DOWNLOAD HOOFDSTUK 2 VAN ‘TAO EN GNOSIS’ (PDF)
GA NAAR HET OVERZICHT VAN DE 5 TAO-WEBINARS IN MEI EN JUNI 2020
Vóór hemel en aarde was er een vaag iets,
kalm, sereen, ontastbaar, eenzaam,
onveranderlijk, zijn eigen oorzaak.
Het is overal en in alles
en blijft toch steeds zichzelf en onveranderd.
Het is de moeder van alle dingen.
Ik weet zijn naam niet.
Om het aan te duiden, noem ik het Tao.
Moet ik het kenschetsen, dan noem ik het groot;
groot, en toch vervluchtigende;
vervluchtigende, en toch reeds oneindig ver weg;
oneindig ver weg, en toch alomtegenwoordig.
Tao is groot; de Hemel is groot;
de aarde is groot; en de koning is groot.
Er zijn vier grote dingen, en de koning is er één van.
‘s Mensen maatstaf is de aarde;
de maatstaf van de aarde is de Hemel;
‘s Hemels maatstaf is Tao;
Tao is zijn eigen standaard.
Het ordenend principe – Vijf en twintigste Spreuk
229
De oerkracht is het eeuwig ordenend principe.
Het zand dat zich aan alle vormen past.
Het stort zich in den vorm en openbaart het ‘type’.
Zoo tilt de drager nooit meer dan zijn last.
230
‘t Is oorzaak van alles wat eens werd geschapen,
Als ‘één’ is de wortel van ieder getal.
Als ‘één’ is ‘t Oneindige hier – overal
‘t Ondeelbaar moment – tusschen waken en slapen.
231
Onverandelijk – standvastig – verschijninglooze kracht
Zoo is zij als de adem die de longen vult.
Zoo is zij als de onrust in het ongeduld,
Die geen doel ooit kan bereiken, want niet het einde wacht.
232
Zich zelf oergrond – eeuwig zich zelf gelijk.
Als sluimerende vonk, in vuursteen en tonder.
Placenta der bouwstof van ‘t hemelrijk.
Allergeringste oorzaak en grootste wonder.
233
Oer-neiging in ontwikk’lingsgang,
Oer-drift het allerdiepst’ te openbaren.
In ‘t Al-bewustzijn groeit de drang
Om staam’lend, zelfbewustzijn te verklaren.
234
Het oerslijm is leven,
Afdruk van het Al-bewuste
In ‘t bronstige beven
Door de Scheppings-drift gekuste.
235
In ‘grootte’ uit zich de kracht.
In ‘omtrek’ uit zich het wezen.
In ‘duisternis’ uit zich nacht,
Zooals ‘angst’ zich uit, in vreezen.
236
Het waarlijk groote is niet te meten,
Want groot, kan nimmer ‘grooter’ zijn.
Het mensch’lijk groot is aldus klein.
Niets is er grooter dan wat wij weten.
237
Onmeet’lijk, is oneindig ver,
Want ‘t aller-verst’ is te bepalen.
Maar wie kan in de ‘hoogte dalen’,
En ‘dieper stijgen’ dan een ster?
238
De sterren staan noch hoog, noch laag.
De afstand is aan tijd gekluisterd.
Zoo ligt, voor wie aandachtig luistert,
Het antwoord klaar in ied’re vraag.
239
Wij meten alles naar de grootte der aarde,
De hemel moet dus zeker grooter zijn.
De ‘Baan’ die ‘t Al omvat, nòg grooter in waarde.
Nòg grooter dus de Schepper – mensch – hoe klein.
240
Zoo zijn er ‘vier’ – die ‘t Groote ons verbeelden?
Vanuit ‘t geringste is het Groote opgebouwd
Waar zijn de machten, die het dùs verdeelden?
Of werd wellicht te veel op ‘oogen-maat’ vertrouwd?
241
De mensch aldus, meet met gelijke maten.
Doch stilstaand reikt hij niet voorbij den top.
Vooruitgaand’ moet hij alles achterlaten,
En stijgend heft hij niet de basis op.
242
Zoo moog’ de aarde door de heem’len snellen,
Op ied’re plaats, blijft aarde middelpunt.
Men kan de naaf niet in het wiel verstellen.
Verplaats aldus uw navel als ge kunt.
243
Zoo houdt de ‘Baan’ – hemel in zich omsloten.
Zoo draait het wiel, de naaf draait eeuwig mee.
Hoogmoedig mensch – gij wilt Uw macht vergrooten,
Er is niets kleiner – dan Uw waan-idee.
244
Zoo is de ‘Baan’ – dus wiel en naaf te zamen.
Omvat het eerste en het laatst’ in één.
Niets is te noemen – buiten ‘Naam der namen’.
De ‘Baan’ is ‘t Al – en is: zich zelf – alleen.
Bron: Tao, Universeel bewustzijn – Teh, Universeele bewustwording van E.J. Weltz en C. van Dijk