Leven van Geert Grote – biografie van de grondlegger van de Moderne Devotie door Thomas a Kempis

BESTEL LEVEN VAN GEERT GROTE – EBOOK

In het jaar 1350 stierven beide ouders van de toen tienjarige Geert Grote (1340 – 1384) tijdens de eerste golf van de zwarte dood; 34 jaar later overleed hij aan dezelfde ziekte. Twaalf jaar voor zijn dood had hij een religieuze ervaring die zijn leven drastisch zou veranderen. Door zijn vurige geloof werd hij de grondlegger van de Moderne Devotie. Zonder hem zou de wereld nooit gehoord hebben van de Broeders en Zusters van het Gemene Leven of De navolging van Christus. Vijftig jaar na zijn dood schreef Thomas Kempis (ca. 1380 – 1471) een biografie van deze markante religieuze wegbereider.

INLEIDING

1 Leven van Geert Grote

Bijna 700 jaar geleden brak de zwarte dood uit in Europa. Bij de eerste golf stierven de beide ouders van de tienjarige Geert Grote, en bij een van de vele latere uitbraken, 34 jaar later, overleed hijzelf aan de ziekte. Twaalf jaar voor zijn dood had hij echter een religieuze ervaring die zijn leven drastisch zou veranderen. Hierna heeft hij niet alleen zijn eigen leven hervormd, maar ook grote invloed uitgeoefend op anderen, in die mate dat men kan zeggen, dat hij hierdoor mee de geschiedenis van de mensheid heeft bepaald.

Hij is nu dan ook wereldwijd bekend onder vele namen: in het Latijn Gerardus Magnus, in het Engels Gerard the Great of Gerard Groote, in het Duits Gerardus Gross of Meister Gerhard, en in het Nederlands ook als Gerardus Groot, Geert (De) Groote, en Gerrit de Grote. Onder al die namen is al veel over hem geschreven, want door zijn kleurrijk leven blijft hij tot de verbeelding spreken. Door zijn vurig geloof werd deze heldhaftige man de grondlegger van de Moderne Devotie: hij is het speerpunt van deze beroemde beweging. Zonder hem zou de wereld nooit gehoord hebben van de Broeders of Zusters van het Gemene Leven, van het Kapittel van Windesheim, of De imitatie van Christus. Hij heeft dit alles in gang gezet, en alleen al daarom is hij een van de markantste personen uit de religieuze geschiedenis van de Nederlanden.

Hier willen we nu echter geen lange inleiding houden over het belang van de Moderne Devotie, of de middeleeuwse achtergronden daarvan, zoals de groeiende vrijheden van steden en burgers, de democratisering van het onderwijs, de renaissance in de kunsten, het Westers Schisma, enzovoort. Hier willen we enkel aan de lezer de kans geven om zelf kennis te maken met Geert Grote door direct naar de bronnen te gaan en deze zelfstandig te interpreteren. In deze inleiding worden dan ook alleen de originele bronnen kort besproken.

2 Overzicht van de bronnen

Dat Geert Grote een belangrijke impact zou hebben, was al duidelijk in zijn eigen tijd. Het kon dan ook niet uitblijven dat men zijn leven zou beschrijven, om het te delen met alle toekomstige generaties. Toch duurde het na zijn dood nog vijftig jaar voordat Thomas Kempis de taak op zich nam om een geheel boek aan hem te wijden. Voordien bestonden wel al enkele kortere getuigenissen: een ‘in memoriam’ door Willem van Salvarvilla; een grafschrift; twee hymnes; en drie hoofdstukken in het Leven van Jan Ruusbroec.

Hierna zullen we dus eerst deze oudste bronnen bespreken, en hun relatie met Thomas; dan de twee boeken die Thomas schreef over Geert Grote, en in welke volgorde dit juist gebeurde; en tot slot de drie schrijvers die na Thomas het verhaal van Geert Grote nog verder hebben aangevuld: Dier van Muiden, Petrus Hoorn en Johan Busch. Afgesloten wordt met enkele opmerkingen over de tijdlijn, stijl en inhoud van het Leven van Geert Grote. In bijlage ook nog enkele uittreksels uit het Leven van Ruusbroec en Thomas’ Kroniek, in zoverre die Geert Grote betreffen.

3 Het ‘In memoriam’ door Willem van Salvarvilla (1384)

De oudste getuigenis is van de hand van Willem van Salvarvilla (ca. 1327-1385) (2). Deze was kanunnik in Rouen (waar hij ook geboren is) en in Parijs. Hij was tevens cantor en professor theologie in Parijs. Een cantor of voorzanger was niet alleen een eervolle, kerkelijke betrekking, maar in deze functie had hij ook veel invloed in de scholen van Parijs. In 1381 moest hij echter Parijs ijlings verlaten, omdat hij in het Westers Schisma de zijde had gekozen van paus Urbanus VI, en minstens pleitte voor een algemeen concilie om het Schisma op te lossen. Door deze moedige daad – waarmee hij inging tegen de koning van Frankrijk – verloor hij al zijn posities in Frankrijk.

In 1382 verkreeg hij dan wel een nieuwe aanstelling als aartsdiaken van Brabant in het bisdom Luik. Hierdoor kwam hij ook dichter bij zijn vriend, Geert Grote, te wonen.

Meester Geert en doctor Willem leerden elkaar kennen in Parijs, waar Geert Grote studeerde van 1355 tot omstreeks 1368. Zij bleven hierna vrienden zoals ook blijkt uit hun briefwisseling, waarvan nog enkele brieven bewaard zijn gebleven. Na de dood van Geert Grote op 20 augustus 1384 schreef dr. Willem ook een aandenken voor zijn vriend. Het is een korte en krachtige verklaring, die in een paar zinnen veel samenvat. De Broeders van het Gemene Leven waren zeker blij met dit eerbewijs. De tekst bleef ook goed bewaard, omdat Thomas hem tot tweemaal toe reproduceerde in zijn boeken: eerst in zijn Kroniek, en daarna nogmaals in het Leven van Geert Grote (c. 17). Een jaar na Geert Grote is ten slotte ook Willem van Salvarvilla overleden, op een onbekende datum, maar vóór 17 november 1385 (3).

4 Het grafschrift

De tweede getuigenis is een anoniem grafschrift, wat dus ook niet lang na de dood van de meester werd geschreven. Ook deze tekst is goed bewaard gebleven omdat Thomas hem opnam in zijn boek (op de laatste pagina). Het is een gedicht van 21 regels met telkens een binnenrijm in het Latijn (de leoninische hexameter). Het begint en eindigt met een verwijzing naar ‘het lam’; dit vormt dus een inclusie (die Bijbelse stijlfiguur, die in Thomas’ tijd goed bekend was). Verder wordt benadrukt dat Geert Grote ook ‘een licht was voor de clerus’.

Dit is interessant om even op in te gaan: het valt inderdaad op dat hij velen ‘bekeerde’, die eigenlijk al tot de geestelijke stand behoorden. Hij richtte zich zelfs in de eerste plaats tot dit publiek; de meeste van zijn preken waren immers in het Latijn, en dus gericht tot clerici, die naar de Latijnse school waren geweest. En ook inhoudelijk trok hij vooral van leer tegen de ondeugden van de clerus: bijvoorbeeld omdat ze het celibaat niet respecteerden, of omdat ze er bezittingen op nahielden, om maar enkele van zijn stokpaardjes te noemen. En effectief wist hij vele clerici naar een hoger niveau te tillen. Verschillende priesters die door meester Geert werden ‘bekeerd’, stichtten hierna zelf ook geestelijke gemeenschappen, zoals Hendrik van Gouda in Arnhem, en Everard van Eze in Almelo. Een sterk voorbeeld is ook Hendrik van Höxter: nadat hij per brief werd bekeerd, sloot hij zich aan bij de Broeders van het Gemene Leven in Deventer, en niet veel later werd hij de eerste monnik van Windesheim.

Soms bereikten meester Geerts woorden echter pas na vele jaren hun volle uitwerking. Befaamd is de schrijver Hendrik Mande, die al in juni 1382 wordt genoemd in een brief van Geert Grote, maar die pas op 11 november 1395 werd ingekleed in Windesheim (hij bracht toch nog 36 jaar door in de Orde, tot zijn dood in 1431).

Zo vermeldt Thomas in zijn Kroniek ook de priester Wolfard van Medemblik. Geert Grote had hem voorspeld dat hij ‘twee bekeringen’ zou beleven. En inderdaad: ‘ten tijde van meester Geert begon hij zijn goede wil te tonen, maar later gleed hij weer af naar de wereld. Uiteindelijk kreeg hij na vele jaren door Gods genade opnieuw berouw, hij deed afstand van de pastorale zorg’, en begin 1398 trad hij in als een van de eerste vier monniken van de Berg van de heilige Agnes. Enkele jaren later ‘bereikte hij een buitengewoon heilzaam einde’ door als vrijwilliger naar het klooster Mariawoud (Frenswegen) te vertrekken, toen dat werd geteisterd door een uitbraak van de pest. Hij stierf kort na zijn aankomst, op 26 juni 1401.

5 Het dictaten rigmicum (1421)

In dezelfde stijl als het grafschrift verscheen in 1421 een lang lofdicht, het Dictamen rigmicum, of de Hymne over de eerbiedwaardige meester Geert Grote (4). Ook dit bevat een opvallende inclusie: het begint en eindigt met een aanbeveling aan de H. Willibrord. De hymne telt 242 regels en elke regel heeft ook weer een binnenrijm. Hierdoor is de taal gekunsteld, en het Latijn soms duister, maar de inhoudelijke kracht is er niet minder om: het hele leven van Geert Grote passeert hier al de revue, in dezelfde grote lijnen en met veel details, die ook Thomas later zal beschrijven. Door deze overeenkomsten is het duidelijk dat Thomas de hymne niet alleen kende, maar ook erkende als een traditie, waar hij in zijn verhaalschema niet te veel van wil afwijken.

Thomas geeft echter veel meer uitleg. Dat moet ook wel, want de hymne is soms zo beknopt, dat een buitenstaander hieruit niet veel kan opmaken. Zo vermeldt de dichter bijvoorbeeld plots: ‘Dankzij zijn gebed kwam een wolk tussen, en werden de dapperen van Deventer gered van het zwaard van de vijand’. Dit is onbegrijpelijk als men niet het hele verhaal kent. Thomas geeft hierbij wel de minimaal noodzakelijke uitleg (cf. c. 12, v. 15-16).

Anderzijds laat Thomas ook sommige details uit de hymne weg. Bijvoorbeeld de openingsscène in Keulen: volgens de hymne was de kluizenaar ook nog blind, en was meester Geert in Keulen voor studies. Nu lijkt het inderdaad nogal wonderlijk dat deze profetische kluizenaar – die meester Geert aanwees door zijn kledij te beschrijven – ook nog blind was. Bovendien is er geen enkele aanwijzing dat Geert Grote ooit in Keulen studeerde; tot op heden hebben de geleerden daarvoor geen bewijzen gevonden. Thomas liet deze details dus terecht achterwege. Hij moest ook wel kritisch blijven, want hij wil toch een betrouwbaar verhaal afleveren; hij heeft dan ook zeker moeten snoeien in de mondelinge overlevering, die immers al snel pleegt te overdrijven.

Thomas put (zoals hij zelf zegt) zijn informatie vooral uit mondelinge bronnen. Waar hij kan, vult hij zijn verslag ook aan met wat hij vernam van ooggetuigen. Hij ging ook zelf op onderzoek uit, door onder meer Monnikhuizen bij Arnhem te bezoeken. Hierdoor is zijn verhaal niet alleen betrouwbaarder, maar bevat het ook veel gegevens die in de hymne nog niet voorkomen.

Niettemin bevestigt dit lofdicht wel dat Thomas niets zelf heeft verzonnen: beiden geven in wezen een samenvatting van dezelfde levendige, mondelinge overlevering, die blijkbaar bestond over Geert Grote. Op het einde vermeldt de hymne dat de meester al 37 jaar begraven was; dit dateert het einde 1421. De dichter noemt zichzelf ‘de minste onder alle leerlingen van meester Geert’. Eén manuscript noemt hem ‘een devote donaat in Windesheim’ (5). Thomas zal deze schrijver dus ook wel persoonlijk gekend en gesproken hebben.

6 De geschiedenis van Groenendaal (1420)

Kort vóór 1421 voltooide Henricus Pomerius de Geschiedenis van Groenendaal, met als voornaamste doel om hierin ook het Leven van Ruusbroec te beschrijven (6). Henricus Pomerius (Hendrik Van den Bogaerde), geboren in Brussel omstreeks 1382, was meester in de vrije kunsten, rector van een school in Brussel en in Leuven, en secretaris van de stad Leuven, alvorens hij intrad in Groenendaal, waar hij omstreeks 1412 geprofest werd. Datzelfde jaar sloot Groenendaal zich aan bij het kapittel van Windesheim; Pomerius was dus vanaf het begin een Windesheimer.

Hij wordt nu ook beschouwd als een van de belangrijkste Windesheimers (7). Hij werd zeer oud en stierf in zijn 87ste jaar, op 2 juni 1469. In zijn beginjaren in het klooster kreeg Pomerius dus de opdracht om een geschiedenis van Groenendaal te schrijven. Hij was hiervoor zeker de geknipte man vanwege zijn hoge opleiding, zijn nog jeugdige energie, en zijn interesse voor het onderwerp. Waarschijnlijk was hij al in zijn eerste jaren in het klooster nieuwsgierig om meer te weten te komen over Ruusbroec. In zijn proloog schrijft hij dat hij zich vooral baseert op wat hij vernam van de oudere broeders Jan van Schoonhoven en Jan van Hoeilaart. Hij ging literair zorgvuldig te werk en maakte er een drieluik van. In het eerste deel beschrijft hij de ontstaansgeschiedenis van Groenendaal, vanaf de eerste kluizenaar. Het tweede deel is gewijd aan de eerste prior van het klooster, Jan Ruusbroec. Tot slot voegde hij er nog een derde deel aan toe, over ‘de goede kok’ Jan van Leeuwen.

In wat dus het hart vormt van zijn werk, het Leven van Jan Ruusbroec, besteedt hij ook maar liefst drie hoofdstukken (c. 8-10) aan de relatie van Ruusbroec met magister Gerardus Groot. Het is een van de beroemdste gedeelten van het boek. Hij steekt van wal met de mededeling dat ‘Gerardus Magnus of Groot in de volkstaal, een meester met grote toewijding, niet minder beroemd’ was en ‘de bron en oorsprong van de Moderne Devotie onder de reguliere kanunniken in Nederland’. De roem van Geert Grote straalt hier dus al af op Ruusbroec, en omgekeerd. Dit is meteen ook de oudste geschreven vermelding van die beroemde term: de ‘Moderne Devotie’.

Wat volgt zijn drie korte maar boeiende hoofdstukken over de ontmoeting tussen de twee grote spirituele leiders. Getuige van deze ontmoeting was meester Johan Cele, naar wie Pomerius verwijst als bron. Hij noemt hem: ‘Johannes Sceele, toentertijd rector van de school in Zwolle’. Cele was dus al geen rector meer, toen Pomerius dit schreef. Wellicht was hij al overleden; het was onder moderne devoten immers niet gebruikelijk om te schrijven over nog levende mannen (dat zou wel eens tot ijdelheid kunnen leiden). Dit dateert het boek na 9 mei 1417 (de dood van Johan Cele). Uit zijn proloog blijkt verder dat Pomerius zelf nog gewoon monnik was, en dat Jan van Hoeilaart prior was van Bethlehem (in Herent bij Leuven). Dit dateert het vóór 1421.

Met dit grote werk heeft Pomerius dus niet enkel de geschiedenis van Jan van Ruusbroec geschreven, maar ook een belangrijke aanzet gegeven voor het verhaal van Geert Grote. Henricus Pomerius was dus de eerste van de grote Windesheimse kroniekschrijvers; zijn voorbeeld werd gevolgd door Thomas Kempis, en deze werd op zijn beurt gevolgd door Dier van Muiden, Johan Busch, en vele andere schrijvers van kronieken in de tweede helft van de vijftiende eeuw.

Omdat nu echter het Leven van Ruusbroec nog niet is vertaald, en vanwege het belang hiervan voor het verhaal van Geert Grote, voegen we in bijlage bij deze inleiding ook een eerste vertaling van de drie hoofdstukken over de ontmoeting van Geert Grote met de prior Jan Ruusbroec.

INHOUDSOPGAVE

Inleiding
Appendix 1: Uit het Leven van Jan van Ruusbroec
Appendix 2: Uit de Kroniek van Sint-Agnietenberg

Leven van Geert Grote

Voorwoord bij het leven van de eerbiedwaardige meester Geert Grote

  1. De oorsprong en betekenis van meester Geerts naam
  2. Zijn snelle vooruitgang in de studie in Parijs
  3. Zijn bekering werd geopenbaard aan een kluizenaar in Keulen
  4. Hoe hij door een kartuizer tot God werd getrokken
  5. De verandering van zijn wereldse kledij en de verbetering van zijn gewoontes
  6. Hoe hij zich aan werelds gezelschap onttrok
  7. Over zijn onthouding, en het boetekleed dat hij droeg
  8. Op raad van de religieuzen begon hij Gods woord te verkondigen
  9. Zijn ellende en geduld te midden van tegenstanders
  10. Zijn reis naar Brabant
  11. Zijn strengheid in voeding en kleding
  12. Zijn toewijding in gebeden en het horen van de mis
  13. Zijn groot verlangen om de heilige Schriften te lezen
  14. Zijn rijke vrucht bij de bekering van mensen
  15. De devote gemeenschappen en kloosters die door hem ontstonden
  16. Zijn gelukkig overlijden en begrafenis
  17. Zijn luisterrijke aanbeveling door de cantor van Parijs

18.1 Zijn openbare verklaring over zijn waarachtige verkondiging van het Evangelie
18.2 Besluiten en voornemens, geen geloften, door meester Geert uitgesproken in naam van de
Heer
18.3 De studie van heilige boeken
18.4 Over onthouding
18.5 Enkele opmerkelijke spreuken
18.6 Brief aan de bisschop van Utrecht
18.7 Brief van meester Willem van Salvarvilla,cantor in Parijs, aan paus Urbanus VI

Grafschrift voor de eerbiedwaardige meester Geert
Verantwoording

BESTEL LEVEN VAN GEERT GROTE – EBOOK

LEES OVER DE BOVENSTAANDE BOEKEN OVER DE MODERNE DEVOTIE