Maak geen ophef van eerwaardigheid, strofe 3 van de Daodejing en een commentaar

Daodejing.003

Maak geen ophef van eerwaardigheid,
dan zal het volk niet twisten.
Hecht geen hoge waarde aan moeilijk te verkrijgen
goederen, dan zal het volk geen diefstal plegen.
Ziet niet naar wat begeerlijk is,
dan zal het hart van het volk
niet in verwarring komen.

Daarom, de Wijze regeert
door de harten ledig (van begeerte) te maken,
de buiken stevig te voeden,
de (slechte) neigingen te verzwakken,
en het beenderstelsel te versterken.

Hij maakt voortdurend, dat het volk niet weet,
en geen begeerten heeft.
Als dit niet geheel gelukt, maakt hij dat zij, die
(wèl) weten, niet durven ageren.

Hij doet Wu Wei (Niet-Doen),
en dan is er niets, wat hij niet (goed) regeert

Bron: Mysteriën van Tao en de Daodejing

De inhoud van deze strofe van de Daodejing is gericht tot regeerders van een klasse die wij in onze tijden niet meer kennen. Want deze regeerders zouden in en van het nieuwe leven moeten zijn. Hier wordt een regeringssysteem aangeraden dat onmogelijk in onze eeuw nog zou zijn toe te passen, een systeem dat men niet meer zou willen gebruiken en waartegen het volk in opstand zou komen.

Het is een systeem dat, naar wij menen, voor het laatst, en dan nog experimenteel, is toegepast door de mysterieuze Echnaton in de historie van het aloude Egypte. Denk u nu zelf eens als zo’n regeerder, waarbij u dan weet, welke grote gevaren er gelegen zijn in de schijn en in de wetten van de tegendelen. Wanneer een mens bevrijding zoekt op de horizontale lijn, en hij ervaart de werkelijkheid van het gevangen zijn of de progressie op de horizontale lijn, en houdt toch zijn activiteit vol, dan zal hij de wenteling van de tegendelen versnellen en zich steeds dieper in het moeras van dood en kristallisaties begeven. Hij zal zich steeds meer verward geraken in het wezen van zelfhandhaving en strijd.

Stel u nu voor dat een geroep mensen aan uw leiding wordt toevertrouwd, mensen vna wie u weet dat zij zo uit een kosmische nacht ontwaakt zijn, na een vreselijke val, mensen van wie u weet dat zij allen een geestvonk bezitten, terwijl u daarbij uit eigen ervaring de begoochelingen en neergangen van de dialectiek kent, wat zult u dan doen?

U zult er ongetwijfeld uw uiterste best voor doen dat cultuur zich niet zal gaan bewegen in dialectische zin. U zult uiterst behoedzaam het volk leiden in de richting die u als enig mogelijke ziet. U zult afscherming zoeken tegen de archonten der eonen, tegen de invloeden van de natuur des doods. U zult, bij alles wat u voor het volk doet, dit ene primaire belang in het oog houden: terug naar huis. Maar het volk kent dat belang nog niet, evenmin als een kind dat zich in deze wereld hervindt. Het vol weet slechts ‘ik ben’, ‘ik leef’. En het dient te leven krachtens zijn zielestaat; het is zichzelf als zodanig genoeg.

Stel u voor dat u zulk een mens was en u in de geestesschool, gesepareerd uit de materie, aan onze hoede zou worden toevertrouwd. Wat zouden wij dan moeten doen? Wij zouden trachten u zo ver mogelijk weg te houden van de dialectische verzonkenheid die in de kosmos is. Wij zouden niet trachten u dom te houden, doch wel u van de verlokkingen tot val onkundig trachten te houden door een omcirkeling met zuivere vibraties. En in die periode zouden wij trachten het grote werk van zelf-ontlediging ten dienste van de onvergankelijke roos te bewerkstelligen.

Steeds paste de Broederschap zich aan bij iedere situatie en zij gaat voort met het reddingswerk tot op dit uur. Uiterst dankbaar mogen wij zijn dat de methode van het niet-doen, als wij haar toepassen, nog niets van haar kracht verloren heeft. Met nadruk moet gezegd worden dat dit overoude evangelie, dit compendium van de universele leer, nog steeds een praktische handleiding bij het heilige werk is. Zoals in alle tijden, zo ook nu!

Bron: hoofdstuk 3 van De Chinese Gnosis van J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri