De alchemie heeft een zeer oude oorsprong en is naar alle waarschijnlijkheid ontstaan uit de behoefte van de mens om de heiligheid van zijn eigen innerlijke wereld te betreden en uit zijn noodzaak om in nauw contact te komen met de mysteries van de natuur en de schepping. Deze ‘geheime wetenschap’ breidde zich uit en verspreidde zich in zowel het oosten als het westen, wat de universele aard van deze opvatting aantoont.
In de westerse wereld zijn de eerste getuigenissen van de alchemie terug te vinden in
Egyptische geschriften die berichten over de mythische Tabula Smaragdina (Smaragden Tafel) van Hermes Trismegistus: een plaat van smaragd waar het summum van het alchemistische gedachtegoed in was gegraveerd. Hermes Trismegistus (‘drie maal groot’) werd zelfs vereenzelvigd met de god Toth (de god van de occulte wetenschappen en medicijnen). Ook nu nog is de Tabula Smaragdina één van de fundamentele compendia om het uiteindelijke doel van de alchemie te bereiken: de verwerkelijking van het grote werk, namelijk de reproductie van het wonder van de schepping. Met Hermes ontstond de hermetica, bedoeld als het vermogen om in weinig woorden de belangrijke en met kosmische symboliek doordrenkte opvattingen weer te geven.
In het Oosten ontwikkelde de alchemie zich voornamelijk in Tibet, China, India en Birma waar, naast de astrologie die werd gebruikt als instrument voor interpretatie, gebruik werd gemaakt van de symbolische systemen van fundamentele elementen: aarde, lucht, water en vuur.
In de tijd van Alexander de Grote vond er een ontmoeting plaats tussen de oosterse en de westerse alchemie. De centrale ontmoetingsplaats was Alexandrië, in Egypte, waar de meest waardevolle geschriften van de verschillende alchemistische scholen werden verzameld in de enorme bibliotheek van de stad.
In de Griekse oudheid waren Plato en Hippocrates de vaders van de koninklijke kunst. In de loop van de tijd hebben de Arabieren hier een grote impuls aan gegeven (de term ‘alchemie’ is onder meer afkomstig van het Arabisch ‘al kimia’, dat ‘zwarte aarde’ betekent). Met de kruistochten en de handelsbetrekkingen tussen de zeerepublieken en het oosten, verspreidde de alchemie zich vervolgens in heel Europa en leidde tot repressieve acties van de kerk in de tijd van de inquisitie. Dit zorgde in de periode tussen de 15e en de 17e eeuw voor een tijdelijke ‘veroccultering’ van de koninkijke kunst. Ook de 18e eeuw was een moeilijke periode voor de alchemisten, omdat de wetenschap met reuzensprongen vooruit ging en de publieke opinie zich daartegen verzette.
In de 19e eeuw werd de alchemie door de romantiek en het daarop volgende kapitalistische materialisme afgeschilderd als een soort sprookje zonder enige realiteit. De alchemisten trokken zich daarom terug in volledige stilte. Paradoxaal genoeg was het in de 20e eeuw juist de wetenschap die, met de atoomfysica, opnieuw enkele fundamentele opvattingen uit de alchemie omarmde. Tegelijkertijd heeft de toenemende belangstelling van de westerse wereld voor spiritueel onderzoek ervoor gezorgd dat de koninklijke kunst en de oosterse alchemistische disciplines (tantra, taoïsme, yoga) opnieuw uit de vergetelheid opdoken.
Bron: Alchemie – de onstabiele evenwichten van Luigi Colli