De grote wereldreligies, hun esoterische kanten en de weg van het midden

De grote wereldreligies kunnen in de eerste plaats worden ingedeeld naar een meer objectieve, op het één-waarheidsbeginsel gestoelde geloofsleer, zoals het christendom en de islam, en aan de andere kant naar een oriëntatie waarbij die ene waarheid niet wordt geclaimd en de religieuze beleving strikt subjectief is, zoals boeddhisme en hindoeïsme.

Daarnaast valt het op dat de grote wereldreligies een meer exoterische, uiterlijke kant en een meer esoterische, innerlijke kant hebben. Innerlijk moet dan niet worden begrepen als subjectief, maar als dichter bij de menselijke essentie en de ‘mystieke’ beleving. Zo heeft het christendom een esoterische kant in de vorm van de gnosis, het ‘van binnenuit weten’ terwijl het soefisme (tot op zekere hoogte) als de esoterische binnenkant van de islam kan worden gezien.

In de figuur zijn de grote wereldgodsdiensten ingetekend in het algemene mensbeeld. De monotheïstische institutionele religies bevinden zich uiteraard aan de linkerbovenkant; er is één God en één waarheid. Het protestantisme is met de Renaissance en Reformatie door een fase van ‘ontmythologisering’ gegaan en steeds materialistischer geworden.

De oosterse religies bevinden zich aan de ‘oostelijke’ rechterbovenkant van het schema. Ze zijn meer polytheïstisch van aard omdat ze een diversiteit aan goden kennen.

Meer in het midden worden de mystieke tegenhangers van deze uiterlijke religies afgebeeld: gnosis voor het christendom, soefisme voor de islam, de kabbala voor het jodendom, de vajrahna voor het boeddhisme, de Upanishads voor het hindoeïsme en tenslotte het mystieke taoïsme.

Voor het uiteindelijke midden gebruiken de verschillende religies verschillende benamingen: God, Allah, de Leegte, Brahman of Tao. Uit de gebruikte symboliek en uit de grote overeenkomsten in de mythologische verwoording, mag worden verondersteld dat het hier om hetzelfde gaat. Zo bezien zijn de grote religies veruiterlijkte manifestaties van hetzelfde.

Afhankelijk van de tijdsgeest stollen dezelfde spirituele en religieuze noties in de vorm van de dan dominerende waarden. In overeenstemming daarmee hebben de westerse geloofssystemen/kerken universele pretenties; katholiek betekent letterlijk ‘universeel’. Er is één waarheid en die is vastgelegd in de eigen catechismus. Vanuit deze opvatting zijn in de loop van de tijd veel claims op die ene waarheid uitgebracht en zijn evenzoveel kerkgenootschappen ontstaan.

BESTEL EEN VORM VAN BESCHAVING

Bakermat van de westerse beschaving is het christendom. In de esoterische vorm daarvan speelt het ‘midden‘ een grote rol. Het meest wezenlijke van dit esoterisch christendom, het Christusprincipe, is vanuit dit midden werkzaam. Zo wordt op veel Keltische kruisen in het midden de Christusfiguur afgebeeld, die tegelijkertijd als de Zonnelogos wordt gezien (‘het licht der wereld’).

Wat betreft de herkomst van het Keltisch kruis, zoals weergegeven in de figuur, bestaan er meerdere interpretaties naast elkaar. Voor de hand liggend zijn de interpretaties waarbij de vier armen van het kruis de vier windstreken weergeven of het kosmische kruis voorstellen dat ontstaat door de doorsnijding van het equatoriale vlak van de aarde, het vlak waarin de aarde om de zon draait (de ecliptica) en het vlak van het melkwegstelsel (het galactische vlak).

De meest waarschijnlijke betekenis van het Keltische kruis is die van ‘de mens in de kosmos’. Het kruis stelt daarbij de mens voor , waarbij de verticale as  inderdaad de relatie weergeeft tussen geest en materie, en de horizontale as de relatie tussen het eigen ego en ‘de anderen’. Het Keltische kruis komt dus sterk overeen met het hier beschreven mens- en wereldbeeld.

De beide assen lijken overeen te komen met de twee belangrijkste geboden. Als Jezus door de Farizeeërs wordt gevraagd naar het belangrijkste gebod, zegt hij (Mattheüs 22 en Marcus 12): ‘Heb God de Vader lief met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het eerste en grote gebod. Het tweede, daaraan gelijk is: heb uw naaste lief als uzelf’.

Het eerste gebod geeft de essentie weer van de verticale relatie en daarmee van de verticale as, en het tweede gebod, ‘daaraan gelijk’, geeft de horizontale relatie weer tussen de mens en zijn medemensen, tussen ‘ik’ en ‘de Anderen’ . De liefde is de middelpuntzoekende kracht die de polariteiten bij elkaar houdt en die het mogelijk maakt om in de buurt van het midden te blijven.

De ‘liefde’ of empathie voor het ‘tegenovergestelde‘ is in het christendom de belangrijkste opdracht voor mens en samenleving. Alleen door die (middelpuntzoekende) kracht kunnen ‘mens‘ en mensheid ‘in het licht‘ blijven (hier te interpreteren als de binnenkant van de cirkel van het volledige mensbeeld) en de ‘buitenste duisternis’ vermijden.

Buiten de cirkel, in die duisternis, manifesteert het kwaad zich als extreme eenzijdigheid. Op die manier kan de door Aristoteles geïnspireerde uitspraak van Emil Bock worden begrepen dat ‘tegenover het ene kwaad (buiten de cirkel) niet het goed, maar een ander kwaad staat (aan de andere kant buiten de cirkel; het ‘goede’ moet daartussenin worden gevonden.

Net als in het christendom bestaat er in de islam naast een dominerende uiterlijke (soennitische stroming, ook een innerlijke stroom. De soennieten vormen de overgrote meerderheid en vertegenwoordigen de uiterlijke, meer dogmatische stroom. De sjiitische minderheid, die vooral in Iran veel aanhangers heeft, staat dichter bij de innerlijke stroom.

Ook in deze meer mystieke stroming wordt een verbinding gezien tussen het hogere bewustzijn van de mens en het goddelijke. Zo wordt daarbij de uitspraak die Mohammed in de Koran (in de Hadith) heeft gedaan geciteerd: ‘de mens is een mysterie en dat ben ik, want ik ben zijn zelf en hij is mijzelf’.

De meest uitgesproken tegenhanger van de uiterlijke islam is het soefisme. Omdat er veel soefi’s zijn die zichzelf niet als moslim zien en omgekeerd, is het de vraag of het soefisme deel uitmaakt van de islam. Het soefisme verenigt elementen van ondermeer de islam, de Griekse filosofe en het hindoeïsme. Het spant zich steeds sterk in om de wereldgodsdiensten te verenigen. In Nederland is oud-minister Witteveen (1921-2019) een bewonderenswaardige vertegenwoordiger van het soefisme.

In het jodendom komt de esoterische kant tot uitdrukking in de kabbala. De zogenaamde hermetische kabbala is verwant met stromingen als het neoplatonisme, rozenkruisers en gnostiek en daarmee met vele andere esoterische stromingen. Ook hier is geen strikte scheiding tussen het goddelijke en het menselijke en de oriëntatie is daardoor minder montheïstisch en meer polytheïstisch dan de uiterlijke vorm in het jodendom.

In tegenstelling tot de monotheïstische westerse religies hebben de meer polytheïstische oosterse religies geen universele pretenties; er is niet bij voorbaat één waarheid. Er is meer ruimte voor de eigen beleving, voor subjectieve interpretatie en dus is er meer respect voor andersdenkenden. De religies van het oosten vallen qua waardepatroon daarom eerder binnen dan buiten de cirkel van het algemene mensbeeld.

Het hindoeïsme heeft uitgesproken polytheïstische trekken; er zijn veel goddelijke persoonlijkheden, al worden die in de loop van de tijd steeds meer geassocieerd met deelaspecten van de ene ondeelbare God Brahman.

In de meer esoterische Bhagavad Gita en de traditie van de Upanishads zijn de verschillen tussen het menselijke en het goddelijke klein.  Centraal in het verhaal staan de god-mensen Krishna en Arjuna.

In de meer uiterlijke bhakti-stroming die (pas) in de loop van de elfde tot de dertiende eeuw opkwam, is het verschil tussen het geestelijke en het materieel-fysieke weer groter. In het westen wordt in die periode in de vorm van de Renaissance de overgang van het meer geesterlijke naar het meer materialistisch-fysieke wereldbeeld gemaakt.

Binnen het al sterk esoterisch georiënteerde boeddhisme bestaat het vajrayana boeddhisme en ook hierin is het hogere menselijke een vonk van het goddelijke. Evenals in het esoterische christendom is in het boeddhisme de ‘middenweg’ het leidend principe voor mens en maatschappij. Samen met het ‘achtvoudige pad’ vormt het de kern van de boeddhistische religie.

Het achtvoudige pad is een oproep tot het oefenen van het juiste, onbevooroordeelde waarnemen om de dingen te zien zoals ze zijn, de intentie om afstand te nemen van begeerte en wreedheid, de intentie tot waarachtig spreken, niet schadelijk handelen, voorzien in het eigen levensonderhoud zonder anderen te schaden, de eigen gezondheid bevorderen, het beoefenen van ‘tegenwoordigheid van geest’ en het richten van de concentratie op – wat in de hier gebruikte termen – ‘het midden van het integrale mens- en wereldbeeld’ kan worden genoemd.

Het achtvoudige pad kan worden gezien als een opsomming van middelpuntvliedende krachten, en daarmee als een oproep om de periferie te vermijden. Het principe van de ‘middenweg’ is dan op te vatten als de complementaire middelpuntzoekende kracht. Het gaat dan om het midden tussen de uitersten, tussen hemelgerichte ascese en aardse genotzucht (in de verticaal) en over de vraag naar de ene, dan welde veelvoudige waarheid (in de horizontaal). Uiteindelijk moet worden ingezien dat alle tegenstellingen (in het mens- en wereldbeeld) een illusie zijn.

De centrale vraag in het boeddhisme is waarom mensen steeds weer overdrijven en in extremen vallen, zich overgeven aan blinde aanbidding, dan voor het één, dan weer voor het ander. In ieder geval is de dualiteit, de ‘tweeheid’ een grote opgave. Die polariteit manifesteert zich op alle gebieden van het dagelijks leven: begin en einde, licht en duisternis, binnen en buiten enzovoort.

De tegenstellingen zijn wezenlijk; ze kunnen niet zonder elkaar. Tegelijkertijd zijn ze relatief omdat ze niet absoluut en objectief zijn vast te stellen. Niets is absoluut licht of duisternis. Blijkbaar roept de wezenlijke relatie tussen de tegenstellingen ook de relativiteit op. Een verklaring voor het steeds weer extreem worden van de ontwikkeling zou dan kunnen zijn dat het relatieve ten onrechte als het absolute wordt geïnterpreteerd. Extremen worden ten onrechte als absoluut ideaal gezien en dan is fanatisme en fundamentalisme snel geboren. De opgave van de middenweg is om boven die extremen uit te stijgen door in te zien dat ze niet absoluut, maar relatief van karakter zijn.

De metafoor van ‘de weg’ is ook in het Chinese denken overheersend (geweest). In het taoïsme, dat letterlijk ‘leer van de weg’ betekent, gaat het opnieuw over de wezenlijke tegenstellingen die niet zonder elkaar kunnen bestaan, zoals water-vuur, koud-warm en man-vrouw. De tegenstellingen worden meer algemeen weergegeven door de polariteiten yin en yang. Yin en yang vormen de eenheid van complementaire waarden en kwaliteiten die in een dynamisch evenwicht steeds in elkaar overgaan.

Het taoïsme heeft zich rond de vierde eeuw BC gelijktijdig ontwikkeld met het boeddhisme en het confucianisme, waarbij het confucianisme eerder een filosofie dan een religie is. Het was meer gericht op praktische deugdzaamheid en daarbij bestond de ‘gulden regel’ centraal, zoals die eeuwen later ook in het westen zou verschijnen, onder meer bij Kant. In de woorden van Confucius luidt de gulden regel: ‘wat u voor u zelf niet wenst, wens dat ook een ander niet’.

Bron: Een vorm van beschaving van Klaas van Egmond