Tao is ledig, strofe 4 van de Daodejing en een commentaar

Daodejing.004

Tao is ledig,
en (toch) in Zijne operaties
als onuitputtelijk.
O! hoe diep is Het !
Het is de Oer-Vader aller dingen.

Het verstompt zijn scherpte,
ontrafelt zijne verwardheid,
tempert zijne (verblindende) schittering,
en maakt zich gelijk aan het stof.

O, hoe kalm is Het !
Het lijkt wel eeuwig te bestaan.

Ik weet niet van wie Het het kind is.
Het was vóór Shang Ti (de opperste God).

Bron: Mysteriën van Tao en de Daodejing

Alles wat in strofe 4 wordt gezegd is, evenals al het andere dat in de Daodejing vervat is, niet bestemd voor de gemiddelde mens, doch voor werkelijke leerlingen op het pad. De inhoud is evenmin alleen bestemd voor zeer gevorderde entiteiten, zodat zij voor beginnelingen bezwaarlijk te verstaan zou zijn. Integendeel, juist de serieuze beginneling heeft dit evangelie alles te zeggen.

Voor ieder gewoon begrip, voor ieder gewoon zintuiglijk vermogen, voor het gevoel, de reuk, de smaak en het gehoor is Tao ledig en niet waarneembaar. Men kan Tao niet bedenken met het denken en alles wat men terzake bedenkt, al is het maar één fragmentje, is onjuist. Men kan Tao met het magnetische vermogen van de wil niet aantrekken en dirigeren; voor de gehele dialectische wezenheid is Tao volstrekt ledig. Daarom is de methode van het niet-doen niet slechts een wijze van handelen die u wordt aangeraden, doch een volstrekte basis bij al het waarlijke heilswerk.

Er staat dat Tao zich gelijk maakt aan de stof. Dit moet u zo verstaan: Tao heeft de gevallen mens oneindig lief. Maar bent u een gevallen mens? Geen sprake van! U behoort bij deze natuur  – men kan uw begin en uw einde volledig naspeuren en vaststellen. U bent zuiver natuuropenbaring, een sterfelijk zielewezen. Waarom voelt u zich hier dan niet thuis, eenzaam en verlaten? Dat is de reflex van ‘de Andere’ in u. Het is de werkzaamheid van het oeratoom, de roos, en wat daarin besloten ligt. Daartoe richt zich Tao, daaraan openbaart zich Tao. Doch voor u is Tao ledig.

Wanneer mensen de doodsvallei van de zelfovergave betreden, staan allen in volkomen eenzaamheid. En het is duidelijk dat geen enkele aardse vriend hen daarbij van dienst kan zijn. Doch dat hoeft u niet te verontrusten, want let nu op wat de Daodejing zegt. Zodra de pelgrim de eigen doodsvallei betreedt, ontdekt hij dat Tao in zijn stralingen en werkingen onuitputtelijk is. Dan ontdekt de kandidaat dat er ook hulp voor hem is, dat Tao ook in zijn toestand voorziet. Heerlijk is deze waarheid; heerlijker echter de ondervinding daarvan. Tao’s stralingen en werkingen zijn onuitputtelijk.

Bron: hoofdstuk 4 van De Chinese Gnosis van J. van Rijckenborgh en Catharose de Petri