Het belang van afzondering en de gevaren van de smartphone voor de geestelijke gezondheid – Digitaal minimalisme

BESTEL DIGITAAL MINIMALISME

Steeds meer mensen maken zich terecht zorgen over de negatieve invloed van de computer en met name de smartphone op onze concentratie, sociale relaties en tevredenheid. In het boek ‘Digitaal minimalisme, doelbewust omgaan met digitale overvloed’  bespreekt auteur Cal Newport mogelijkheden om je tijd online radicaal terug te brengen. Die is gebaseerd op het zeer doelbewust gebruiken van technologie  voor een beperkt en bewust gekozen activiteiten en doelen. Hieronder volgen gedeelten uit hoofdstuk 4 met de titel: Breng tijd in je eentje door. 

EEN GEDEELTE UIT DE INLEIDING

In september 2016 schreef de invloedrijke blogger en com- mentator Andrew Sullivan een essay van zevenduizend woorden voor het tijdschrift New York, getiteld ‘I Used to Be a Human Being’ (‘ooit was ik een mens’). De ondertitel was alarmerend: ‘Een eindeloos bombardement van nieuws, roddel en beelden heeft ons tot manische informatiever- slaafden gemaakt. Dat heeft mij kapotgemaakt en dat zou jou ook kapot kunnen maken.’

Het artikel werd op grote schaal gedeeld. Maar ik moet toegeven dat ik Sullivans waarschuwing niet helemaal be- greep toen ik die voor het eerst las. Ik ben een van de weinige mensen van mijn generatie die geen sociale-media-accounts heeft en niet al te veel tijd op het web doorbrengt. Als gevolg hiervan speelt mijn telefoon een relatief ondergeschikte rol in mijn leven – een gegeven dat me buiten de gangbare ervaring plaatst waar het in dit artikel over gaat. Met andere woorden, ik wist dat de innovaties van het internettijdperk een steeds grotere rol speelden in de levens van mensen, maar ik had zelf niet ervaren wat dat betekende. Dat wil zeggen: totdat alles veranderde.

Begin 2016 bracht ik een boek uit, getiteld Diep werk. Dat ging over de onderschatte waarde van echte focus en hoe de nadruk die professionals leggen op communicatietools – die mensen afleiden – het leveren van topwerk in de weg staat. Naarmate mijn boek een groter publiek kreeg, hoorde ik steeds meer van mijn lezers. Sommige mensen stuurden me berichten, terwijl anderen me aanspraken na een praatje of een optreden in het openbaar. Velen van hen stelden me dezelfde vraag: hoe moest het dan met hun privéleven? Ze waren het eens met mijn argumenten over afleiding op kantoor, maar, zo legden ze vervolgens uit, ze waren mogelijk nog verontruster over de manier waarop nieuwe technologieën hun vrije tijd ontdeden van betekenis en voldoening. Dit trok mijn aandacht en ik belandde onverwacht in een spoedcursus over de beloften en de gevaren van het moderne digitale leven.

Vrijwel iedereen die ik sprak, geloofde in de kracht van het internet en erkende dat het iets kon en moest zijn wat levens beter maakt. Ze wilden niet per se Google Maps opgeven of Instagram laten schieten, maar ze hadden ook het gevoel dat hun relatie met technologie zoals die op dat moment was, onhoudbaar werd – en wel zodanig dat het ook hun leven kapot zou maken als er niet snel iets veranderde.

Een term die vaak terugkwam in deze gesprekken over het moderne digitale leven, was ‘uitputting’. Het is niet zo dat één enkele app of website op zichzelf uitgesproken slecht was. Zoals veel mensen me duidelijk maakten, ging het om het totaaleffect van al die glanzende knoppen die zo hard om hun aandacht riepen en hun gemoedstoestand manipuleerden. Het probleem met deze koortsachtige activiteit zat hem niet zozeer in de details, maar in het feit dat ze er steeds minder controle over hadden. Weinig mensen willen zoveel tijd online doorbrengen, maar deze tools hebben de neiging gedragsverslavingen te cultiveren. De drang om Twitter te ????????checken of Reddit te vernieuwen wordt een zenuwtic die je tijd opdeelt in fragmenten die te klein zijn om de concentratie op te brengen die nodig is om bewust te leven.

Zoals ik in mijn daaropvolgende onderzoek ontdekte en in het volgende hoofdstuk zal bespreken, zijn sommige van deze verslavende eigenschappen per ongeluk ontstaan (weinig mensen voorzagen in welke mate tekstberichten je aandacht konden opslokken), terwijl veel andere juist doel- bewust zijn ontworpen (compulsief gebruik is de basis van veel businessmodellen van sociale-mediaplatforms). Maar wat de bron ook is, deze onweerstaanbare aantrekkingskracht van beeldschermen geeft mensen het gevoel dat ze steeds meer van hun autonomie opgeven als het erom gaat te beslissen waar ze hun aandacht op richten.

Niemand heeft natuurlijk gekozen voor dit controleverlies. Mensen hebben de apps gedownload en accounts aangemaakt omdat ze daar goede bedoelingen mee hadden, om later, ironisch genoeg, tot de ontdekking te komen dat deze diensten juist die waar- den begonnen te ondermijnen die ze in eerste instantie zo aantrekkelijk hadden gemaakt: ze hadden zich bij Facebook aangemeld om contact te houden met vrienden over de hele wereld en konden uiteindelijk niet meer ongestoord een gesprek voeren met de vriend die tegenover hen aan tafel zat.

Ik kwam ook meer te weten over de negatieve gevolgen van onbeperkte online-activiteit voor het psychisch welzijn van mensen. Veel mensen die ik sprak, benadrukten hoezeer sociale media in staat waren hun gemoedstoestand te manipuleren. De constante blootstelling aan de zorgvuldig geregisseerde weergave van de levens van hun vrienden riep gevoelens van ontoereikendheid op, vooral in perioden waarin mensen zich al minder goed voelden – en voor tieners is het een effectieve en uiterst wrede manier om publiekelijk buitengesloten te worden.

De confrontatie met deze verontrustende nadelen – van het uitputtende en verslavende, overdadige gebruik van deze tools tot het vermogen dat ze hebben om onze autonomie en ons geluksgevoel te verminderen, duistere gevoelens op te wekken en ons af te leiden van waardevollere activiteiten – opende mijn ogen voor de beladen relatie die zoveel mensen hebben met de technologieën die onze cultuur overheersen. Het bood me met andere woorden veel meer inzicht in wat Andrew Sullivan bedoelde met zijn hartenkreet: ‘Ooit was ik een mens.’

Door de gesprekken met mijn lezers raakte ik ervan overtuigd dat de invloed van technologie op ons privéleven een diepgaander onderzoek rechtvaardigde. Ik begon serieuzer naar dit fenomeen te kijken en erover te schrijven om de contouren ervan beter te begrijpen, maar ook om de zeld- zame voorbeelden te vinden van mensen die veel waarde uit deze nieuwe technologieën haalden zonder de controle te verliezen.

Een van de eerste dingen die me tijdens dit onderzoek duidelijk werden, is dat de relatie van onze cultuur met deze tools wordt bemoeilijkt door het feit dat ze een mengeling vormen van schadelijke effecten en voordelen. Smart- phones, overal draadloos internet, digitale platforms die miljarden mensen met elkaar verbinden: dat zijn de triomfen van de innovatie! Er zijn maar weinig commentatoren die denken dat het beter zou zijn om terug te keren naar een eerder technologisch tijdperk. Maar tegelijkertijd zijn mensen het zat om het gevoel te hebben dat ze slaaf zijn van hun apparaten. Deze realiteit zorgt voor een warrig emotioneel landschap waarin je tegelijkertijd blij bent dat je inspirerende foto’s kunt vinden op Instagram maar je je ook druk maakt over het feit dat deze app beslag legt op de vrije uren die je vroeger besteedde aan lezen of gesprekken met vrienden.

Het meest gangbare antwoord op deze situatie is het voorstellen van hacks en tips. Als je een digitale time-out neemt, je telefoon ’s nachts niet naast je bed legt of je notificaties uitzet en je voorneemt meer mindful te zijn, kun je misschien alle goede dingen die je in eerste instantie zo aanspraken in deze nieuwe technologieën behouden, terwijl je de meest negatieve gevolgen binnen de perken houdt. Ik begrijp wel wat de aantrekkingskracht van deze gematigde aanpak is: het ontslaat je van de noodzaak moeilijke beslissingen te nemen over je digitale leven – je hoeft nergens mee te stoppen, geen voordelen te laten schieten, je vrienden niet te irriteren of andere ernstige ongemakken te verduren.

Maar zoals mensen die proberen dit soort kleine aanpassingen door te voeren al snel merken, zijn wilskracht, tips en vage voornemens op zichzelf niet voldoende om het vermogen van nieuwe technologieën om je cognitieve landschap binnen te dringen in te dammen – hun verslavende ontwerp en de culturele druk zijn zo sterk dat een ad-hocbenadering niet succesvol kan zijn. Tijdens mijn werk op dit gebied ben ik ervan overtuigd geraakt dat je iets anders nodig hebt, namelijk een volwaardige filosofie van technologiegebruik, gebaseerd op je diepste waarden, die duidelijke antwoorden geeft op vragen zoals welke tools je zou moeten gebruiken en – even belangrijk – die je in staat stelt om vol vertrouwen al het andere te negeren.

Er zijn veel filosofieën die deze functie zouden kunnen vervullen. Aan de ene kant heb je de anti-vooruitgangsty- pes, die pleiten voor het afschaffen van de meeste nieuwe technologieën. Aan de andere kant heb je de aanhangers van het Gekwantificeerde Zelf, die digitale toepassingen zorgvuldig in alle aspecten van hun leven opnemen om zo hun bestaan te optimaliseren. Van de verschillende filosofieën die ik heb bestudeerd, was er echter één die boven de andere uitstak als een superieure oplossing voor mensen die goed willen functioneren in dit huidige tijdperk van digitale overbelasting. Ik noem deze filosofie digitaal minimalisme, en ze gaat uit van de overtuiging dat less more kan zijn in onze relatie met digitale tools.

Dit idee is niet nieuw. Lang voordat Henry David Thoreau uitriep: ‘Eenvoud, eenvoud, eenvoud’ zei Marcus Aurelius al: ‘Zie je hoe weinig je hoeft te doen om een bevredigend en eerbaar leven te leiden?’4 Digitaal minimalisme past dit inzicht uit de Oudheid simpelweg toe op de rol van techno- logie in ons moderne leven. De gevolgen van deze simpele aanpassing kunnen desalniettemin ingrijpend zijn. In dit boek vind je veel voorbeelden van digitale minimalisten die enorme positieve veranderingen ondervonden door de tijd die ze online doorbrachten rigoureus in te perken en zich te concentreren op een klein aantal hoogwaardige activiteiten.

Omdat digitale minimalisten zoveel minder tijd op internet doorbrengen dan anderen, zal hun lifestyle al snel als extreem worden gezien, maar hun antwoord daarop zou kunnen zijn dat deze perceptie de omgekeerde wereld is: de hoeveelheid tijd die ánderen starend naar hun beeldscherm doorbrengen is extreem. Zij hebben geleerd dat veel minder tijd besteden aan het gebruik van technologie een voorwaarde is om te gedijen in onze hightech wereld.
????????? ??
Dit boek is bedoeld als een pleidooi voor digitaal minimalisme, en bevat onder andere een gedetailleerd onderzoek naar wat digitaal minimalisme van mensen vraagt en waarom het werkt. Vervolgens leer je hoe je deze filosofie kunt toepassen wanneer je besluit dat het iets voor jou is.

Hiertoe heb ik dit boek opgedeeld in twee delen. In deel 1 beschrijf ik de filosofische onderbouwing van digitaal minimalisme, te beginnen met een nadere beschouwing van de krachten die de levens van zoveel mensen steeds ondraaglijker maken. Daarna volgt een gedetailleerde bespreking van de filosofie van het digitaal minimalisme, waarin ik onder andere uitleg waarom het de juiste oplossing is voor deze problemen.

Deel 1 wordt afgesloten met de introductie van mijn voorgestelde methode voor het gebruik van deze filosofie: digitaal opruimen. Zoals ik al zei, is directe actie nodig om je relatie met technologie fundamenteel te transformeren. Digitaal opruimen biedt deze directe actie.

Voor dit proces moet je dertig dagen afzien van optionele onlineactiviteiten. Tijdens deze periode kick je af van de verslavingscycli die het gevolg zijn van veel digitale tools, en maak je een begin met het herontdekken van analoge activiteiten die meer voldoening geven. Je gaat wandelingen maken, praat met je vrienden in levenden lijve, bent meer betrokken bij je omgeving, leest boeken en staart naar de lucht. Maar bovenal biedt dit proces je de ruimte om beter te begrijpen aan welke dingen je de meeste waarde hecht. Aan het eind van deze periode van dertig dagen voeg je ver- volgens weer een klein aantal zorgvuldig gekozen online-activiteiten toe, waarvan je denkt dat ze waardevol zijn voor de dingen die je belangrijk vindt.

Vervolgens probeer je deze bewuste activiteiten tot de kern van je onlinebestaan te maken, waarbij je ander gedrag, dat je afleidt en dat vroeger je tijd versplinterde en je aandacht opslokte, achter je laat. Deze opruimactie fungeert als een totale reset: je begint het proces als een dodelijk vermoeide maximalist en komt er als een bewuste minimalist weer uit.

In het laatste hoofdstuk van deel 1 begeleid ik je bij je eigen digitale opruimproces. Daarbij maak ik uitgebreid gebruik van een experiment dat ik in de winter van 2018 heb uitgevoerd, toen zestienhonderd mensen ermee instemden om onder mijn begeleiding een digitale opruimactie te houden en verslag te doen van hun ervaringen. Je leest de verhalen van de deelnemers en komt erachter welke strategieën voor hen goed werkten en welke valkuilen ze tegenkwamen die je beter kunt vermijden.

In het tweede deel van dit boek kijken we verder naar ideeën die je kunnen helpen een duurzame, digitaal mini- male manier van leven vol te houden. In deze hoofdstukken onderzoeken we dingen als het belang van afzondering en de noodzaak van het cultiveren van kwalitatief hoogwaardige ontspanning ter vervanging van de tijd die de meesten van ons nu besteden aan het gedachteloze gebruik van onze digitale apparaten. Ik verdedig de wellicht controversiële stelling dat je relaties sterker zullen worden als je niet langer alles ‘liket’ en commentaren achterlaat bij berichten op sociale media en slechter bereikbaar wordt per WhatsApp en sms.

EEN GEDEELTE UIT HOOFDSTUK 4

Veel mensen verwarren het begrip solitude of afzondering met fysiek afgescheiden zijn, waarvoor je misschien naar een afgelegen hut moet gaan, kilometers verwijderd van andere mensen. Isolement volgens deze gebrekkige definitie is om praktische redenen moeilijk met enige regelmaat te realiseren. Zoals Ketledge en Erwin uitleggen, draait afzondering niet om wat er in je omgeving gebeurt, maar om wat zich in je hersenen afspeelt. Ze definiëren het derhalve als een subjectieve gemoedstoestand waarin je geest vrij is van de inbreng van anderen.

Je kunt afzondering ervaren in een drukke koffietent, de metro, of, zoals president Lincoln ontdekte, in een cottage terwijl je je gazon deelt met twee compagnieën soldaten, zolang je je alleen maar bezig hoeft te houden met je eigen gedachten. Aan de andere kant kan afzondering onmogelijk zijn in zelfs de rustigste omstandigheden als je toestaat dat je gedachten worden verstoord door de inbreng van anderen. Dat kan door directe gesprekken met anderen, maar ook door het lezen van een boek, het luisteren naar een podcast, tv-kijken of zo ongeveer elke activiteit die je aandacht naar een smartphonescherm trekt. Voor afzondering is het nodig dat je niet reageert op informatie die door anderen wordt voortgebracht en dat je volledig richt op je eigen gedachten en ervaringen – waar je op dat moment ook bent.

Waarom is afzondering belangrijk? Kethledge en Erwin noemen veel voordelen, waarvan de meeste betrekking hebben op het inzicht en de emotionele balans die voortkomen uit rustige zelfreflectie. […]

Erwin en Kethledge zijn natuurlijk niet de eersten die het belang van afzondering opmerken. De voordelen van afzondering worden al onderzocht sinds in elk geval de eerste jaren van de Verlichting. ‘Alle problemen van de mensheid komen voort uit het onvermogen van de mens om rustig alleen in een kamer te zitten,’ waren de beroemde woorden van Blaise Pascal aan het eind van de zeventiende eeuw. Een halve eeuw later en een werelddeel verderop besprak Benjamin Franklin het onderwerp in zijn logboek: ‘Ik heb zoveel moois gelezen over het onderwerp afzondering […] Ik zie afzondering als iets wat aangenaam verfrissend is voor de drukke geest.’

De academische wereld was laat met  het erkennen van het belang van tijd alleen doorbrengen met je eigen gedachten. In 1988 hielp de bekende Engelse psychiater Anthony Storr deze omissie recht te zetten met zijn succesvolle boek: ‘Solitude: A Return to the Self’. Zoals Starr opmerkte, was de psychoanalyse in de jaren tachtig van de vorige eeuw geobsedeerd geraakt door het belang van intieme relaties, die werden aangeduid als de belangrijkste bron van menselijk geluk. Maar Storrs onderzoek naar de geschiedenis van afzondering leek die hypothese niet te ondersteunen. Hij begint zijn boek uit 1988 met het volgende citaat van Edward Gibbon: ‘Conversatie verrijkt het inzicht, maar afzondering is de voedingsbodem voor genialiteit’. Waarna hij stoutmoedig schrijft: ‘Gibbon heeft ongetwijfeld gelijk.’

Edward Gibbon leidde een leven van afzondering, en hij produceerde niet alleen zeer invloedrijk werk, maar hij leek ook volkomen gelukkig te zijn. Storr merkt op dat de behoefte om een groot deel van hun tijd alleen door te brengen onder ‘de meeste dichters, romanschrijvers en componisten’ gebruikelijk was. Hij noemt Descartes, Newton, Locke, Pascal, Spinoza, Kant, Leibniz, Schopenhauer, Nietzsche, Kierkegaard en Wittgenstein als voorbeelden van mensen die nooit een gezin hadden of hechte persoonlijke relaties onderhielden, en er toch in slaagden een opmerkelijk leven te leiden. Storr concludeert dat we het mis hebben als we denken dat intieme interactie een absolute voorwaarde is voor menselijk functioneren. Afzondering kan net zo belangrijk zijn voor zowel geluk als productiviteit.

Het valt niet te ontkennen dat de lijst van Storr van mensen die opmerkelijke levens hebben geleid alleen uit mannen bestaat. Zoals Virginia Woolf al betoogde in haar feministische manifest ‘A Room of One’s Own’, is deze ongelijkheid niet verbazingwekkend. Woolf zou het met Storr eens zijn geweest dat afzondering een voorwaarde is voor oorspronkelijk en creatief denken, maar ze zou daaraan hebben toegevoegd dat vrouwen het recht op zowel de letterlijke als de figuurlijke ruimte die nodig was om een dergelijke toestand te ontwikkelen altijd systematisch was ontzegd. Voor Woolf is afzondering met andere woorden geen prettige afleiding, maar een vorm van bevrijding van cognitieve onderdrukking die resulteert in afzondering.

In de tijd van Woolf werd vrouwen deze bevrijding ontzegd door een patriarchale samenleving. In onze tijd is deze onderdrukking steeds vaker zelfopgelegd door onze voorkeur voor de afleiding van het digitale scherm. Dit is het thema dat is opgepakt door de Canadese maatschappijcriticus Michael Harris in zijn boek uit 2017, dat ook ‘Solitude’ heet. Harris is bang dat de nieuwe technologieën bijdragen aan een cultuur die de mogelijkheid om allen te zijn met je gedachten ondermijnt, waarbij hij opmerkt dat ‘het enorme gevolgen heeft als die mogelijkheid onder vuur ligt’. Zijn overzicht van relevante literatuur wijst vervolgens op drie cruciale voordelen van afzondering: ‘nieuwe ideeën, zelfinzicht en nabijheid tot anderen’.

We hebben de eerste twee voordelen uit dit lijstje al besproken, maar het derde ligt misschien minder voor de hand en is daarom de moeite waard om kort te bespreken – vooral als je ziet hoe relevant het wordt als we later de spanning tussen afzondering en de voordelen van verbondenheid onderzoeken. 

Harris stelt, en dat gaat misschein tegen je gevoel in, dat ‘het vermogen om alleen te zijn […] absoluut geen afwijzing betekent van nauwe banden’, maar deze juist kan bekrachtigen. Als je afzondering in kalmte kunt ervaren, stelt hij, groeit je waardering voor intermenselijk contact wanneer dat zich voordoet. Harris is niet de eerste die dit zegt. […]

Talrijke voorbeelden wijzen op een heldere conclusie: regelmatige perioden van afzondering, in combinatie met onze standaardmodus van sociaal gedrag, zijn nodig om als mens te floreren. Het is nu urgenter dan ooit dat we dit erkennen, want zoals ik in het vervolg van dit hoofdstuk zal betogen, begint afzondering voor het eerst in de menselijke geschiedenis nu helemaal te verdwijnen. […]

Afzonderingstekort

Afzonderingstekort is een toestand waarin je vrijwel geen tijd alleen met je gedachten doorbrengt, vrij van de inbreng van anderen. […] De belangrijkste vraag is natuurlijk of we ons zorgen moeten maken om de verspreiding van het afzonderingstekort. Als je het abstract benadert, ligt het antwoord niet direct voor de hand. Het idee ‘alleen’ te zijn kan weinig aantrekkelijk lijken, en we zijn de afgelopen twintig jaar gebombardeerd met het idee dat meer verbondenheid beter is. Rond de aankondiging van de beursgang van zijn bedrijf in 2012 schreef Mark Zuckerberg bijvoorbeeld triomfantelijk: ‘Facebook […] is gemaakt om een sociale missie te volbrengen – de wereld opener en meer verbonden te maken.’

Deze obsessie met verbonden zijn is duidelijk overdreven optimistisch, en het is gemakkelijk om niet te zwaar aan deze grootse ambtie te tillen, maar waneer je afzonderingstekort ziet in de context van de ideeën die we eerder in dit hoofdstuk hebben besproken, is deze prioriteitsstelling van communicatie boven reflectie reden tot ernstige zorg. Om maar iets te noemen: als je afzondering vermijdt, mis je de positieve dingen die het oplevert, zoals het vermogen om lastige problemen te duiden, morele moed te ontwikkelen, en relaties te versterken. Als je aan een chronisch afzonderingstekort lijdt, neemt je kwaliteit van leven daarom af. 

Het verdwijnen van afzondering brengt bovendien ook andere negatieve gevolgen mee die we nu pas beginnen te begrijpen. Een goede manier om de gevolgen van bepaald gedrag te begrijpen is door een bevolkingsgroep te bestuderen die het gedrag tot het uiterste doorvoert. Als het gaat om voortdurende verbinding, worden deze problemen al snel zichtbaar onder jonge mensen geboren na 1995 – de eerste mensen die in hun vroege tienerjaren zijn begonnen met toegang tot smartphones, tablets en non-stop internetverbinding. Zoals de meeste ouders en opvoeders van kinderen van deze generatie zullen beamen, gebruiken ze hun apparatuur constant (de benaming ‘constant’ is geen overdrijving: uit een onderzoek uit 2015 van Common Sense Media bleek dat tieners gemiddeld negen uur per dag media gebruikten, inclusief tekstberichten en sociale netwerken). […] Als non-stop afzonderingstekort problemen veroorzaakt, moeten we die hier als eerste kunnen waarnemen. En dat is precies wat we deden. 

Mijn eeste aanwijzing dat deze hyperverbonden generatie het moeilijk had, kreeg ik een paar jaar voordat ik dit boek begon te schrijven. Ik sprak met het hoofd geestelijke gezondheidszorg aan een bekende universiteit waar ik was uitgenodigd een lezing te houden. Deze bestuurder vertelde me dat ze grote verschuivingen begon te zien in de geestelijke gezondheid van studenten. Tot kort daarvoor zag het centrum voor geestelijke gezondheidszorg op de campus decennialang dezelfde mix van puberteitsproblemen heimwee, eetstoornissen, een enkele depressie en zo nu en dan een dwangstoornis. 

En toen veranderde alles. Schijnbaar van de ene dag op de andere steeg het aantal studenten dat psychische begeleiding zocht enorm, en de standaardmix van puberteitsproblemen werd gedomineerd door iets wat relatief zeldzaam was: angststoornissen. Ze vertelde me dat iedereen plotseling last leek te hebben van angsten of angstgerelateerde stoornissen. Toen ik haar vroeg waar die verandering volgens haar vandaan kwam, antwoordde ze zonder aarzelen dat het waarschijnlijk te maken had met smartphonegebruik. De plotselinge toename van angstgerelateerde problemen viel samen met de eerste lichting studenten die was grootgebracht met smartphones en sociale media. Het viel haar op dat deze studenten voortdurend en koortsachtig boodschappen verzonden en verwerkten. Het leek duidelijk dat deze non-stop communicatie op de een of andere manier van invloed was op de hersenchemie van de studenten. 

Een paar jaar later werd de intuïtie van deze bestuurder bevestigd door psycholog Jean Twenge van San diego State University, een van de meest vooraanstaander deskundigen op het gebied van generatieverschillen in de VS. Zoals Twenge opmerkt in een artikel uit september 2017 in the Atlantic, bestudeert ze deze trends al meer dan 25 jaar, en ze ontstaan en groeien altijd geleidelijk. Maar sinds ongeveer 2012 nam ze een verschuiving waar in de metingen van de emotinele toestand van tieners die absoluut niet geleidelijk was:

‘De glooiende lijnen in de grafieken [die weergeven hoe gedragskenmerken veranderen per geboortejaar] veranderden in steile bergen en scherpe kliffen., en veel onderscheidende kenmerken van de generatie millennials begonnen te verdwijnen. In al mijn analyses van data per generatie – waarvan sommige teruggaan tot de jaren dertig van de twintigste eeuw – had ik nooit eerder zoiets gezien.’  

Jonge mensen geboren tussen 1995 en 2012, een groep die Twenge de ‘iGen’ noemt, liet opmerkelijke verschillen zien in vergelijking met de millenials, die hen voorgingen. Een van de grootste en meest verontrustende veranderingen was de geestelijke gezondheid van de iGen. ‘De cijfers voor depressie en suïcide onder tieners schoten omhoog’, schrijft Twenge, waarbij veel van die cijfers het gevolg leken te zijn van een toename van het aantal angststoornissen. ‘Ik overdrijf niet als ik zeg dat de iGen aan de vooravond staat van de ernstigste crisis op het gebied van geestelijke gezondheid in tientallen jaren.’

Wat heeft deze veranderingen in gang gezet? Twenge onderschrijft de intuïtie van de universiteitsbestuurder voor geestelijke gezondheidszorg toen zij opmerkte dat deze veranderingen in de geestelijke gezondheid ‘precies’ overeenkwamen met het moment waarop het bezit van smartphones in de VS gewoon werd. Het gemeenschappelijke kenmerk van de iGen, zo legt ze uit, is dat ze zijn opgegroeid met iPhones en social media, en zich de tijd vóór de non-stop toegang tot internet niet kunnen herinneren. Ze betalen de prijs voor deze ontwikkeling met hun geestelijke gezondheid. ‘Veel van deze verslechtering kan worden teruggevoerd op hun telefoons,’ concludeert Twenge.

Toen journalist Benoit Denizet-Lewis deze  epidemie aan angststoornissen onder toeners onderzocht in the New yourk times Magazine, ontdekte hij ook dat de smartphone steeds terugkwam als aanhoudend signaal in de ruis van plausibele hypothesen. ‘Ook voor Instagram waren er angstige kinderen,’ schrijft hij, ‘maar veel van de ouders die ik sprak, waren bang dat de digitale gerwoonten van hun kinderen – vierentwintig uur per dag reageren op tekstberichten, posten op social media, obsessief gefilterde bezigheden van leeftijdgenoten volgden – ten dele oorzaak waren van de worstelingen van hun kinderen.’

Denizet-Lewis veronderstelde dat de tieners zelf deze theorie van de hand zouden wijzen als standaard ouderlijk gemopper, maar dat was niet het geval. ‘Tot mij verbazing bleken angstige kinderen het hiermee eens te zijn.’ Een student die hij interviewde in een instelling waar hij verbleef voor de behandeling van angststoornissen, zei het als volgt: ‘Sociale media zijn een hulpmiddel, maar we kunnen niet meer zonder ze en worden gek van ze.’

Als onderdeel van zijn reportage interviewde Denizet-Lewis ook Jean Twenge, die duidelijk stelde dat het niet haar bedoeling was geweest om de smartphone de schuld te geven: ‘het leek een te gemakkelijke verklaring voor negatieve geestelijke-gezondheidsresultaten bij tieners,’ maar het bleek de enige verklaring te zijn die past in het tijdsgewricht. Veel potentiële valkuilen, van stressvolle gebeurtenissen tot hogere studiedruk, bestonden ook al vóór de piek in de angststoornissen die rond 2011 begon. De enige factor die dramatisch is toegenomen rond die tijd, is het aantal jonge mensen dat een smartphone had. 

‘Het gebruik van social media en smartphones lijkt schuldig te zijn aan de toename van geestelijke-gezondheidsprobelemen onder tieners,’ vertelt ze Denizet-Lewis. ‘Het is genoeg voor een sterke verdenking – en naarmate we meer data krijgen, kan het ook genoeg zijn voor een veroordeling.’ Om de urgentie van dit onderzoek te benadrukken gaf Tenge haar artikel in The Atlantic een titel met een nogal directe vraag: ‘Hebben smartphones een generatie vernietigd?’

De situatie van de iGen vormt een sterke indicatie voor het gevaar van afzonderingstekort. Toen een hele groep onbedoeld de tijd om alleen te zijn met hun gedachten opofferde, leed hun geestelijke gezondheid daar dramatisch onder. Als je erover nadenkt, is dat niet zo gek. Deze tieners zijn het vermogen kwijt om hun emoties te duiden, of te reflecteren op wie ze zijn en wat er echt toe doet, of sterke relaties op te bouwen, of zelfs alleen maar hun hersenen de tijd te geven om hun cruciale sociale circuits uit te schakelen, die nu eenmaal niet bedoeld zijn om voortdurend te worden gebruikt, en hun energie om te leiden naar andere belangrijke cognitieve onderhoudstaken. Het hoeft niemand te verbazen dat deze verliezen tot storingen leiden. 

De meeste volwassenen komen niet in de buurt van de voortdurende verbondenheid van de leden van de iGen, maar als je deze gevolgen extrapoleert naar de mildere vormen van afzonderingstekort die gebruikelijk zijn geworden onder allerlei verschillende leeftijdsgroepen, zijn de resultaten nog altijd zorgelijk. 

Zoals ik te weten ben gekomen uit contacten met mijn lezers , zijn velen een achtergrondruis van onrust in hun dagelijkseleven gewoon gaan vinden. Wanneer ze op zoek gaan naar een verklaring, zieken ze die misschien bij de laatste crisis – de recessie van 2009 of de ruzieachtige verkiezingen van 2016 – of ze wijten het aan een normale reactie op de stress van het volwassen bestaan.

Maar als je eenmaal de positieve effecten van alleen zijn met je eigen gedachten hebt ervaren, en de verontrustende gevolgen ziet in populaties die hier volledig afstand van doen, dringt er zich een gemakkelijkere verklaring op: we hebben afzondering nodig om goed te kunnen functioneren als mens, en de afgelopen jaren hebben we, zonder het te beseffen, dit cruciale onderdeel systematisch uit ons leven weggepoetst. Simpel gezegd: de mens is niet gemaakt om voortdurend aan te staan.

Bron: Digitaal minimalisme van Cal Newport

INHOUDSOPGAVE

Inleiding

  1. Een ongelijke wapenwedloop
  2. Digitaal minimalisme
  3. Digitaal opruimen
  4. ????Breng tijd in je eentje door
  5. Klik niet op ‘like’
  6. Eis je vrije tijd weer op
  7. Sluit je aan bij het aandachtsverzet

Conclusie

Dankwoord
Noten
Register

BESTEL DIGITAAL MINIMALISME