De witte eland, een Noverosa-verhaal met illustraties van Rivka Lucas


BESTEL DE WITTE ELAND

Medio april 2020 verscheen bij uitgeverij Rozekruis Pers het jeugdboek: De witte eland. Het verhaal is geschikt voor kinderen vanaf 6 jaar en is geschreven door Iris Hes-ter Telgte en Arwen Gerrits. Rivka Lucas verzorgde de illustraties. Hieronder volgen de de flaptekst en de tekst en afbeeldingen van hoofdstuk 1.

Wat doe je als je een hoofd vol vragen hebt? Wat doe je als je een schat vindt aan de rand van het meer? Wat doe je als je ontdekt dat er aan de overkant van het meer iemand op je wacht? Dan spring je in een kano en peddel je de onbekende verte tegemoet. Omdat je zeker weet dat het niet zomaar een stukje glas is dat je hebt gevonden. Zo begint Rune aan haar reis vol avonturen. Samen met haar nieuwe vrienden leert ze moedig te zijn. Samen zijn ze vastbesloten hun kristal thuis te brengen. En iedereen die dit boek leest en de platen bekijkt, reist met ze mee.

HOOFDSTUK 1: Bosbessentaart 

Splesj. Splesj…splesj..splesj. Drie, nee, vier keer. Niet slecht, het was niet eens het beste steentje. Ze friemelt met haar blote tenen in het zand dat als een gele strook langs het donkere water ligt. Ze zit hier graag, zo aan de rand van het grote meer. Achter haar ligt het dichte dennenwoud met bomen die zo hoog zijn dat het wel lijkt of ze met hun kruinen de wolken raken.

Rune, want zo heet het meisje, droomt ervan om in één van die hoge dennenbomen te klimmen, zodat ze boven in de top de hele wereld kan zien. Het is haar nog niet gelukt. Die naalden aan de dennenbomen prikken best wel erg en de takken zijn ook niet zo sterk.

Maar wat zou ze graag over de bomen uit willen kijken. Het is zo donker in het bos waar ze woont. Ze wil zo graag weten hoe groot het bos is en wat er achter het bos is en wat daar dan weer achter is. Verder dan de verste boom wil ze kijken. Want ze weet het zo zeker: er moet nog veel meer bestaan dan de mooie plek waar ze woont. Achter haar, voor haar, zo ver ze maar kan kijken. Dus probeert ze altijd nog iets verder te kijken. Ze tuurt en tuurt tot haar ogen een beetje beginnen te tranen. Wat zou er aan de andere kant van het meer zijn? En daar dan achter? En wie zouden daar dan wonen? Ook kinderen, net als zij?

Soms zit haar hoofd zo vol met vragen dat het wel lijkt of ze ontploft! Dan gaat ze meestal even heel hard rennen met haar kleine vriend Roef.

BESTEL DE WITTE ELAND

‘Hee!’ Ze schrikt op uit haar gedachten. Ze voelt hoe twee paar vertrouwde pootjes over haar rug klimmen en zich op haar schouder nestelen. Ze glimlacht en kijkt schuin omhoog naar het kleine eekhoorntje dat een nootje in zijn pootjes houdt en rustig begint te knabbelen.

‘Hee Roef, ben je daar? Heb jij iets lekkers gevonden? Ik miste je al.’ Ze aait de mooie rode staart van de eekhoorn. Hij houdt zijn kopje schuin en kijkt haar met zijn pientere oogjes aan. ‘Wat denk jij Roef?’ en ze staart weer over het meer. Roef springt van haar schouder en buitelt door het zand. Rune schatert het uit. ‘Jij denkt het ook hè. Er moet toch meer zijn.’ Ze zwiept haar lange vlecht over haar schouder en staat op. ‘Wacht op mij!’ roept ze tegen het eekhoorntje dat zo snel als de wind over het paadje schiet, in de richting van het woud.

‘Roef! Roef waar ben je?’ Rune rent zo hard als haar benen haar kunnen dragen het paadje af, hup, het woud in. ‘Bij 1 spring ik over de boomwortels heen, en 2, Roef doe je mee? 3 en 4, nu opletten hier, 5, zorg dat ik op het pad blijf…’ Rune kent iedere boom, iedere struik. Zelfs geblinddoekt zou ze niet struikelen op weg naar huis, ook dat weet ze zeker. ‘6, 7, 8,’ telt ze verder, ‘daar is het huis dat altijd op me wacht.’

Het laatste stukje wandelt ze nu rustig terug naar het houten huisje met de oranjerode deur. Haar moeder is druk bezig in de tuin, waar knalrode tomaten bungelen aan de struiken. Zodra ze Rune ziet aankomen, werpt ze haar lachend een grote tomaat toe. Rune kan hem nog net op tijd vangen.

‘Oef! Dank je, mam,’ grinnikt ze. ‘Ik ga nog even het woud in, goed?’ smakt ze met haar mond vol tomaat.
‘Wil je dan onderweg nog even flink wat bessen plukken? Dan kunnen we een bosbessentaart bakken straks. Die kan nog van pas komen… Help je zo even mee?’

‘Ja!’ antwoordt Rune en ze loopt snel door op zoek naar Roef. Het mos kriebelt zacht onder haar voeten. Bij de hoge beukenboom blijft ze even wachten en kijkt naar boven. ‘Ha, ik wist wel dat je daar was!’
Zodra hij Rune aan hoort komen, klautert Roef naar beneden met zijn bek vol beukennootjes. ‘Kom Roef, we gaan bessen plukken.’ Bij wijze van een antwoord rent Roef vooruit.

Het zonlicht maakt mooie strepen door de bomen, waar Rune en Roef overheen springen en onderdoor kruipen. ‘Zou er nog iets mooiers bestaan dan de zon?’ roept Rune als ze haar gezicht in een van de warme zonnestralen houdt. ‘Wat denk jij Roef? Zou er nog iets zijn áchter de zon?’

Roef heeft zich inmiddels op haar schouder genesteld en houdt zich vast aan Runes vlecht. Rune stapt stevig door en babbelt honderduit over al haar gedachten. Dan springt Roef van haar schouder en rent naar een struik die bijna omvalt van de vele bosbessen die aan de takjes hangen. Hij begint meteen te plukken. Nou ja, eten, kun je beter zeggen.

Zijn hele kopje ziet paars van de bessen. Rune lacht. ‘Roef! Bewaar je er ook nog een paar voor de taart?’ Roef propt er nog snel een paar in zijn bekje en brengt de bessen dan naar Rune. ‘O, ik ben een mandje vergeten, even kijken…’ Ze legt een knoop in haar shirt en gebruikt het als mandje. ‘Dan maar zo.’ Al snel passen er geen bessen meer bij.

Plotseling blijft Roef stokstijf staan. ‘Wat is er, Roef?’ fluistert Rune. Roef beweegt niet, alleen zijn oogjes gaan op en neer. Rune hoort iets achter zich kraken. Doodstil blijft ze staan. Dan hoort ze een gesnuif en een luid gesmak.

Zo stil als ze kan, zakt ze door haar knieën. Geen geluid maken nu. Ze houdt haar adem in. Geruisloos draait Rune zich om en gluurt voorzichtig over de struiken. Meteen duikt ze weer naar beneden. Haar hart klopt in haar keel. Ze denkt aan alle tips van haar moeder. Moet ze nu plat op de grond gaan liggen? Moet ze zich juist heel groot maken? Moet ze schreeuwen of juist muisstil zijn? Moet ze juist heel hard wegrennen? Waarom weet ze het nu opeens niet meer? Roef houdt zijn pootjes stijf voor zijn ogen, alsof hij er niet is. Aan hem heeft ze dus ook niet veel. En dus doet ze maar niets. Ze kan niets anders dan naar de beer kijken die daar vlak voor haar op zijn gemak zit te eten.

Het is een echte beer. Die heeft ze nog nooit van zo dichtbij gezien. Beren zijn dol op bessen, moet je weten, en deze beer dus ook. Met zijn enorme klauwen schraapt hij de bessen van de struik en propt ze allemaal tegelijk in zijn bek.

‘Rune, Rune,’ hoort ze haar moeder roepen. Heel in de verte. De beer kijkt op. Even lijkt het alsof hij haar aankijkt. Ze krimpt in elkaar. Maar dan staat hij onhandig op en sloft hij ploffend weg. De takjes kraken onder zijn zware poten.

Uitgelaten stormt Rune even later het huis binnen. ‘Waar bleef je nou toch?’ vraagt haar moeder. Rune geeft haar inmiddels paarse T-shirt vol met bessen aan haar moeder. ‘Sorry mam, dat het zo lang duurde, maar er was een beer… We hebben een echte beer gezien! Hij was zoooo groot! En hij heeft alle bessen opgegeten! Het was maar goed dat Roef en ik al heel veel geplukt hadden!’ Rune struikelt over haar woorden.

Haar moeder geeft haar geschrokken een dikke knuffel. ‘Kind toch, wat een schrik! Wat ben ik blij dat jullie hier nu weer veilig zijn!’ Ze geeft Rune een glas vlierbloesemlimonade. ‘Kom nu maar snel aan tafel, je zult wel trek hebben.’

Stiller dan anders eet Rune haar bord leeg. ‘Mam,’ aarzelt ze, ‘ik zou zo graag…’ Rune zucht en weet niet meer hoe ze verder moet gaan. Haar moeder en vader kijken elkaar even aan. Dan zegt haar vader zacht: ‘Jouw tijd komt echt nog wel, sneller dan je denkt. We weten het. Maar nu eerst naar bed!’

‘Mag ik nog even naar het meer? Ah, toe, heel even maar!’ Haar moeder knikt. ‘Ga nog maar even. Om van de schrik te bekomen. Maar niet te lang hoor! Je had eigenlijk al lang in bed moeten liggen!’ Rune springt op en rent over het haar zo vertrouwde pad naar het meer.

De zomer loopt al op zijn einde, maar de dagen zijn nog lang. De zon staat laag aan de hemel, zo laat is het al. Het zonlicht weerkaatst prachtig in het grote, uitgestrekte meer. Aan de waterkant is Roef al druk aan het zoeken naar mooie steentjes. Rune gaat weer zitten op het kleine strookje zand aan de waterkant en slaat haar armen om haar knieën. Weer komen de vragen als belletjes omhoog borrelen. Wat is er aan de andere kant van het meer? Wat is er achter de zon? En wat is er daar weer achter?

Ze voelt zich onrustig en wiebelt met haar benen heen en weer. Het voelt alsof er iets op haar wacht, maar ze weet niet wie of wat.

Dan staat ze op en loopt naar het water. Ze tuurt in het ondiepe water en dan…
Wat ziet ze daar? Rune loopt een paar stappen het water in en bukt. Heel voorzichtig pakt ze het op en houdt het in haar handen. Even houdt ze haar adem in, want oh, wat is het mooi! Het is een stukje glas. Niet scherp, nee, het is zacht en rond. Het lijkt zo te zijn geslepen, dat het precies in haar hand past. Wanneer ze het stukje precies voor de zon houdt, weerkaatst het glas het licht alsof het zelf een kleine zon is. Ademloos kijkt ze ernaar. Zoiets moois heeft ze nog nooit gezien. 

Roef is stilletjes op haar schouder geklommen en kijkt nieuwsgierig naar het schitterende stukje in de hand van Rune. Rune klemt haar hand er stevig omheen. Ze voelt een verlangen zoals ze dat nog nooit heeft gehad. Het voelt zo vertrouwd, als iets dat altijd al deel van haar was. Stil staart ze over het meer.

Hee, wat is dat? Daar in de verte, daar ergens aan het einde van het meer glinstert iets. En nu is het weer weg! ‘Roef, zag je dat?’ Roef kijkt strak naar de overkant. ‘Daar is het weer!’
Nu ziet ze het toch zo duidelijk! Een glinstering aan de overkant van het meer. Het lijkt wel een fonkelende ster. Zo snel als het kwam, zo snel verdween het weer. Raadselachtig.

Rune kijkt om zich heen. Het is zo stil dat je de bomen kunt horen zuchten en het riet aan de waterkant lijkt wel zachtjes te fluisteren. Dan hoort ze een plons. Een vis duikt voor haar op. Hij komt hoog boven het water uit en duikt met een sierlijke boog weer onder en verdwijnt dan in de rietkraag. Terwijl haar ogen de vis naspeuren, wordt haar blik getrokken naar de overkant van het meer.

Daar! Weer ziet ze het, een lichtflits, veel helderder dan eerst. Zou het…? Ze kijkt naar het stuk glas in haar hand, dat nog steeds een helder licht uitstraalt. Ze kijkt weer in de verte. Nee, nu ziet ze het niet meer.

Voorzichtig klimt ze op de rotsen in het water in de hoop wat verder te kunnen kijken. Oei, het is best glad hier. Niet uitglijden! Ze gaat op haar tenen staan en tuurt in de verte. Vurig hoopt ze dat ze het raadselachtige licht weer ziet. En ja! Daar straalt het weer. Haar hart maakt een sprongetje van vreugde en als een antwoord houdt ze haar heldere glas voor zich in het zonlicht.

Nu weet ze het zeker. Ze moet naar de overkant van het meer. Maar hoe…? Ze kan best goed zwemmen, maar niet zó ver. Zoekend kijkt ze om zich heen. Hier moet toch ergens… aha, daar. Half verscholen tussen het riet ligt iets donkers in het water. Rune schuifelt voorzichtig van de rots en stapt in het water. Ze trekt de punt van een bootje tussen het riet vandaan. Een kano is het, zo’n lang dun bootje, met van die punten die schuin omhooglopen. Eigenlijk mag ze er niet alleen in. Ze aarzelt. Dan springt Roef met een grote sprong in de kano en kijkt haar vragend aan, alsof hij wil zeggen: ‘Kom je?’

Zal ze…? Rune kijkt naar het heldere glas in haar hand dat nog zachtjes straalt. Ja, natuurlijk gaat ze! Ze moet gaan. Ze haalt diep adem en kijkt naar de ondergaande zon. ‘Het wordt nu al donker, maar bij het eerste morgenlicht vertrekken we.’

Bron: De witte eland

BESTEL DE WITTE ELAND