BESTEL ALICE IN WONDERLAND & IN SPIEGELLAND
Sommige boeken verouderen nooit en Alice in Wonderland is er zo een. Sinds de verschijning is de populariteit alleen maar toegenomen, en inmiddels is Alice in Wonderland onbetwist het beroemdste kinderboek ter wereld. Voor klein én groot – dat is het wonderlijke. Er gaat een magische aantrekkingskracht uit van het verhaal, en van de speelse verteltoon van Lewis Carroll. In de fonkelnieuwe vertaling van Robbert-Jan Henkes blijft die toon volmaakt behoud en, net als Carrolls even grote lenigheid in proza als in poëzie. Dit is de volledige Alice in levend Nederlands, met gedichten die in het Nederlands geschreven hadden kunnen zijn en grapjes die niet voor de Engelse onderdoen. De oorspronkelijke illustraties van John Tenniel werden ingekleurd door Floris Tilanus en maken deze uitgave tot een complete lust voor het oog.
BESTEL ALICE IN WONDERLAND & IN SPIEGELLAND
1 HOE ALICE HET KONIJNENHOL IN DOOK
Alice werd er langzaamaan doodmoe van om aan het water naast haar zus te zitten met helemaal niets te doen: een paar keer had ze van opzij in het boek gekeken dat haar zus aan het lezen was, maar er stonden geen plaatjes in en er werd niet in gepraat, ‘en wat heb je aan een boek,’ vond Alice, ‘waar geen plaatjes in staan en waarin niet wordt gepraat?’
Dus daarom overlegde ze bij zichzelf (voor zover dat lukte, want van de
warmte voelde ze zich heel suf en dom worden) of een madeliefjeskrans maken
leuk genoeg was om er helemaal voor op te staan en de madeliefjes te gaan
plukken, toen er plotseling, vlakbij, een wit konijn met roze oogjes langsrende.
Nu was dat op zich niet heel erg bijzonder, en ook vond Alice het niet heel erg vreemd toen ze het Konijn bij zichzelf hoorde zeggen: ‘O nee! O nee! Ik kom te laat!’ (toen ze er na afloop over nadacht, vond ze dat ze het misschien best een beetje vreemd had mogen vinden, maar
op dat moment leek het allemaal heel normaal), maar toen het Konijn een horloge uit zijn vestzak haalde en erop keek, en toen weer verder holde, toen sprong Alice op, want ineens bedacht ze dat ze nog nooit een konijn met een vestzak had gezien of met een horloge om eruit te halen, en brandend van nieuwsgierigheid rende ze over het gras achter hem aan, net op tijd om hem onder de heg een groot konijnenhol in te zien duiken.
En twee tellen later dook Alice hem achterna, zonder ook maar een ogenblik te bedenken hoe ze er ooit weer uit moest komen.
Het konijnenhol liep een eindje rechtdoor, als een tunnel, en schoot toen plotseling de diepte in, zo plotseling dat Alice pas kon bedenken dat ze misschien beter kon blijven staan toen ze al naar beneden kukelde in een kennelijk heel diepe put.
Of de put was heel diep of ze viel heel langzaam, want al vallend had ze volop de tijd om rond te kijken en zich af te vragen wat er zou gebeuren. Eerst keek ze naar beneden of ze kon zien waar ze terecht zou komen, maar onder haar was het te donker om iets te zien; toen keek ze opzij naar de muren van de put en zag dat er overal kasten en boekenplanken tegenaan hingen, met af en toe landkaarten ertussen en schilderijen aan haakjes. Ze pakte een potje van een plank waar ze langskwam: er stond op sinaasappeljam maar jammer genoeg was het leeg; ze wilde het potje niet laten vallen uit angst beneden iemand dood te gooien, en het lukte haar om het potje in haar val in een passerende kast terug te zetten.
‘Nou ja!’ dacht Alice bij zichzelf. ‘Daar is van de trap vallen niets bij vergeleken! Wat zullen ze me thuis allemaal een held vinden! Al gooiden ze me hierna van het dak, ik zou geen kik geven!’ (Dat laatste zou best weleens kunnen kloppen.)
Vallen, vallen, vallen. Kwam er dan nooit een eind aan? ‘Hoeveel kilometer zou ik nu al gevallen zijn?’ vroeg ze zich hardop af. ‘Ik moet al bijna bij het middelpunt van de aarde zijn. Even denken: dat moet zo’n zevenduizend kilometer naar beneden zijn, geloof ik —’ (zulke dingen had Alice namelijk geleerd op school, en al was dit niet het beste moment om haar kennis te etaleren, aangezien er niemand was die haar kon horen, toch was het goed om het nog eens te herhalen) ‘— ja, dat moet ongeveer de afstand zijn — maar op welke lengtegraad of breedte- graad zit ik dan?’ (Ze had geen idee wat een lengtegraad was, en wat een breedtegraad was trouwens ook niet, maar ze vond de woorden wel geleerd klinken.)
Na een tijdje begon ze opnieuw. ‘Misschien val ik wel recht door de aarde! Dat zou leuk zijn, uitkomen bij de mensen die met hun hoofd ondersteboven lopen, de tenenvoeters heten die geloof ik —’ (nu was ze blij dat er niemand luisterde want het klonk absoluut niet naar het juiste woord) ‘— maar dan moet ik informeren welk land het is: Pardon, mevrouw, is dit Nieuw-Zeeland of Australië, alstublieft?’ (en ze probeerde een knicks te maken — stel je voor, een knicks als je door de lucht valt! Probeer het zelf maar eens!) ‘Ze zal me wel een ontzettend onnozel wicht vinden, die mevrouw. Nee, ik ga het niet vragen. Misschien zie ik het wel ergens aangeplakt.’
Vallen, vallen, vallen. Er was verder niks te doen, dus begon Alice maar weer te praten. ‘Dinah zal me wel missen vanavond.’ (Dinah heette de poes.) ‘Ik hoop dat ze denken aan haar schoteltje melk voor het eten. Ach, lieve Dientje, ik wou dat je bij me was! Maar helaas vliegen er hier geen muizen door de lucht. Alleen maar vleermuizen, die ook muizen heten. Of muizen zijn? Muizen die vleren misschien?’ En hier begon Alice een beetje slaap te krijgen, en ze herhaalde dromerig bij zichzelf: ‘Muizen die vleren? Muizen die vleren?’ en soms omgekeerd ‘Vleren die muizen?’, de volgorde maakte niet zoveel uit, want ze wist op geen van beide vragen antwoord.
Ze voelde dat ze indommelde en ze begon net te dromen dat ze hand in hand met Dinah liep en haar ernstig vroeg: ‘Dinah, kunnen muizen eigenlijk vleren?’ toen ze plotseling, bonk! bonk! landde op een stapel takken en dorre bladeren en er een eind kwam aan haar val.
Alice was geheel en al ongedeerd en krabbelde meteen weer overeind: ze keek omhoog maar boven haar hoofd was alles donker: voor haar lag een lange gang waardoor ze het Witte Konijn kon zien rennen. Alice had geen ogenblik te verliezen: als de wind stoof ze ervandoor en ze kon het Konijn nog net horen zeggen, toen hij een hoek omsloeg: ‘O, mijn snuit en snorhaar! Wat is het al laat!’ Ze had hem al bijna ingehaald, maar toen ze ook de hoek omsloeg, was het Konijn ineens verdwenen en stond Alice in een lange, lage zaal, verlicht door een rij lampjes aan het plafond.
De zaal had aan alle kanten deuren maar ze zaten allemaal op slot, en toen Alice de ene kant helemaal was afgelopen en langs de andere kant weer terug, en iedere deur geprobeerd had, liep ze treurig naar het midden van de zaal. Hoe moest ze hier ooit weer uit komen?
Plotseling stond ze bij een klein driepotig tafeltje, helemaal van massief glas. Er lag niets op behalve een klein gouden sleuteltje en eerst dacht Alice dat hij wel op een van de deuren in de zaal zou passen, maar helaas! of de sloten waren te groot, of het sleuteltje was te klein — in elk geval wilde geen enkele deur open. Maar toen ze de tweede keer de ronde deed, kwam ze bij een tot de grond hangend gordijn waar ze eerst voorbijgelopen was, met erachter een deurtje van ongeveer veertig centimeter hoog: ze stak het gouden sleuteltje in het slot, en hoera! het paste.
Alice opende de deur en zag dat er een kleine nauwe gang achter lag, niet veel groter dan een rattenhol: op haar knieën keek ze het gangetje in en zag de mooiste tuin die je van je leven ooit hebt gezien. Ze wilde dolgraag weg uit de donkere zaal en ronddolen tussen de vrolijke bloembedden en de verkoelende fonteinen, maar ze kreeg haar hoofd niet eens door de deur, ‘en zelfs als ik mijn hoofd er wel doorheen kreeg,’ dacht Alice ongelukkig, ‘dan nog had ik er weinig aan zonder mijn schouders. Kon ik mezelf maar in elkaar schuiven als een telescoop! Misschien kan ik dat ook wel, als ik maar wist waar ik moest beginnen.’ Er waren de laatste tijd namelijk zoveel nooitgebeurde dingen gebeurd dat ze begon te denken dat er maar heel weinig dingen waren die echt nooit konden gebeuren.
Het had weinig zin om voor de deur te blijven wachten en daarom ging Alice terug naar de tafel, half hopend dat er nog een sleuteltje op lag of desnoods een handleiding hoe je mensen in elkaar moest schuiven als een telescoop, maar dit keer stond er een flesje op (‘dat er eerst niet stond,’ zei Alice, ‘zeker weten’), en aan de hals van de fles hing een kaartje met daarop in mooie grote drukletters de woorden Drink Mij.
Dat kon je nou wel zeggen, Drink Mij, maar dat ging de verstandige kleine Alice natuurlijk niet zomaar doen. ‘Nee,’ zei ze, ‘ik kijk eerst of er misschien vergif op staat,’ want ze had verschillende fraaie geschiedenissen gelezen over kinderen die zich hadden verbrand of waren opgegeten door de wilde dieren en andere vervelende dingen, en dat alleen maar omdat ze het vertikten de simpelste lesjes van hun leeftijdgenoten te onthouden, zoals dat je brandwonden krijgt van een gloeiend hete pook als je die te lang vasthoudt, en dat je vinger, als je er met een mes heel diep in snijdt, meestal gaat bloeden; en ze was ook niet vergeten dat als je veel drinkt uit een flesje waar vergif op staat, je daar op een bepaald moment vrijwel zeker last van krijgt.
Maar er stond heel duidelijk geen ‘vergif’ op het flesje, en daarom waagde Alice het erop en ze nam een slokje. Het smaakte zo goed (om precies te zijn naar een combinatie van kersentaart, vanillevla, ananas, gegrilde kalkoen, toffees en warme geroosterde boterhammen met boter), dat ze het flesje al gauw helemaal leeggedronken had.
INHOUDSOPGAVE
Alice in Wonderland
- Hoe Alice het konijnenhol in dook
- Het tranendal
- Een kippenren en een verhaal met een staartje
- Het Konijn stuurt een Toontje lager
- Raad van een rups
- Peper en zwijn
- Een tsjoeke-tsjoeke theekransje
- Het koninklijke croquetveld
- Het verhaal van de Aardappelschilpad
- De Kreeftenquadrille
- Wie roofde de taartjes?
- Alice voor de rechter
Alice in Spiegelland
- Het spiegelhuis
- De levende bloemenhof
- Spiegelinsecten
- Twiedeldum en Twiedeldie
- Wol en water
- Homptie Domptie
- Leeuw en Eenhoorn
- ‘Heb ik zelf uitgevonden’
- Koningin Alice
- Schudden
- Wakker
- Wie is de dromer?
Aantekeningen
Nawoord
Verantwoording