Z.W. Leene, J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri – hoofdstuk 18 van ‘Gnosis – Stromen van Licht in Europa’

BESTEL GNOSIS STROMEN VAN LICHT IN EUROPA

Momenteel is de geestesschool van het Gouden Rozenkruis, die begonnen is met J. van Rijckenborgh (1896-1968), zijn broer Z.W. Leene (1892-1938) en Catharose de Petri (1902-1990) een levende en stevige organisatie, werkzaam in vele landen van de wereld, en waarvan vele tienduizenden in de loop der jaren kennis hebben genomen. Dat is niet altijd zo geweest.

In de eerste periode van het Werk had men de beschikking over slechts enkele centra, en vanaf 1934 één conferentie-plaats. Dat was te Doornspijk, en deze kon alleen in de zomer worden benut. Daar werden de eerste conferenties gegeven. Wat er aan eenvoudige gebouwen stond, werd in de oorlog verwoest en in de periode na de oorlog werd een deel van het terrein verkocht om de aankoop van een groter en centraler gelegen conferentieplaats (Renova, destijds nog Elckerlyc genaamd) mogelijk te kunnen maken.

BESTEL GNOSIS STROMEN VAN LICHT IN EUROPA

Op het voormalige terrein van ‘de Haere’ in Doornspijk werd daarna een jeugdconferentieoord gecreëerd, Noverosa. In het begin, in 1951 met tenten; een jongenstentenkamp, een meisjeskamp, een kooktent en een eettent. Er werd een pomp geslagen en de kinderen wasten zich ’s morgens bij het ijskoude water dat van 40 meter diepte omhoog kwam. Verhalen voor de jeugd en diensten werden gehouden in een tent, die als tempel dienst deed. Terwijl de arbeid groeide, nationaal zowel als internationaal, met conferentieplaatsen in Duitsland, te Calw, en te Bad Münder, in Frankrijk te Ussat-les-Bains, werd ook de accommodatie op Noverosa stelselmatig verbeterd; een proces waaraan talloze jongeren hebben meegewerkt en meegebouwd. Op 29 juni1958 werd hier een Tempel gewijd. Een verslag van een ooggetuige vertelt lyrisch:

‘De Tempeldeuren gingen open en wij allen traden binnen. Dicht aaneengesloten zaten wij daar en wachtten, met van vreugde en innige dankbaarheid kloppende harten het ogenblik af dat de heilige Vlam, het Goddelijk geschenk van de gnosis, in de Noverosa-Tempel ontstoken werd. En nu brandt daar de vlam; en wij allen hebben de geweldige en heerlijke taak, haar, door een liefdevolle levenshouding brandende te houden, opdat haar stralende warmte en gouden lichtglans ontelbaren tot zegen mag zijn!’

Op de plaats waar 24 jaar lang elk jaar (met uitzondering van de oorlogsjaren) de Tempeltent had gestaan werd een tuin aangelegd, Noverosa’s Rozentuin. Een plek die door het moderne rozenkruis in hoge ere wordt gehouden.

Waarom begonnen de gebroeders Leene met de school? In het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw ontdekten ze de leringen van Max Heindel, die in 1909 in de Verenigde Staten The Rosicrucian Fellowship had gesticht. Op een terrein in Californië was deze esotericus, die nooit de binding met het christendom heeft losgelaten, met een centrum begonnen. Zijn inzicht was: het westen is toe aan een nieuwe, en verdiepte vorm van christendom. Zijn doel was het oorspronkelijke christendom aan de hand van esoterische achtergronden een nieuwe zin te geven, of beter gezegd deze zin – die er altijd in verborgen is geweest – te laten zien, zodat de mens zou begrijpen dat hij zijn eigen lot in handen heeft. Heindel zag de samenhang van het geheel; en hij liet zien dat het zeker verschil maakt, wat de mens als individu onderneemt en nalaat, en vooral hoe. ‘Een helder verstand, een liefdevol hart, een gezond lichaam,’ dat is Heindels boodschap en zending. Dat is het devies dat hij aan zijn werk meegaf, en dat is zeker wat de gebroeders Leene aantrok.

Heindel maakte dat duidelijk door brieven, door cursussen, door astrologische studie, door lezingen en door diensten. Met minimale middelen organiseerde hij een groot werk dat vele vertakkingen kende – Europa, Brazilië , India. De manier van denken sloot eigenlijk wel aan bij het theosofische gedachtegoed, met één groot verschil: Heindel stelde de zending van de Christus centraal. Max Heindel, die goed op de hoogte was van de leer van de Theosophical Society, was er wel van overtuigd dat er zeker een grote waarde in de theosofie school. Heindel heeft zelfs een boekje over H.P. Blavatsky geschreven. Beiden werkten op dezelfde manier, beiden hadden ook met dezelfde moeilijkheden te kampen: een matige gezondheid en een voortdurend gebrek aan fondsen om het werk uit te kunnen voeren. Hij schrijft:

‘H. P. Blavatsky had een belangrijk werk verricht, door het materialisme krachtig aan te grijpen, en op de hoogmoed ervan te wijzen. Ze deed dat niet op eigen titel, ze heeft altijd verklaard dat er een leraar achter haar stond. Ze had een drievoudige eigenschap waardoor ze geschikt was om dat werk te volbrengen. Ten eerste was ze in staat om de bovenzinnelijke kennis die ze ontving te assimileren. Ten tweede was ze door haar levensstijl een waardig dienares om deze leringen te verspreiden. Ten derde had ze het vermogen om de vaak verwarrende oosterse metafysische leringen weer te geven in voor westerlingen verstaanbare taal, en het vermogen deze leringen te verifiëren aan de hand van de resultaten van westerse onderzoekingen. Verder,’ nog steeds aldus Heindel, ‘heeft ze de grote verdienste gehad door met haar fantastische morele moed dwars tegenover het materialisme van haar tijd de spirituele waarden van een geheel andere, innerlijke wetenschap te plaatsen.’ 

Het heeft haar het leven gekost. Blavatsky’s en Heindels lot waren in vele opzichten hetzelfde. H.P. Blavatsky’s zending was om het westers materialisme een zeker halt toe te roepen. Max Heindels zending was: de eerste hamerslag te leveren voor een esoterisch christendom dat in hetzelfde westen een levende factor zou moeten worden, om de mensheid weer een stap verder te helpen, voor te bereiden op een nieuwe tijd. De Theosofie had daarom een nadeel. Zij verkondigde tevens de idee dat het christendom verwerpelijk was. Deze stap kon Heindel niet aanvaarden. Dat stond gelijk met te zeggen dat twee millennia menselijke ontwikkeling in het westen geen enkele zin zouden hebben gehad.

Het was deze samenhang van de esoterische wijsheid, in combinatie met het zuiver christelijke uitgangspunt dat Jan en Z.W. Leene op het goede spoor zette. Hervormd als ze waren van huis uit, hadden ze in hun zoeken op een gegeven moment de geweldige predikant A.H. de Hartog ontdekt. Elk vlammend woord dat deze dynamische redenaar en professor in de Nederlands Hervormde Kerk uitsprak hadden ze ingedronken. Op de lezingen van deze man in Amsterdam zag je de beide broers, nauwgezet aantekeningen makend.

De Hartog was een man voor wiens preken het in de Oude Ronde Lutherse Kerk te Amsterdam storm liep. Het was een man die probeerde in zijn eentje tegenover het socialisme en communisme een christelijke en tegelijk sociale levenshouding door te voeren, en hij had de gave van het woord. Hij durfde het in die dagen aan een volkse ‘spirituele’ beweging op gang te brengen tégen het vérstrekkende socialisme van Troelstra. Hij schreef in zijn eentje hele tijdschriften vol. Hij wees erop dat de christelijke heilsleer met mensen te maken had, en niet met abstracte begrippen. Theologie, dat is: de kennis, of de leer van God, moest in de eerste plaats reëel zijn, voor gewone mensen.

Op een keer, het liep tegen kerstmis, was hij de Haarlemse St. Bavo binnengelopen waar hij zou preken. De kerk zag eruit als een opgetuigde kerstboom. De vrouwen hadden de kansel versierd met hulst, takjes en slingers. De Hartog zag dat aan. Dat had toch niets te maken met kerstfeest, de geboorte van de Christus, het andere, spirituele element in de mens? Terwijl hij naar voren liep rukte hij de versiersels van de banken, en van de trap. De gemeente werd doodstil. Maar nu kon de dienst pas echt beginnen, vond De Hartog. Hij liet de stilte nog even voortduren. Toen begon hij:

‘Al was Christus duizendmaal in Bethlehem geboren,
en niet in u,
zo waart ge nog verloren…’

Zeventiende-eeuwse woorden van Angelus Silesius die precies weergaven waarom het ging! Christus in de mens, niet ergens ver weg, bij God de Vader, of, nog abstracter, bij Het Woord. En toch kon De Hartog niet loskomen van de kerk. De vrijdenker werd gemangeld door zijn mede-dominees, hij zou zelfs afvallig zijn…Deze grote man, een van de oprichters ook van de Internationale school van Wijsbegeerte, wees erop dat bevrijding is: dat het Goddelijke ‘openbaar ’ wordt, gewoon, in de wereld, in de ziel, door de aardse mens heen. Maar de kerk als
instituut was toch te dogmatisch voor de beide broers. Zij wilden verder, keken ook verder. Want dezelfde woorden over waar de Christus geboren moet worden vonden de broers terug bij Max Heindel. Maar bij hem waren de mogelijkheden echter indrukwekkend. Heindels werk was zo fris en nieuw dat de beide broers voelden: hierop hebben we gewacht. Daaraan wilden ze hun energie wijden.

Hun eerste contact met The Rosicrucian Fellowship was via het Rotterdams Studiecentrum, dat werkjes van Heindel vertaalde. Daarna kwamen ze bij een beginnend centrum in Amsterdam dat onder leiding van mevrouw van Warendorp stond. En vanaf dat zij binnen waren kreeg de arbeid een nieuw elan. Vanaf het moment dat Van Warendorp ziek werd hebben de broers met grote voortvarendheid, maar niet zonder grote moeilijkheden, in korte tijd een nationaal werk gerealiseerd.

Het Rozenkruisers Genootschap in Nederland was in de jaren twintig geen hechte organisatie; op een aantal plaatsen in Nederland bestonden min of meer onafhankelijke centra. Met een enorme inzet togen de broers aan het werk om deze tot een eenheid te voeren, onder e¤ e¤ n noemer te brengen. Dat lukte in het midden van de jaren dertig, en Jan Leene werd de eerste Algemeen Secretaris van het Genootschap, tegen een hongerloontje… Nu kon hun werk echt beginnen.

Op het moment dat de gebroeders Leene via Rotterdam hun eerste contacten met het rozenkruis hadden, ging er schok door hen heen. Jan Leene ervoer het, alsof hij eindelijk in een milieu van geestverwanten was terechtgekomen. Hij wist dat daar zijn taak lag. Vanaf het eerste moment ook werd hen de Persafdeling toebedeeld: ‘Jullie zijn jong, dat kunnen jullie goed overnemen’. Nieuwe centra heetten toentertijd nieuwe studiecentra.

De eerste tijdschriften waren vooral gevuld met vertalingen van Heindels geschriften, maar ook met de Nederlandse vertalingen van de manifesten van de rozenkruisers uit de zeventiende eeuw. Vanzelfsprekend waren de beide broers zeer toegewijd aan het werk van het Amerikaanse Rozenkruisers Genootschap. Op zeker tijdstip brak daar evenwel een interne strijd uit over de rechten van Heindels werk (Max Heindel was op 6 januari 1919 gestorven) tussen zijn weduwe en de organisatie. Dat was het punt waarop zij wisten dat het tijd was om een eigen stem te laten horen, om gehoor te geven aan hun innerlijke opdracht: een gemeenschap te stichten die het levende, oorspronkelijke christendom zou bewijzen, in de wereld. Het christendom van de gnosis.

In feite hadden Heindel en Blavatsky ondanks hun ongelooflijke inzet en toewijding hun doel, of misschien beter: het als innerlijke opdracht ontvangen doel, niet kunnen bereiken. Via hen was er zeker wel een contact met de universele broederschap, maar op het moment dat zij er niet meer waren, was het toch zo dat hun organisaties min of meer gedoemd waren terug te vallen in de wetten der dialectiek, met alle gevolgen daarvan.

Daarom eiste de nieuwe tijd een andere vorm. Het is niet meer de tijd van enkele leiders en een grote groep volgelingen. Ieder mens moet in staat zijn om, in het eigen wezen, de bewuste, universele ziel te bevrijden en zo bewoner van het oorspronkelijke levensveld te worden, als hij daarvoor de juiste stappen zou willen doen. Daarom moest er van onderen op gebouwd worden. Daarom moest er een kerngemeenschap zijn, die deze weg voorleefde. Dat is de grote verdienste van de gebroeders Leene, en met hen van Catharose de Petri. Deze gemeenschap werd werkelijkheid, en nog steeds, in 2005 stelt zij de verbinding tussen twee levensvelden.

Het bewijs van een werkelijk groot werk is natuurlijk dat het een eigen stem heeft, een eigen identiteit. Je kunt die stem in toenemende mate terugvinden in de verschillende periodieken van de geestesschool, die voor de tweede wereldoorlog ook andere namen droeg. Zo heette ze een tijdlang de Mysterieschool, of ook enige tijd: ‘de Orde der Manicheën’, of ook wel: ‘het Jacob-Böhme-gezelschap’.

Sinds 1927 werd het tijdschrift Het Rozenkruis uitgegeven. Dat was een maandblad waarin vaak een Tempeldienst van Heindel werd gepubliceerd, maar waarin je ook mededelingen betreffende het Werk kon aantreffen. Zo lezen we bijvoorbeeld in de uitgave van december 1934 de aankondiging dat:

 ‘Dinsdag 1 januari 1935, 11uur voorm. zal op ‘De Haere’ te Doornspijk een wijdingsdienst worden gehouden naar aanleiding van de dezer dagen plaatshebbende overdracht der gekochte gronden [waarop nu Noverosa is gebouwd] aan de Max Heindel Stichting.We hopen dat vele vrienden van ons werk getuige willen zijn bij deze plechtigheid welke de aanvang betekent van een groot en belangrijk werk dat in de naaste toekomst op ‘De Haere’ zal worden verricht. Uit Haarlem, Amsterdam en Den Haag zullen des morgens om 7 uur reiswagens naar ‘de Haere’ vertrekken.’

Dat grote werk heeft betrekking op de ‘Zomerschool’; kampweken die vanaf 1935 elk jaar op de Haere worden gehouden. Leuk is het te vermelden dat op dezelfde pagina, meteen eronder vermeld staat:

‘Vanaf 1 januari 1935 zal er door het Publicatiebureau een nationaal Jeugdwerk worden georganiseerd. Al heel lang werd in verschillende centra de mogelijkheid tot jeugdwerk experimenteel onderzocht waarbij al spoedig bleek dat niet van een‘wenschelijkheid’maar van een ‘noodzakelijkheid’ moet worden gesproken. Zoo wordt dan nu begonnen met een alleszins modern jeugdwerk. […] In de naaste of verre toekomst zien wij voorts gloren het oprichten van het rozenkruis-onderwijs.’

En in het novembernummer van1936:

‘De centrumleiding van Haarlem heeft nu, met toestemming van de Raad van Beheer, een naast gelegen pand gehuurd, namelijk Bakenessergracht 11. Dit huis zal worden ingericht voor Boekhandel en Uitgeverij en voor het Jeugdwerk. Er zal komen een showroom en een leeszaal, expeditielokaal, en een knus zaaltje voor de jeugdclubs.’

Op basis van ‘het groote succes van de 1933-weekends’ besloot Z.W. Leene dat er in 1934 ‘meerdaagsche conferenties en weekendsamenkomsten zouden worden gehouden, in de vrije natuur, in volledige kampentourage’. Daartoe had hij in de eerste maanden van 1934 stad en land afgezocht in de omgeving van Haarlem, om een geschikte plaats te vinden voor een zomerkamp. Hij schrijft:

‘Al onze aandacht was geconcentreerd op een kamp in het Kennemerland en zeer zeker zouden we daarin geslaagd zijn indien niet door een van die plotselinge gebeurtenissen waaraan wij in onze arbeid reeds zoo gewoon zijn, een volledige planwijziging was opgetreden. Door een uiterst waardevolle en buitengewoon acceptabele aanbieding werd ons geheele Kennemerkampplan opgenomen en midden op de Veluwe neergezet.’

En verder:

‘De Haere’ is een buitenplaats bij Nunspeet, te Doornspijk, groot 250 H.A. en is zo buitengewoon geschikt voor het doel dat er geen moment van twijfel meer kon bestaan bij den aanblik van zulk een zalig stuk ongerepte natuur waar men kan dwalen, uren en uren zonder iemand tegen te komen. Een vloedgolf van frisse heidelucht met uitgestrekte bosschen, naald- en loofhout. Waar de warme zon, trillend boven het zandvlak der zandverstuiving met een waas van lila er overheen, zulk een zeldzame bekoring biedt dat we ons afvragen: hoe komen we de enkele maanden die ons nog scheiden van dit heerlijk natuurgenot door. Er ligt op ‘de Haere’ zulk een zuivere sfeer van ongereptheid dat men zelfs na het bezoek van enkele uren zich een ander mensch gevoelt en het lijkt wel of men daar zuiverder denkt.[…] Wanneer men scherp naar de horizon tuurt, ontdekt men een blauwen damp, geheimnisvol en geweldig aanlok- kend en steeds meer bosch en steeds meer heide en steeds meer zaligheid. Vrienden, we kampeeren op ‘de Haere’!

Elk jaar bestond de Zomerschool uit eerst vier, en later vijf zomerweken waarin op intensieve wijze de groep wordt samengesmeed tot een pioniersbent, die in staat was de hogere leringen van het rozenkruis in groepseenheid op te nemen. Honderden bezoekers, in steeds toenemende mate, nemen hieraan deel. In 1934 stond de Zomerschool in het teken van ‘Aspiratie en Verdraagzaamheid’. Naast verdieping en beleving nam sprankelende humor een belangrijke plaats in. In een verslag over de eerste Zomerschool lees je:

‘…En hier op deze bladzijden willen wij nog eens getuigen van alles wat het kamp ons bracht aan vriendschap, geestelijke verdieping en ziele- groei.We willen nog eenmaal trachten door te geven wat onze kampwe- ken gaven aan stille en klaterende blijdschap en tintelende humor.’

In 1936 schrijft Z.W. Leene, als kampleider:

‘De arbeid van de Zomerschool zal geheel in het teken staan van de felle bewogenheid der tijden waarbij voor alles en bij alles dit jaar de ‘verhevenheid’ zal worden gezocht en gevonden. In het jaar 1935 was de sleutelge- dachte der zomerschool: ‘Werkelijkheid’; nu zal, op de bodem der werkelijkheid de ‘Verhevenheid’ons sterken voor onze moeilijke arbeid.’

De Zomerschool is als een inademing; al het centrumwerk ligt immers in de zomer stil, en alles concentreert zich op de machtige geestelijke impulsen die daar, tijdens de Zomerweken, ontvangen werden. De Zomerschool van 1940, de zevende en laatste, die reeds onder de bezetting viel, droeg als kenmerk: ‘het praktische nieuwe leven’.

Uit: Gnosis – Stromen van Licht in Europa door Peter Huijs
Hoofdstuk 18: Z.W. Leene, J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri

BESTEL GNOSIS STROMEN VAN LICHT IN EUROPA

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN VAN PETER HUIJS