De kunst van het nietsdoen van de Japanse meester Kenkō

BESTEL DE KUNST VAN HET NIETSDOEN

Zou nietsdoen ook een ideale dagbesteding kunnen zijn? Heb je wel eens ervaren dat juist als je niets doet er heel heldere gedachten in je opwellen? Misschien ervaar je het als waardevol om de Japanse klassieker ‘De kunst van het nietsdoen’ te lezen en te overdenken. Het is een verzameling van korte teksten in de vorm van herinneringen, anekdotes en gedachten. 

Omstreeks  jaar 1330 schreef de Japanse dichter, schrijver, hoveling én monnik Kenkō (ca. 1283 tot ca. 1352) ‘De kunst van het nietsdoen’. Hij creëerde deze literaire klassieker in de periode dat Kyoto, destijds de hoofdstad van Japan, werd geplaagd door geweld en conflicten. Die crisis vond hij echter niet belangrijk genoeg om erover te schrijven. Hij las graag boeken of wachtte af tot er een originele gedachte in hem opborrelde om die vervolgens te noteren. 

De ‘ledigheid’ waar Kenkō over schrijft is uiteraard niet helemaal nietsdoen. Voor hem is het vooral: jezelf ontdoen van alle bijzaken, waardoor het ene nodige helder wordt en aandacht krijgt. Een rode lijn die door het geschrift loopt is dat het leven vergankelijk is, en dat die vergankelijkheid juist betekenis geeft aan het leven. Hieronder volgen de eerste 5 van de 243 lichtvoetige bespiegelingen van Kenkō, die in het Nederlands vertaald zijn door Jos Vos voor het boek ‘De kunst van het nietsdoen’ dat in april 2020 is uitgebracht doort uitgeverij Van Oorschot. Het is de eerste volledige vertaling in het Nederlands.

1. 

Als je in deze wereld wordt geboren, wekt dat blijkbaar velerlei verlangens in je op.

De rang van keizer is boven alles verheven – dat hoeft geen betoog. Zelfs zijn verre nakomelingen boezemen ontzag in, want ze zijn niet aan mensenzaad ontsproten. Ook aan de verhevenheid van de regent valt niet te tornen. Zelfs gewone edelen die gebruik mogen maken van een lijfwacht zien er imposant uit. Ook hun kinderen en kleinkinderen komen erg elegant over, zelfs wanneer ze aan lager wal zijn geraakt. Hovelingen van lagere rang, daarentegen, slaan zich zo goed mogelijk erdoor en steken hun neus in de lucht maar zijn te onbeduidend om veel woorden aan vuil te maken. 

Niemand is minder benijdenswaardig dan een monnik. ‘De mensen denken dat hij zo ongevoelig is als een stuk hout,’ schrijft Sei Shōnagon, en ze heeft groot gelijk. Aan monniken die een enorme drukte maken omdat ze vreselijk belangrijk heten te zijn is niets indrukwekkends. Als ik me niet vergis heeft de vrome Sōga erop gewezen dat wereldse faam voor een monnik alleen maar last betekent en tegen de leer van de Boeddha ingaat. Iemand die zich vastberaden uit de wereld terugtrekt, daarentegen, verdient toch zeker onze bewondering.

 Het is wenselijk om zo goed mogelijk voor de dag te komen – zowel qua gezicht als qua gestalte. Nooit zul je het gezelschap beu raken van iemand die zijn woorden zorgvuldig kiest en prettig is om naar te luisteren zonder ooit breedsprakig te worden. Het is een grote teleurstelling als iemand die je altijd schitterend hebt gevonden opeens laat doorschemeren dat het hem aan verfijning ontbreekt. Je sociale status en voorkomen worden weliswaar bepaald door je geboorte, maar waarom zou je je geestvermogens niet kunnen ontwikkelen als je dat wilt? Niets betreurenswaardigers dan iemand die knap van voorkomen is en goed van inborst maar gespeend van kennis of talent, en die zich begeeft onder lelijkerds van mindere rang die de vloer met hem aanvegen. 

Het is raadzaam om zich te bekwamen in de orthodoxe leer, in het schrijven van Chinese en Japanse verzen en in de muziek; en het is werkelijk schitterend wanneer iemand als model voor anderen kan optreden omwille van zijn vertrouwdheid met de tradities en ceremonies van het keizerlijk hof. Een ware heer schrijft bekwaam en vlot, neemt zonder moeite het voortouw als er bij een banket wordt gezongen en toont zich onwillig als er gedronken wordt maar zegt geen nee tegen drank. 

2 

Wie het bewind van de wijze vorsten uit het verleden uit het oog verliest en geen oog heeft voor het lijden van het volk of de verarming van ons land maar zijn hart ophaalt aan allerlei luxe en zich te groot acht voor zijn omgeving, geeft een vreselijk kortzichtige indruk. 

‘Van je hofgewaad tot je paard en wagen, gebruik maar wat je hebt en streef niet naar pracht en praal,’ zegt Fujiwara Morosuke in zijn Raadgevingen, terwijl keizer Juntoku met betrekking tot het hofceremonieel noteerde dat ‘de vorst zich eenvoudig dient te kleden’. 

3 

Aan een man die in alles uitblinkt maar geen aanleg heeft voor de liefde mankeert iets – net als aan een kostbaar sakekopje zonder bodem. 

Wat is er charmanter dan een minnaar die rondwaart zonder doel of reden, met bedauwde mouwen, steeds erop beducht de vermaningen van zijn ouders en het geroddel van de mensen te vermijden, zodat hij geen rust meer kent? Wat hij ook probeert, het baat hem niets; de meeste nachten brengt hij in zijn eentje door en gewoonlijk doet hij geen oog dicht… 

Toch is het verstandiger om je hoofd niet te verliezen in de liefde, als je niet de indruk wilt geven dat je een speelbal der vrouwen bent. 

4 

Ik vind het innemend als iemand zijn gedachten bij het hiernamaals houdt en het pad van de Boeddha niet veronachtzaamt. 

5 

Wanneer iemand door groot leed wordt getroffen doet hij er goed aan zich niet zomaar in een opwelling kaal te scheren en monnik te worden. Hij kan beter zijn poort sluiten, zodat niemand weet of hij thuis is, en zijn dagen en nachten voorbij laten gaan zonder nog ergens zijn hoop op te vestigen. 

De raadsheer Akimoto heeft ooit gezegd dat hij ‘de maan der ballingschap wilde aanschouwen zonder ooit iets verkeerds te hebben gedaan’. Ik denk dat ik hem heel goed begrijp. 

Bron: De kunst van het nietsdoen door Kenkō

BESTEL DE KUNST VAN HET NIETSDOEN