’ verklaart de Engelse historica Frances A. Yates. 

En Nicole Marchand bevestigt dat bovendien met het bestaan van een gelijkaardig hermetisch vers, identiek aan hemzelf, zwervend van de ene plaats naar de andere als de zilveren draad; de parel, verborgen in zijn œuvre. Eveneens bevestigd door het schitterende sonnet van Shakespeare dat hij zelf opdraagt aan de hertog van Southampton, beschermheer van zijn theatergezelschap: hij stelt de kwetsbaarheid van het vergankelijke, het sterfelijke, tegenover het onveranderlijke, het bestendige van de tijdloze, spirituele waarden. Het gaat er om het eerste te laten wat het is en het tweede te leven! Dus ‘als de dood gestorven, overwonnen is, is er geen dood meer’. Het is de triomf van het bevrijdende weten, hier bezongen door de dichter en vertolkt door de dramaturg! 

Shakespeare was dus een bekende auteur:
– die typische stukken schreef, die opvielen door hun stijl en hun onmiskenbaar hermetische inslag;
– die evengoed stukken schreef ‘voor de velen’, dus openlijk (zoals zijn deelname aan ‘Edward III’ met Marlowe, en aan ‘Hendrik VIII’ met Fetcher). 

En het is niet zo verwonderlijk dat men in het begin van de twintigste eeuw werd bevangen door die genoemde vreemde opwinding en in Shakespeare Frances Bacon zag. Zeker niet als men bedenkt dat het gedachtegoed van Shakespeare ook dat van het rozenkruis was, hetgeen Bacon ook deelde, en dat Shakespeare regelmatig in het geheim contacten had met de rozenkruisers van zijn tijd, zeer waarschijnlijk tegelijk met Bacon en Fludd, waarmee hij samen hermetische thema’s uitwerkte. 

Maar dat een van de twee zich zou ‘verstopt’ hebben achter de naam ‘Shakespeare’ is ook om een andere reden tamelijk onwaarschijnlijk: een ware hermeticus die leeft voor de waarheid en voor de innerlijke glorie van zijn intieme, ware wezen, zal niet liegen. En Shakespeare scheef en bewerkte eigenhandig zijn teksten, vaak onder het oog van zijn acteurs – dus, wie ging schuil achter Shakespeare? Alleen hijzelf, de ware Shakespeare! 

De exoterische Shakespeare van de historische stukken verborg lange tijd de esoterische Shakespeare voor de ogen van de onderzoekers. Want wie kon denken dat transfiguratie iets anders was dan een toneelspel? Dat Shakespeare slechts probeerde een theoretische onderbouwing te geven aan een stuk of om hooghartig vast te stellen dat het net zoiets was als de middeleeuwse moraliteiten?

Het was niet erg bekend dat het hermetische gedachtegoed een ‘praktische’ inwijdingsweg bood – en biedt – een weg waarop het mysterie van onsterfelijkheid hier beneden werkelijk kan worden gerealiseerd, zelfs terwijl de mens nog leeft op aarde.

Aan het einde van een Midzomernachtsdroom trekt Theseus dan ook bij die ‘dwaze’ gedachte de schouders op! De toeschouwers ook; hebben ze zich niet alleen maar goed geamuseerd? En hoe zouden de exegeten tegen deze visie in kunnen gaan? 

Van de kant van Shakespeare uit bezien kan men wel begrijpen dat hij voorzichtig was om overal en luid het mysterie van transfiguratie te verkondigen, in een Europa waarin men aan het eind van de renaissance (1600!) de grote Giordano Bruno nog verbrandde, als voorbeeld, omdat hij het waagde het kerkelijke dogma te trotseren. 

Nee, je kon beter niet aan de kant van de ‘ketters’, de ‘zonen van de hoogmoed’ gevonden worden, die zich ‘God waanden’ en hem rechtstreeks in hun innerlijk durfden te benaderen, door de Gnosis, ware kennis, puur en zonder schaduw: het erfdeel en voorrecht van de innerlijke mens! Daarom kon Shakespeare best vrouwen als ‘volmaakten’, ‘engelen’, ‘onschuldigen’ enzovoort in zijn stukken opvoeren. Wie in het publiek zou nu gaan denken dat zij de ziel van de eerste Adam representeerden! En toch, dat doen zij! De ziel van de eerste Adam was ‘de bruid van God’ en zij beleed niet de leer van het kwade, evenals Desdemona, zij die de demonen verjaagt.

Zo spreekt Shakespeare! Hij spreekt de taal die alleen door een bewustzijn dat de waarheid lief heeft kan worden verstaan. Hij spreekt zoals alleen een ingewijde dat kan: in stille verwachting van de dag waarop hij, Shakespeare – nederig auteur en acteur, gestorven na amper 52 jaar – eindelijk zal ‘onthuld’ worden; waar men dan eindelijk zal weten wie hij werkelijk was: ‘een zichtbare geest, gezonden door God’, met een missie, en deze gelijk aan die van Hamlet: het hart van zijn moeder, verhard door wereldse genoegens, in twee stukken breken en haar zeggen ‘verlaat het onreine deel van uw hart, en leef voortaan, gereinigd, met de andere helft’. 

Zou de denkende, bewuste mensheid bereid kunnen zijn om deze nieuwe Shakespeare te aanvaarden? Om hem te erkennen in het hart en zich door hem te laten onderrichten? 

Bron: Pentagram 2019 nummer 1