Het pad van de roverkoning – debuut over een mysterieus reisgezelschap – boek 1 ‘De zeven sleutels’

BESTEL HET PAD VAN DE ROVERKONING

Het pad van de roverkoning is een avontuurlijk en fantasierijk debuut van Tom Rijpert over een mysterieus reisgezelschap. Het is boek 1 van de duologie ‘De zeven sleutels’. Boek 2 heeft de titel: Voorbij de val. Kobold de dwerg is in het bezit van een mythische sleutel, de eerste van de zeven. Hij weet dat deze sleutels de poorten openen naar precies dat waar zijn familie al eeuwenlang naar smacht: de schat van de meedogenloze Roverkoning. Maar de zeven poorten kennen zeven bewakers en alleen zal hij die nooit kunnen verslaan, dus lokt hij zes reizigers naar zijn herberg om hem te vergezellen. 

Een schimmige zakkenroller, een oude spinster met een geheimzinnige gave, een pratende vos, een koorddanseres zonder naam, een meisje met sproetjes en een jonge speeldoosjesmaker die wel heel verliefd naar haar kijkt. Onwetend van wat hun te wachten staat, en allemaal met hun eigen geschiedenis en hun eigen doel, smeken ze Kobold om mee op reis te mogen, hoe groot het gevaar ook is…Een spannend en mysterieus fantasieverhaal voor jong en oud over de kracht van hebzucht, vriendschap en de moed die nodig is om je eigen demonen te verslaan.

PROLOOG: EEN BEGIN

Maar wat nou als we de hele vakantie meehelpen in de herberg? Vertelt u het dan?’ In een tijd en wereld ver voorbij die van ons, zetten twee meisjes hun grootste, zieligste ogen op. Het had vooralsnog weinig effect op de waard, de eigenaar van de herberg waar ze die zomer logeerden. Geamuseerd glimlachend zat hij tegenover hen in zijn stoel bij de haard en warmde zijn oude lichaam aan het vuur. De zon was al achter de kliffen verdwenen en een koele zomerbries dreef over zee door het raam naar binnen.

‘Ik heb jullie toch al zo vaak gezegd dat het een veel te spánnend verhaal is?’ zei de waard. ‘Er zijn monsters en spoken en eerlijk gezegd nog veel verschrikkelijker figuren dan dat!’
‘Wat maakt dat nou uit?’ vroeg het meisje van elf.
‘Ja, wat maakt dat nou uit?’ echode de jongste van acht. ‘We hebben heus al stukken gehoord, hoor. Alleen gewoon niet alles, en eh… al helemaal niet vanaf het begin!’ De waard zuchtte en streek door zijn grijze haren. Hij hadal de hele zomer gevreesd dat er een moment zou komen waarop hij er niet meer onderuit kwam, maar vroeg zich af wat de ouders van deze twee draken ervan zouden vinden als hij hun het hele verhaal van de Zeven Sleutels zou vertellen.

Ze waren het er allemaal over eens geweest dat de meisjes het vroeg of laat toch te horen moesten krijgen. En het voordeel was, dat moest de waard aan zichzelf toegeven, dat hij de twee meisjes nog een paar weken onder zijn hoede zou hebben. Dus was er voor het eerst genoeg tijd om het héle verhaal te vertellen, inclusief alle ingewikkelde kronkels en aftakkingen en vervlechtsels. En dat was eigenlijk de enige manier om het verhaal eer aan te doen, vond hij. Misschien dat ze dan alle kanten konden snappen. Voor zover hij dat zelf deed, tenminste…

‘Jullie sputteren niet tegen wanneer je naar bed moet? Ook al is het eigenlijk een veel te spannend moment om te stoppen?’ vroeg de waard.
‘Nee, echt niet!’ zei de jongste.
‘En het verhaal loopt niet voor iedereen even goed af. Het is geen sprookje, begrijpen jullie dat?’ vroeg hij nu serieuzer. De meisjes controleerden met een blik en een knikje bij elkaar of ze dat deden.
‘Dat begrijpen we,’ zei de oudste. Maar ze twijfelde of ze het kón begrijpen. Waarschijnlijk deed ze dat pas echt als ze het hele verhaal gehoord had.

‘Goed dan,’ zei de waard, en hij haalde diep adem. ‘Kom maar bij me zitten en let goed op. Dan vertel ik jullie het verhaal van de Zeven Sleutels. Iedere avond een stuk. Maar jullie moeten me beloven om me niet constant te onderbreken, én mij hier in de herberg inderdaad een beetje te blijven helpen. Zéker als er gasten komen.’
‘Er komen nooit gasten!’ riep het jongste meisje.
‘Voor het geval dát, wil ik toch dat jullie het beloven. Ik ben oud en ik ben op. En het opnieuw beleven van dit verhaal kost me meer energie dan jullie kunnen begrijpen.’
‘Tuurlijk, oompje!’ riepen de meisjes min of meer in koor, en uitgelaten dansten ze door de gelagkamer om te eindigen in een grote omhelzing van hun verhalenverteller voor de komende weken.

‘En jullie moeten zweren,’ zei de waard mysterieus, ‘dat jullie nooit, maar dan ook nooit op zoek gaan naar de ijsgrot, hoe spannend het ook allemaal klinkt!’
‘De ijsgrot?’ vroeg het jongste meisje. ‘Waar is die dan?’
‘Kijk, daar ga je al,’ grinnikte de waard, want hij begreep maar al te goed dat hij de meisjes hiermee juist nóg nieuwsgieriger maakte.
‘De ijsgrot is hier niet zo ver vandaan eigenlijk, alhoewel ik betwijfel of je hem nog kan vinden. Maar goed, ik loop nu al op de zaken vooruit. Beloof me nu maar dat jullie er nooit naar op zoek zullen gaan.’
‘We zweren het plechtig,’ zei het oudste meisje dramatisch.
‘Met onze handen op ons hart’ zei het jongste meisje serieus.<
‘Mooi!’ zei de waard. ‘Daar gaan we dan. Maar… we beginnen niet bij het begin.’

De meisjes keken elkaar verward aan, maar zoals beloofd onderbraken ze hem niet. Ze waren veel te blij dat ze het verhaal, waar ze zo vaak over hadden horen fluisteren, nu eindelijk helemaal te horen zouden krijgen.
‘Omdat een verhaal als dit eigenlijk niet één begin heeft, maar wel honderd verschillende beginnen, beginnen we bij een begin, lang geleden,’ zei de waard. ‘En dat begin… begint hier, in deze herberg op de klif, al heette hij toen heel anders. Het was trouwens ook lang niet zo’n aangename zomeravond als nu. O nee, zeker niet. Het was koud en het was guur, en achter de bar stond een dwerg…’

HOOFDSTUK 1 – KOBOLD DE WAARD

Geen van de vreemdelingen had ooit van de anderen gehoord en toch zouden ze samen op reis gaan. Het kon niet anders, dacht Kobold. De Koetsier had hem beloofd dat het goed kwam en Kobolds vertrouwen in de Koetsier was groot.

Vanachter de bar, midden in zijn herberg op de klif, had hij uitstekend zicht op de door de stormwind klapperende deur en kon hij ze allemaal goed zien binnenkomen. Áls ze binnenkwamen. Eigenlijk had hij de eerste gasten nu wel zo’n beetje verwacht. Maar de regen die buiten in woeste vlagen tegen de muren van zijn herberg sloeg, zorgde vast voor de nodige vertraging. Geen paniek dus, probeerde hij zichzelf wijs te maken, geduld moest hij hebben. Voor zorgen was later vast nog reden genoeg.

De hopelijk spoedig arriverende gasten konden niet vermoeden dat ze deel zouden gaan uitmaken van zo’n bijzondere groep en Kobold, de oude, maar nog lang niet versleten dwerg, zou klaarstaan om ze allervriendelijkst te ontvangen. De herberg baadde in het warme licht van tientallen kaarsen en de gasten zouden zich, vermoeid en natgeregend van hun reis, meteen thuis voelen.

‘Och, komt u toch binnen en maak het uzelf gemakkelijk bij de haard!’ zou Kobold honingzoet zeggen. ‘Nou inderdaad, wat een weer, hè? En wat brengt u hier vanavond, als ik zo vrij mag zijn?’ Hij wreef een houten beker droog, zette hem achter zich op de plank en gniffelde nerveus om de rol van nietsvermoedende gastheer die hij straks zou spelen.

‘Wat is er precies zo grappig?’ vroeg het hertenhoofd boven de haard, dat ooit trots onderdeel van een heel hert was geweest.
‘Niets wat jij zou begrijpen,’ gromde de dwerg.
Lang geleden had Kobold het hertenhoofd met dobbelen van een klant gewonnen, maar achteraf had hij getwijfeld of de man niet expres verloren had om ervan af te raken. Het leek wel aardig, zo’n pratend hertenhoofd, maar na verloop van tijd ging het behoorlijk vervelen. Kobold overwoog dan ook geregeld om het van de muur te halen. Maar omdat het vaak eenzaam kon zijn in de herberg en het hert – eerlijk is eerlijk – een aardig potje kon schaken, zag hij daar altijd weer van af.

‘Ach, ik kan je al jaren niet meer volgen,’ klaagde het hert op pedante toon. ‘Het komt nogal opmerkelijk over, snap je? Dat je zo in jezelf staat te grinniken… Je geestelijke gezondheid begint me zorgen te baren sinds je hiernaartoe bent verhuisd.’
Kobold was allang gestopt met luisteren. Zijn gedachten waren elders. Hij dacht aan wat hij had moeten doorstaan om zover met zijn plan te komen en een koude rilling rolde over zijn dwergenrug.

Voorzichtig voelde hij in de zak van zijn schort, met altijd weer dat korte maar o zo beklemmende rotmoment van angst waarin hij vreesde niets meer dan een lege zak te voelen. Als die sleutel weg was, dan… Maar ook deze keer vonden zijn vingers wat hij zocht. De bronzen sleutel! De éérste sleutel. Hoelang had hij daar niet naar gezocht? Langer dan hij zich kon herinneren. En hoeveel had het hem wel niet gekost? Meer dan hij zich wílde herinneren. Veel meer. Verbitterd veegde hij een traan uit het ene oog dat hij nog over had en trok het lapje over de plek waar zijn andere oog ooit had gezeten.

Maar ondanks alles, dacht hij, was het hém gelukt. Niet zijn vader, niet zijn broers, maar híj, Kobold, had de sleutel uiteindelijk weten te bemachtigen. En als hij de eerste sleutel kon vinden, dan kon hij ze alle zeven vinden. En met die zeven sleutels…
Niet te ver vooruitdenken nu… stap voor stap! zei Kobold in gedachten tegen zichzelf.

Zeven reizigers waren er nodig. Zeven reizigers voor zeven sleutels, dat was nu het belangrijkst. Maar als zijn herberg zo akelig leeg bleef als hij momenteel nog was, dan vreesde hij dat hij van voren af aan zou moeten beginnen.
Zou de Koetsier dan toch gefaald hebben? Kobold voelde zijn hart in zijn slapen bonzen en vloekte binnensmonds. Ze hadden het zó duidelijk doorgesproken. Hij had het jarenlang zó zorgvuldig voorbereid. Had hij dan al die moeite voor niets… Maar wacht!

Hij veerde op en liep naar het raam. Zag hij het goed? Ver weg, in de donkere nacht, leek het warme licht van een lantaarn langzaam door de regen dichterbij te komen. Eindelijk! De eerste gast!
‘Je bemoeit je er niet mee, hoor je me?’ siste Kobold nerveus.
‘Wat zou het voor zin hebben?’ zuchtte het hert dramatisch. ‘Alsof er in deze schuur ooit iemand naar me luistert. Écht naar me luistert…’
Kobold gaf het hertenhoofd een blik die zoveel zei als:
Nog één woord en ik leg je boven in een kast.
‘O, nou, ik zeg al helemaal niks meer…’ zei het hert en het stak zijn snuit in de lucht.
‘Juist,’ mompelde Kobold. ‘Ik hoef je niet te herinneren aan de avond waarop ik de sleutel kreeg? Ik laat niet weer alles door jouw waffel verpesten.’

Maar Kobold hoefde zich geen zorgen meer te maken, want zijn tijd van eenzaam wachten was eindelijk voorbij. Vanuit alle hoeken van het land waren zes gasten op weg naar Herberg De Laatste Haven en ze zouden die avond stuk voor stuk arriveren. En het hertenhoofd zou zich, voor zover het in zijn aard lag, niet al te veel met de gasten bemoeien.

Dat het hert niet die avond, maar veel, véél later Kobolds plan van de Zeven Sleutels alsnog in gevaar zou brengen… dat wist op dat moment nog niemand. Zelfs de oude Spinster niet, die ieder moment over de drempel kon stappen. En zij wist veel, of zoals ze zelf zou zeggen: té veel.

INHOUDSOPGAVE

Proloog: Een begin

  1. Kobold de waard
  2. De oude spinster
  3. De blinde vos
  4. Het meisje zonder naam
  5. Pjotr
  6. Abdul de Schim
  7. De dans van de sleutel
  8. De twee spinsters
  9. Ellie
  10. De koetsier
  11. De laatste haven
  12. Moira op de vlucht
  13. Hoeza!
  14. Pjotr in het ijs
  15. Door het gat
  16. Het verhaal van de roverkoning
  17. Ellie en de spinster
  18. Alma’s doem 
  19. Zeven tegen twee
  20. De poort van wat was
  21. Het gewenste kind

BESTEL HET PAD VAN DE ROVERKONING

LEES OVER DE BOVENSTAANDE AABEVOLEN JEUGDBOEKEN, VERSCHENEN IN 2023